rg. n i s Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BODMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. No. 51. Vrijdag 15 Juni 1906. 3e Jaargang. UIT HET WOORD. (1.1.1 en Drukker-Uitgever 2 A. I’s II, TJES 2-, to 70 cent. 3 cent. Uit Hessen Georgius CrucigerPaulus SteiniusDaniël AngelocratorRodolphus Goelenius. Uit Zwitserland Johannes Jacobus BreytingerusMarcus Rutimeyerus Sebastianus BeckiusWolgangus Mayerus Johannes Qonradus Kochius. Van de Wedderavische correspondentie Johannes Henricus Alstedius Georgius Fa- bricius. Uit de stad en de kerk van Genève D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. of post- rijft hier kstra lamp longe Veen .w fog ontr. bulder IV, ITEN, VEB- voor- „We zijn ds. Littoojj dankbaar, dat hjj op zoo kalme en bezadigde wijze dit vraagstuk besprak; aantoonde, dat het supralapsarisme Uit de Waalsche Kerk Daniël Colonius Johannes GruciusJohan nes DouchetJeremias de PoursEverardus Beckerus; Petrus Pontanus. Het oordeel van Franciscus Gomarus, afzon derlijk ingediend, luidt onder meer als volgt: ,De praedestinatie des menschen ter zaligheid, is het besluit Gods van te geven de heerlijkheid en de genade die ter zaligheid genoegzaam is en dezelve ook krachtiglijk is werkende aan zekere menschen, uit het gansche menscheljjke geslacht, naar zijn aller vrijste en waarlijk ge nadig welbehagen. 2 Thess. 2 13Rom. 8 28, 29, 30. Filip 2 13 tot lof zijner heer lijke genade. Et. 1 6“. In deze omschrijving worden de woorden: „Zn de gemeene ellende met anderen liggende* gemist, ze is, al onder- teekende hij ook de infralapsarische voorstelling, supralapsarisch. Zij maakten 00 U 0 Uit Noord-Holland: Jacobus TriglandiusAbraham a Dooreslaer; Samuel Bartholdns; Theodoras Hejjngius; Dominions ab Heemskerck. Uit Zeeland Godfried Udemam; Cornelius Regius; Lam- bertus de Rijcke Josias Vosbergen Adrianus Hofferus. Uit de Provincie Utrecht: Johannes DibbeziusArnoldus Ortcampius. Uit Friesland Fiorentius JohannisFilippus Daniël Eils- hemiusKempo Harinxma a DoniaTacitus ab Aysma. Gelijk de lezer hier ziet heeft Gomaris, die, zooals vóór hem Calvjjn en na hem Dr. A. Kuyper Sr., supralapsarisch de praedestina tie omschreef, ook de infralapsarische voor stelling mede onderteekend. Deze groote godgeleerden gingen dus blijkbaar van de overtuiging uit, dat het eene gevoelen het andere niet uitsloot er geen moeite over, maar erkenden elkander als gereformeerde belijders. Littoüm. Johannes Deodatus Theodoras Tronchinus. Uit de stad en de kerk van Bremen Matthias Martinius Hericus IsselburgLu- dovicus Crocius. Uit de stad en de kerk van Emden Daniël Bernardus EilshemiusRitzius Lucas Grimershemius. De Nederlandsche Professoren Johannes PolyanderSibrandus Lubertus Franciscus Gomarus (J) Antonius Tysius Antonius Walaeus. Uit Gelderland en 't graafschap van Zutfen Guilielmus StephaniEllardus a Mehen Johannes BouilletJacobus Verheyden. Uit Zuid-Holland Balthasar LydiusHenricus ArnoldiGjjs- bertus VoetiusArnoldus Musius; Johannes de Laet. -----V*- ABONNEMEHTS PXjJ S per half jaar franco per post Enkele nummers dierbaar was, en zegt gij .met Jobde Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd. Zoo behoort het toch te wezen, want ook onze naastbe- staanden behooren Hem en Hij geeft ze ons, en kan ze ons ontnemen, als het Hem behaagt, zonder dat wij reden hebben Hem aan te klagen of van hardheid te beschuldigen. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid is eene heerlijke belijdenis, maar zij legt groote verplichtingen op. Laten wij er rekening mede houden en tot de volheid des Heeren gaan, om in Christus’ naam te begeeren, dat Hij ons die kracht geve om voor Zijn aangezicht te wandelen in het bewustzijn, dat Hij de Eigenaar is van al het onze en van ons zelf, Bouma. V A B I A. Supra- en Infralapsarisme. Onze Belijdenisschriften. VI. Na lange, breede en biddende overweging is de Synode te Dordrecht (1618 en ’19), bijge staan door een groot getal van buitenlandsche godgeleerden, tegenover de leer der Remon stranten, inzake de verkiezing tot de zaligheid tot deze hier volgende gemeenschappelijke be lijdenis gekomen„Deze verkiezing (zeggen zij) is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld eene zekere menigte van menschen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemeene ellende met anderen liggende, uit het geheele menschelijke geslachte van de eerste oprechtigheid door hare eigene schuld verval len in de zonde en verderf, naar het vrije wel behagen zjjns willens tot de zaligheid uit louter genade uitverkoren heeft in Christus, denwel- ken hjj ook van eeuwigheid tot een Middelaar en hoofd van alle uitverkorenen, en tot een fundament der zaligheid gesteld heeft. En op dat ze door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft hij ook besloten dezelve Hem te geven en krachtiglijk tot deszelfs gemeenschap door Zijn woord en geest te roepen en te trekken, of met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen en in de gemeen schap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zjjnde, ten laatste te verheerlijken, ten bewijze van Zijne barmhartigheid en ten prijs van de rijk dommen Zijner heerlijke genade De negen paragrafen, waarin de Synode van Dordrecht 1618 en ’19 haar gevoelen omtrent de leer der verkiezing infralapsariseh uitsprak, is onderteekend door de hier volgende personen, het luidt: „Dat wij alzoo gevoelen en oordee- len getuigen wij met onderteekening onzer handen" Johannes Bogerman, praesesJacobus Ro- landus, assessor; Herman Faukeel, assessor; Sebastianus Damman, scriba; Festus Hom- mius, scriba. Uit Groot-Brittanj e Georgius Episcopus LandavenusJohannes DavenantiusSamuel Wardus; Thomas Goa- dusGualterus Baleanquallus. Uit de Keurvorstelijke Paltz Abraham Scultetus Paulus Tossanus Hen ricus Alting. os Jr ie. leida >eerr. leida ■eerr. Veen Iffers DE EENIGE EIGENAAR VAN DE AARDE. De aarde is des Heeren mitsgaders hare volheid. Ps. 24la. Wij zijn aan deze klanken gewoon, en er is niemand onder ons die er anders over denkt. Ieder zegtnatuurlijk, de aarde behoort aan den Heere, Hij alleen heeft er recht op en kan er over beschikken. Een andere vraag echter is, hoe diep deze overtuiging bij ons is ge worteld, welk eene kracht zij uitoefent in het leven, doch daarover kunnen wij later weleens oordeelen. Zoo was het echter niet in de dagen, toen dit lied voor ’t eerst gezongen werd. Elk volk had zijn eigen góden, van welke ieder zijn eigen gebied had. Evenals de Koningen der aarde elk een eigen land hadden, waarover zij hunne heerschappij uitstrekten, zoo hadden de góden ook een be paald gedeelte, waarover zij den schepter zwaaiden. Gelijk de eene vorst uitgestrekter heerschappij had dan de ander, en de een den ander in macht te boven ging, zoo was het ook bij de góden. Nu had Israël wel een land ontvangen, dat van melk en honig vloeide, maar het was slechts klein, als ge het verge lijkt met andere zooals Babylonië, Assyrie e.a. Welk eene belijdenis neemt dit kleine volk dan op de lippen, als het uitroeptDe aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld en die daarin wonen. Niet slechts Kanaan, maar ook Syrië en Egypte, Babylonië en Assyrië, Perzië en alle andere landen be hooren aan Jehovah, ja de gansche aarde in hare breedte en hare lengte is het eigendom des Heeren. Welk een ruime blik heeft dit kleine volk en welk een moed om dit in ’t openbaar uit te spreken. Welk een ruime blik, want in latere dagen drong de voorstelling bjj de Phari- zeeën binnen, dat God eigenlijk Kanaan alleen als het zjjne beschouwde, en al het andere prijsgegeven had aan de góden der volken, dat Hij zich uitsluitend bezig hield met het land der belofte, en aan de overige landen zich niet stoorde. In Davids dagen was dit anders. Israël liet zijn oogen weiden ver over de gren zen van eigen gebied en riep in opgetogen heid uit: de aarde is des Heeren. Het kon niet anders of zulk eene betuiging moest de afkeer van andere volken opwekken. Welk eene inbeelding was het in hun oog, dat zulk een gering volk in de meening verkeerde, dat hun God Eigenaar was van de gansche aarde en dus verre boven alle andere góden stond, en die afkeer ging over in vijandschap en deed naar de wapenen grjjpen om het voor zjjne in beelding en vermetelheid te straffen. Ofschoon Israël dit wist, en het meermalen pijnlijk onder vond, toch deinsde het niet terug; fier liet het de vlag wapperen, waarin voor aller oog geschreven stondde aarde is des Heeren. Liever omkomen wilde het, dan zijne overtui ging prijsgeven, liever een voortdurende strijd met de heidenen, dan los te laten deze be lijdenis. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid. De geheele aarde, geen enkel deel uitgezonderd, van den eenen tot den anderen pool, Hij heeft recht zoowel op de oorden, waar ijs en sneeuw voortdurend heerschappij oefenen, als op die, waar de boomen steeds groen zijn. De aarde met al hare zeeën, stroo- men en beken, met al hare bergen en dalen, met al hare rijke verscheidenheid van voort brengselen. De aarde is niet ledig, maar zjj heeft een volheid van krachten en gaven, een volheid van leven en bloei, eene volheid van schatten en zegeningen. Israël wist er destijds reeds iets van, want het zag in eigen land een Uit Overijsel: Casparus Sibelius Herman WiserdingHie ronymus Vogellius; Johannes Langius; Wil helmus a Broickhusen ten DoerneJoannis a Lauwick. Uit de stad Groningen en de Omlanden Cornelius HilleniusGeorgius PlaciusWolf gang AgricolaWigboldus HomerusEgbertus HalbesJoannes Ruselaert. Uit Drenthe Themo ab AsschenbergPatroclus Rome- lingius. Over „Infra- en Supra-lapsarisme*^ De Heraut van 1.1. week onder meer hei volgende rijkdom en eene weelde, die tot hart en zinnen sprak, maar wij, die zoovele eeuwen later leven, verwonderen ons telkens weer over die on uit puttelijke volheid, waaruit de mensch telkens nieuwe schatten te voorschijn haalt. Die aarde is een voorraadkamer, waaruit geslacht na ge slacht haalt, wat het behoeft tot het leven, die aarde is een tafel, steeds wel voorzien, waar aan de volkeren aanzitten en met alles wat zij aanbiedt zich verzadigen, die aarde is een bron, waaruit ieder put en steeds weer ont vangt, wat hij van noode heeft. Wie kan hare volheid kennen, de waarde ervan berekenen, en met nauwkeurigheid bepalen, wat zjj reeds in den schoot van ons geslacht geworpen heeft. Er worden weleens berekeningen gemaakt, wanneer de voorraad van een voortbrengsel der aarde, dat thans onmisbaar voor den mensch is, geheel opgeteerd zal zijnofschoon wij ons niet aanmatigen zullen om dergelijke bereke ningen te maken, toch denken wij, dat de volheid der aarde, zoolang er menschen op haar wonen, wel voldoende zal zijn om ons te voeden en te onderhouden. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid. Gij gelooft dit, maar blijkt het ook in uw leven. Immers als de aarde Zijn eigen dom is, dan is ook uw goud en zilver, uw land en uwe woning, uw voedsel en uw kleed het Zijne, dan is er niets, wat aan u behoort, dan is zelfs uw lichaam en geest met al hunne krachten Zijn eigendom. Bedenkt ge dit steeds, als ge het goede der aarde geniet, en ontrekt ge geen enkele der gaven u geschonken aan des Heeren dienst O het gaat gemakkeljjk om te zeggende aarde is des Heeren, mits gaders hare volheid, maar niet zoo gemakke ljjk is 't, om alles wat wjj zjjn en hebben te beschouwen en te behandelen als het Zjjne. Wjj willen zelf zoo gaarne bepalen, wat wjj er mede doen zullen, wjj laten zoo licht onze eigen rechten gelden, maar wjj vergeten daarbjj menigmaal, dat het niet aan ons, maar aan Hem behoort. Waar is bjj u de dankbaarheid, die als een welriekende offerande opstjjgt voor den gever van de goede gaven, waar is bjj u die algeheele toewijding van Zjjn dienst, waar uit het aan ’t licht treedt, dat ge u zelf met al het uwe voor des Heeren eigendom houdt Als alles Hem toebehoort, moogt gjj niets aan Hem onttrekken, en dat juist willen wjj niet. Niet alle weken, slechts één dag in de week, niet de geheele rustdag, slechts een deel, niet het grootst, slechts een klein deel, zoo trachten wjj si eeds met God te handelenniet al onze bezittingen maar een deel, een klein en zeer gering deel en zoo doen wjj met alles. Hebt ge er wel eens ernstig over nagedacht, dat God u het weinige, dat ge Hem geeft, op zjjn beurt u naar het hoofd zal werpen en in hei lige verontwaardiging zal afwjjzen, wat ge Hem aanbiedt. De aarde is des Heeren mitsgaders hare volheid. Wat een volheid van vernielende krachten heeft die aarde ook. Uit een berg doet zjj het vuur stijgen en begraaft dorpen en steden onder de asch, uit de zee doet zjj het water stroomen over djjken en dammen en dompelt honderden in diepe armoede, soms wankelt zjj zelfs op hare grondslagen en ver andert bloeiende steden in puinhoopen. Ook die krachten, welke uit hare volheid opkomen en verwoesting en vernieling aanriehten, be hooren den Heere, Wien zjj dienen als Zjjne boden. Zjjt ge daarvan overtuigd, dan hebt ge niets te zeggen, wanneer Hij u in uwe bezittingen treft. Mag Hjj niet met het Zjjne doen, wat Hjj wilmoet Hjj u rekenschap geven van Zjjne daden en hebt gjj recht Hem ter verantwoording te roepen Buigt ge u ootmoedig voor Hem in het stof, als Hij uit uwen kring iemand wegneemt, die u lief en I Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADVERTENTIE» van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. I'l 68. 1 T! Zeeuwsch Ksrkhlad L

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1