i!
fl
II
LI
Dat deed een Neger.
ft
FEUILLETON.
BEKEERING.
ii4
I
1
i
3
F
Kerk- en Schoolnieuws.
r
Smi
M
vrjjl
hoej
heer
verp
tot i
De
zijne
tijd,
en
Evei
zijne
de i
gelit
3
Een Evangelie in bet Oude Testament.
Een belangrijk boek.
Wat de Kaffers met den Bijbel deden.
naat
TOOI
I
veer
met
giiiÉ
dijk,
mee
vooi
van
13:
den
Jes.
Smi
te
kerl
Wei
cura
met
ning
Mui
Noo
Hoei
Van
dat
te j
50 ja
ken.
da.
sing
en 8
DRIETAL
te Westerlee: Cand. Van Nood;
Cand. Broek Roelofe;
ds. Colebrander van Vijfhuizen.
Boei
T
tot
ds.
mee
A. 1
blijf
deze
gold
heer
bü
Vill
zijn
Het
nu
hjj
kon
ken,
opat
ken
Dit
van
Di
sing
gew
moe
sme
lege
cone
zal
wor<
in d
in d
leid:
wall
geht
De
3
over
aeht
Gem
zicht
moet
verg
D<
dat
Augustinus, een godzalige Kerkvader, vroeg,
toen hij bekeerd werd, aan den ouden bisschop
Ambrosius, welk boek van den bijbel hy het
eerste lezen moest. Hij zeide hem om met den
profeet Jesaja te beginnen, daar geen profeet
zoo duidelijk over het lijden van Christus,
Zijnen kruisdood en begrafenis had geschreven
als Jesaja. Augustinus volgde den wjjzen raad
op en werd zoozeer in zijn geloof versterkt,
dat hij zeide„Mij dunkt, Jesaja schrijft hier
niet eene voorspelling, maar een Evangelie,
iets dat al vervuld is." Het was dan ook voor
den profeet alsof het al geschied was. Hij
schrijft ook: „Een kind is ons geboren," alsof
het alreede geboren was.
i I -■
J
I i
I
schoonen tuin. De trouwe Eustaeh deed wat
hij kon om deze bezitting voor zijnen heer te
bewaren. Aan het hoofd der zwarte hoop stond
een neger, wiens naam was Jean Francois.
Diens vrouw was eene aanverwante van onzen
zwarten vriend en was hem immer vriendelijk
geweest- Eustaeh begaf zich naar deze vrouw,1
herinnerde haar aan hunne kindsheid, toen zij
vroolyk en onschuldig met elkander gespeeld
hadden. Hij beriep er zich op, dat het huis
zijns heeren naar alle recht en welvoegelijkheid
hem, den voormaligen slaaf, toebehoorde De
vrouw hoorde hem met alle welwillendheid aan
en trad bij haren man voor hem in. Zoo ge
beurde het dat het huis van zijn heer hem ten
eigendom en voor plundering bewaard werd.
Eindelijk hadden de oproerige negers hunne
hebzucht bevredigd en verlieten met hunnen
roof het fort. Het werd weer rustig in de
stad. Nu konden de weinige blanken, die
zich in tyds uit de voeten gemaakt en ver
borgen hadden, hunne schuilhoeken weer
verlaten. Ook van Villeneuve behoorde tot
het kleine getal gelukkig ontkomenen. Hjj
was naar de haven gevlucht en had zich onder
een hoop vaten en balen, welke daar waren,
verstoken. Toen het rumoer ophield en alles
rustig werd rondom hem kroop hij uit zijn
bergplaats en ging schuil in een Spaansch
wachthuis, waar hy ten minste voor een tijd
V.
ROEPING EN BEKEERING.
In dezen toestand van geestelijk dood vindt
de genade Gods den zondaar. Nu roept God,
want al het leven is door het roepen Gods.
Hij spreekt en het is er. Zoo sprak Hij eens
en het stof der aarde was er. Door dit schep
pend roepen, wordt het leven der wedergeboorte
ontvangen. God roept de dingen die niet zijn
alsof, beter zoodat, zij er waren. Behalve dit
roepen waardoor het zjjn ontstaat, is er een
Bij den uitgever J. H. Kok te Kampen gaat
ter perse eene Nederlandsche bewerking van
Dr. James Orr’s„The Problem of the Old
Testament." Dit belangrijk werk, waarin de
voornaamste vraagstukken, die de nieuwere
critiek aan de orde heeft gesteld, op voortreffe
lijke wijze behandeld worden, is bekroond met
den Bross-prys (6000 dollars), welke om de 10
jaar gegeven wordt voor het beste in dien tijd
verschenen apologetische werk Zag in Febr.
1906 de eerste druk ervan het licht, in April
1906 moest reeds de tweede worden uitgegeven.
De Hollandsche bewerking heeft Dr. J C. de
Moor, pred. te ’s Gravenhage, op zich genomen,
terwijl prof. Dr. H. Bavinck eene inleiding
ervoor zal schrijven. Zoo mogelijk verschijnt
het boek nog dit jaar, terwijl de prijs zeer bil
lijk zal zijn.
zijn en in
Kom uit.
God maakt eerst den dooden zondaar levend
en doet hem dan hooren het bevelKom tot
my. God maakt dat die roeping door den
wedergeborene gehoord wordtanders blijft
het eene uitwendige roeping.
De niet door God bewerkte hoort het woord
en door de gemeene genade kan hy toestem
men, maar de wil weigert er ja en amen op
te zeggen en gaat er tegen in.
By inwendige roeping zorgt God door Zyu
Geest dat het bewustzijn verdiept wordt en de
waarheid zoo kent dat de wil er in toestemt.
Die roeping van God gaat uit naar het diepste
puntje van ’s menschen hart en van uit dat
punt richt zich de geroepene naar God toe.
Roepen is de vraag, bekeering is het ant
woorden.
Wedergeboorte is niet slechts een gave Gods,
ook bekeering wordt door Hem gewerkt. Doch
niet zoo dat de mensch dan nog lydelyk is.
Bekeering is de dood van den mensch, maar
doordien God het leven der wedergeboorte tot
actie, in werking brengt. Men versta my wel.
Hier is een stry'd tegen allerlei vormen
van Pelagianisme, dat de onmacht der men
schen ontkent en een stry'd tegen valsche lijde
lijkheid, die tot verkeerde praktyk leidt.
Allereerst is dus het wortelwerk de weder
geboorte, waarin het vermogen gegeven wordt.
Dat vermogen moet tot werking gebracht wor
den. Het werkt niet zonder invloed van een
ander, van den Heiligen Geest; evenmin als
het zaad in den grond, dat regen en zonne-
roepen waardoor het bewustzijn komt, zoodat
gehoord wordt wat God wil en tot ons zegt.
Gy merkt zeker dat ik hier even raak de vraag
naar de verhouding van roeping en wederge
boorte.
Soms wordt de voorstelling gegeven alsof
God door het woord roept den wedergeborene
die reeds zonder dat woord door den geest
wedergeboren was en wordt de juistheid dier
voorstelling aangedrongen met de opmerking
dat de dooden niet hooren kunnen. By ande
ren is de voorstelling dat God door Zyn woord
roept den dooden zondaar en dat deze hoort
en hooren kan omdat het een goddelijk
roepen is.
Nu is dunkt my dit toch altoos, waar dat er,
logisch onderscheiden, tweeërlei roepen is of
nog beter, tweeërlei uitwerking. Eéne uit
werking is dat het zyn, het wedergeboren zyn
ontstaat en ééne waardoor de levendgemaakte
hoort wat God hem zegt. Hoe dicht by elkan
der, want in tyd worden die beide wel eens
wat ver gescheiden, twee te onderscheiden
werkingen zyn dat
keer u om, dan komt door mijn roepen myn
bevel tot zyn bewustzijn. Maar hier heb ik
te doen met iemand die leeft en hooren kan.
Als God tot den dooden zondaar spreekt moet
het wedergeboren ik eerst ontstaan of juister
gezegd het ik moet eerst wedergeboren worden
en dan is de tweede uitwerking van het roepen
Gods dat de wedergeborene hoort het bevel
dat tot hem komt. Nemen we nog even als
voorbeeld de^opwekking van Lazarus. Lazarus
ligt in zyn graf, hy kan niet hooren want hy
is dood. By het graf staat Jezus. Jezus spreekt
met goddelijke kracht: Kom uit. Nu ziet gy
die goddelijke kracht uitgaan en ze komt tot
Lazarus. Wat is nu het eerste dat hy hoort
en opstaat of dat hy levend wordt? Immers
dat er leven in hem ontstaat en dan eerst als
hy levend geworden is, ontwaakt het bewust-
dat bewustzijn is dan het bevel
3).
Eustaeh had in de schrikkelijke verwarring
van die dagen zyn meester uit het oog verloren.
Toen het wat rustiger geworden was ijlde hy
de straten door om zyn heer te vinden en te
redden, of, zoo hy niet meer mocht leven, ten
minste zijn lichaam te bergen en te verzorgen.
Hy ijlde het eene huis uit het andere in, van
straat in straat. Met betraande oogen onder
nam hy het de huizen der vermoorde planters
te doorzoeken. Maar nergens, nergens vond
hy den geliefden meester, dien hy zoo smarte
lijk beweende. Eindelijk begon eene scheme
ring van hoop zyn hart te verlichten.
Het was mogelyk dat zyn heer zoo gelukkig
geweest was, dat hy eene veilige plaats gevon
den had. Deze gedachte vervulde hem met
blijdschap.
Nadat de negers hun haat in het bloed der
blanken gekoeld hadden, plunderden zy de
huizen. Alles wat maar waarde had roofden
zij en sleepten het met zich weg, Wat ze niet
gebruiken konden of wilden vernielden zy en
verbrandden de huizen. De heer van Villeneuve
had in het fort Dauphin een prachtig huis en
sehyn behoeft; evenmin als een mensch, die
toch by zyne geboorte het spraakvermogen
meebrengt, zonder hulpe der moeder, spreken
leert.
Ook in het uitkomen des levens, in de be
keering is een werk Gods. Hij brengt ’t leven
tot ontwikkeling. Hij roept, Hy trekt. Heeft
Jezus niet eenmaal gezegdNiemand kan tot
My komen tenzij de Vader, die My gezonden
heeft, hem trekke.
Dat woord snijdt allen hoogmoed af en hand
haaft de eere Gods. Daar gaat van God door
zyn geest en woord kracht uit om te trekken,
om om te keeren wat van Hem afgekeerd was,
om wat in den wortel door wedergeboorte aan
wezig was, te doen door werken in de bewe
gingen der ziel. Daarom, omdat hierin een
werk Gods in de H. Schrift naast Bekeert, be
keert u staan Bekeer my
Uit het wedergeboren hart dat aanvankelijk
de trekking des Vaders gevoelt, stijgt het ge
bed op tot den troon der genadeBekeer my
zoo zal ik bekeerd zyn, want gij1 zyt de Heere
Als ik tegen iemand zegmyn God. Zoo is het gebed van het kind des
Ver bonds dat vrijmoedig tot zyn God spreekt,
voelend de innerlijke verdorvenheid en den
tegenstand des harten.
’t Is Israels God die krachten geeft.
Van Wien het volk zyn sterkte heeft.
Nog een paar teksten wil ik u geven voor
het werk Gods in de bekeering. Hand. 5 31.
Dezen heeft God door zyne rechterhand ver
hoogd tot een Vorst en Zaligmaker om Israël
te geven bekeering en vergeving der zonde.
2 Tim. 2 25 Of God hun te eeniger tyd be
keering gave tot erkentenis der waarheid.
Daarom belijden wy ook Dordtleerregels
III en IV. Hy opent het hart dat gesloten is,
Hy besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort
Hy nieuwe hoedanigheden en maakt dat die
wil die dood was, levend wordt, die boos was,
goed wordt, die wederspannig was gehoorzaam
wordt. Hij beweegt en sterkt dien wil alzoo
dat hy als een goede boom vruchten van goede
werken kan voortbrengen.
Hier hebt gy de wedergeboorte en de prik
keling, de trekking tot bekeering.
Hebben wy ook de roeping Gods gehoor ge
geven Hebben wy Hem nageloopen, door
dien Hy ons trok Hebben wy ons met heel
het hart tot God bekeerd? öf is die roeping
slechts tot den buitensten omtrek van uw
zieleleven doorgedrongen en gaat gij toch door
al is het met vreeze
Bidt gij dan veelBekeer my, bekeer my,
o God des Verbonds. H. Mbuljnk.
(Wordt vervolgd.)
Ibl I
Tydens den oorlog, dien de kaffers in 1850
tegen de Engelschen voerden, werd het zen-
dingsstation Union dale aangevallen en geheel
in puin gelegd. Wat gestolen kon worden
werd weggevoerd en het overige vernield. De
kerk en andere gebouwen werden in brand
gestoken en van het zooveel belovende zen-
dingsstation bleef niets over dan een rookende
puinhoop.
De Kaffers vonden in een hut ook een Bybel,
’t Was de huisbijbel van zendeling Nivens.
En wat denkt ge dat ze daarmede hebben ge
daan Zy hebben hem met assegaaien aan
flarden gereten, omdat hy hen „met dat ding
altijd zoo lastig was gevallen."
Dat deden die Kaffers in hunne heidensche
onkunde, in hun bijgeloof en barbaarschheid.
geborgen was. Hier vond hem de trouwe
Eustaeh, die hem zoo lang en zoo smartelijk
gezocht had. De liefhebbende slaaf weende
met luider stem by het wederzien van zyn heer
van overvloedige blijdschap. Hy geleidde hem
naar zijn huis dat hy door zyn kloekheid en
beleid gered had en gaf alles zynen heer on
beschadigd, ja onaangeroerd zelfs, over.
Het is te begrijpen dat van Villeneuve niet
met recht genot meer leven konde op de plaats,
waar hy zoo veel verschrikkelijks ervaren en
zyn leven nauwelijks gered had. Hy verkocht
kort daarop zijn eigendom, scheepte zich in en
zette zeil naar Port au Prince (aan de westkust
van het eiland St. Domingo). Zyn verblijf
was echter kort. Het leven der blanken werd
ook hier bestendig bedreigd door de hen
vuriglijk hatende en verbitterde slaven. Hy
besloot ten slotte naar Frankrijk te reizen en
zich in Parys neer te zetten. Eustaeh verge
zelde hem. De slaaf had zyn leven en lot
onverbrekelijk aan dat zy'ns meesters verbonden.
Het was alsof dit alles van zelf zoo geschiedde.
Hy ontving geen dank gelijk hy dien ook
niet verwachtte. Het was hem genoeg dat hy
zyn heer begeleiden en hem dienen mocht en
door woord en daad bewees hij hem innige
liefde.
In Parys ging' het den planter de eerste
dagen recht goed. Hjj had voor zijn huis en
Hoe treurig! Want dat Woord had door de
werking des Heiligen Geestes, ook voor hen
een bron van licht en troost kunnen worden
Maar weet ge wat nog tien en tienmaal
treuriger is? Dit, dat er zoovelen in ons
Christenland zyn, die met den Bybel doen
evenals deze arme Kaffers er mee deden.
Doen zij het ook in Heidensche barbaarseh-
heid Neen, zy doen het in naam der weten
schap en der beschaving. Zy doen het in de
hooge waanwijsheid van het ongeloof. Maar
in één opzicht doen zy het evenals de Kaffers,
nl. in volslagen, misschien wel byna Heiden
sche onkunde. Want velen, die met Gods
Woord spotten, hebben er nooit of tenminste
zeer weinig in gelezen.
En waarom doen zy dat dan Om dezelfde
reden als de blinde Kaffers. Wyl de verma
ningen en waarschuwingen, die uit Gods Woord
tot hen komen, het hun vaak zoo lastig maken.
Ja, als de ongeloovige eerljjk is, zal hy be
kennen, dat hy het daarom doet. Gods Woord
maakt het hem lastig! D^ gedachte: „Alsdit
Woord eens waarheid was jaagt
schrik en vrees aan.
Daarom scheurt hy er blad na blad uit.
Daarom slingert hjj het weg.
Ijdele pogingWant het Woord van God
blijft er even waar, even vast en zeker om
zyn. Vol aanbidding en bewondering en met
dankzegging, wordt dan als in heilig stomme
verbazing de kroon voor God den Vader, den
Zoon en den Heiligen Geest neergeworpen.
Den Drieëenigen God toch hebben wjj danleeren
kennen. Tot onszelven gekomen, jubelen wy
„Gy hebt ons liefgehad met eene eeuwige
liefde." In die zee van liefde, dan voor ons
oog ontsloten, baden en verliezen wy ons.
In plaats dat de verkiezing ons zorgeloozen
en goddeloozen maakt, zooals de Remonstranten
e.s. lasterden en vele zoogenaamde Rechtzin-
nigen vreezen, maakt ze ons, naarmate wjj ze
dieper inzien en beter verstaan, ten hoogste
werkzaam en ijverig in goede werken, niets
in en van onszelven, dus ootmoedig, nederig,
eenvoudig en klein, tot dat toppunt en uit
gangspunt doorgeleid, zjjn wjj, instee van hard
en koud, heilig teeder en mild, ja van weder
liefde is dan het harte vol en glanst het aan
gezicht. In wederliefde geven wy ons naar
ziel en lichaam, met alles wat wy ontvingen
en zijn, aan Hem over, wjj zweren Hem trouw
en jubelen: „Het leven is my Christus, en het
sterven is my gewin."
In de eeuwige, onveranderlyke verkiezing
zien wjj dan de zekerheid van de voortdurende
leiding en bewaring Gods des Vadersalsmede
van onze volharding en het verkrijgen der vol-
komene en eeuwige zaligheid.
In één woord, geljjk God ons zegtdat de
verkiezing werkt, mogen wjj het dan by eigen
ervaring genieten, aanschouwen en ons bewust
worden.
Naarmate wjj ze recht verstaan en kennen,
maakt ze aan ons vaak heilloos redeneeren een
einde, en doet ze ons recht Evangelisch worden.
Wordt ze recht verstaan dan behoort zjj tot
de Evangeliewoorden, tot de blijde boodschap
deze toch spruit er uit voort, maakt zjj mogeljjk
en doet zjj naar Gods vrijmachtige beschikkin
gen verkondigen.
By en voor ons vangt de Heere God aan met
de Bljjde boodschap, deze moeten wy dus in
de eerste plaats brengen. Het moet aan onze on
trouw in het brengen dier blyde boodschap
niet liggen, dat de Heere niet zal kunnen
zeggen: „Ik heb geroepen”.
Niet naar het besluit der voorverordineering,
maar naar wet en Evangelie zal Hy met de
menschenkinderen ten genen dage richten en
hen oordeelen.
Ach, velen beginnen telkens weer met het
geen naar Gods Woord en de leiding des Gees
tes voor ons het laatste is.
Wat voor God uitgangspunt is, vergeten wy
het niet, is voor ons de slotsom, het einde, dat
wy eerst by de diepste doorleiding bereiken
mogen. Doch de Heere wil dat wy voor ons
bewustzijn onze roeping en verkiezing vastmaken.
Littoou.
tuin eene goede som gelds gekregen, zoodat
hy met matigheid zelfstandig leven kon van
zyn geld. Nu trof hem echter de zwaarste
slag zijns levens. Van Villeneuve had vroeger
reeds geleden aan eene oogkwaal. De arbeid,
welken hy in Amerika had moeten verrichten,
had den man, ontwend en verslapt als hy was,
een zware verkoudheid doen vatten waardoor
het kwaad verergerd was. De verschrikkelijke
gebeurtenissen der laatste dagen deden het
ly'den toenemen. Het licht der oogen werd
gaandeweg minder. Hy wendde zich tot de
bekwaamste geneesheeren binnen Frankrjjks
hoofdstad, maar er was by hen geene hulp.
Niemand wist raad. De kwaal heette de
zwarte star, ze is ongeneeslyk en veroorzaakt
ten slotte immer volslagene blindheid.
Recht treurig was nu het lot van den grijzen
planter Diep bedroefd en ter neer gebogen
zat hy daar neder. Nog eenige dagen en alles
zou volslagen duisternis zjjn. Om het te blijven
tot zyn dood. Nog even en het liefeljjke zon
licht zou hem, ja nog wel bestralen maar niet
meer verlichten. Een paar dagen nog en de
vrees werd werkelijkheid. De man was blind,
volslagen blind.
Het was nu dat de opofferende liefde en
trouw van den zwarten Eustaeh in het hel
derste licht traden. Overal leidde en voerde
hy voorzichtiglyk zyn blinden meester waar