Weekblad
rfl.
n,
de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
h
s
voor
erk
Vergadering Persveceeniging „tanh HM."
DONDERDAG 14 JUNI, voormiddags 10 uur in de
Consistorie Gasthuiskerk Middelburg. Trouwe op
komst dringend verzocht. Ambtsdragers en leden
der Geref. Kerken, die genegen zijn lid der ver-
eeniging te worden, worden beleefd uitgenoodigd
vóór dien datum hun naam nog op te geven aan
een der redacteuren. HET BESTUUR.
r.
Vrijdag 8 Juni 1906.
Mo. 50.
3e Jaargang.
UIT HET WOORD.
r(J.
Drukker-Uitjever
i In
all.
A.
jes.
2,—,
I
70 cent.
3 cent.
10-
en
D. LITTOOIJ Az.
MIDDEL «vffRG.
stra
stra
amp
imp
mge
mge
reen
reen
lerr.
jerr.
Berg
Berg
mtv.
ilder
ilder
Land
van
ypo-
ABONNEMEHTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
illjjk.
t bet
RIN-
<EN-,
BEN.
ook gjj onder de schaduw van ’s Heilands
vleugelen een Toevlucht zoekt en vindt. Hjj
heeft het geweld des doods te niet gedaan, en
verlost volkomen van elke vreeze des doods.
Bouma.
sen
>rr
sen
irr.
arr.
ren
ken
lida
>ida
err.
ïida
Loos
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIES
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iodero
regel meer 10 cent.
c
en volgt is niet met
MAAR ÉÊNE SCHREDE.
Er is maar als een schrede tusschen mij
en den dood. 1 Sam. XX 3b.
Wie heeft deze woorden gesproken? David,
de zoon van Isaï, de man naar Gods hart, die
eenmaal den troon van Israël bestijgen zou.
Wanneer heeft hjj deze woorden gesproken?
Hjj was zooals ge weet in zjjne jeugd een
schaapherder en leefde in stille vergetelheid
voort. Doch door ééne daad had bjj het oog
van het gansche volk op zich gevestigd, en zjjn
naam was allerwege op de lippen. Daardoor
was hy ook gekomen aan het hof van den
Koning, die hem zjjne dochter Michal tot zjjne
vrouw gaf. Welk een benjjdenswaardig man
was hy in ’t oog van velen Er was echter eene
groote schaduwzijde aan verbonden. Saul toch
haatte hem, kon hem niet dulden, en stond
hem naar het leven. Welnu, nadat David hier
van de duidelijke bewijzen had ontvangen, en
vast overtuigd was, dat Saul geen middel onbe
proefd zou laten, ontmoette hy Jonathan, den
oudsten zoon des Konings, en voor hem stortte
hy zyn gansche hart uit. Jonathan, die een
boezemvriend van David was, wilde en kon het
niet gelooven, want zyn vader deed nooit iets
buiten zijne voorkennis, en hy had nooit be
speurd, dat er zulke booze plannen in zjjns
vaders hart waren, en daarom trachtte hy hem
gerust te stellen door tot hem te zeggen waar
lijk, gij vergist u, dit kan zoo niet zyn, dan
zou ik het toch wel gemerkt hebben, zet deze
beklemmende zorg maar van u. David bljjft
evenwel bjj zyne meening volharden, kan haar
niet loslaten, ja bekrachtigt haar met een eed:
uw vader weet zeer wel, dat ik genade in uwe
oogen gevonden heb, daarom heeft hjj gezegd
Dat Jonathan dit niet wete, opdat hjj zich niet
bekommere, en zekerlijk, zoo waarachtig als de
1 Heere leeft en uwe ziel leeft, er is maar als
eene schrede tusschen my en den dood.
Wat hy met de uitdrukking bedoelde, is niet
twijfelachtig. Eene schrede is een zeer kleine
afstand. Op zulk een kleinen afstand stonden
hy en de dood van elkander. Zjj waren in
elkanders nabijheid. De dood behoefde de hand
slechts uit te strekken om hem te vatten, hem
aan te grijpen en weg te nemen. In zoo kor
ten tyd, als waarin wjj eene schrede doen, kon
de dood hem overvallen en bemachtigen. Gjj
zjjt er van overtuigd, dat David de waarheid
sprak, dat hy niet overdreef, want Saul had
zich vast voorgenomen om hem uit den weg
te ruimen en als koning stonden velen hem
ter beschikking, die hem helpen wilden in de
volvoering van dit booze plan. Wie zou het den
vorst beletten om Davids levenslamp te blus-
schen
Zoo zyn er van die oogenblikken in het leven
van den mensch, waarin zichtbaar wordt, hoe
klein de afstand is tusschen ons en den dood,
waarin zich met kracht de waarheid opdringt,
dat wij zeer spoedig en zeer onverwacht vallen
kunnen in de handen van den dood, die het
op ons aller leven toelegt. Zoo komen er ge
beurtenissen, die het ons met onafwijsbare hel
derheid leeren, dat wy broos en zeer vergan
kelijk zyn. Hoe diep treurig bleek het ook
weer verleden Zaterdag. Een man en vader in
de kracht van zyn leven verliet des morgens
opgewekt zjjne woning. Die dag zou een korte
werkdag zyn. Reeds vroeg kon hy huiswaarts
keeren. Met het Pinksterfeest zou hy een paar
vrjje dagen hebben, waarin hy eens zou kun
nen genieten met vrouw en kinderen. Voor
een werkman, die een geheel jaar door eiken
morgen vroeg zyne woning moet verlaten en
eerst ’s avonds daarin terugkeert, is dit een
vooruitzicht, dat tot vreugde noopt. Maar zie,
des namiddags verspreidde zich het gerucht, dat
hjj onder den tram was geraakt en zich ernstig
bezeerd had. Ruim een half uur later was hy
reeds niet meer. Hoe onverwacht werd dat ge
zonde en krachtige leven afgesneden. Waarlijk
het bleek, dat er maar eene schrede was tus
schen hem en de dood.
Eveneens is het met ons, met een iegelijk
onzer. Wjj weten het niet altjjd, slechts zelden
is het zoo zichtbaar voor ons als het voor David
was, maar het is toch zoo, en daarom mogen
wjj het wel ter harte nemen. Niet gaarne wil
len wjj het erkennen, wij denken liever, dat
de afstand tusschen ons en den dood zeer groot
is, en wjj leven er menigmaal heen, alsof het
zoo ware, dat wjj op het einde van een weg
staan, die een ontzachljjke lengte heeft, en de
dood jaren, zelfs vele jaren noodig heeft om
tot ons te komen, en wjj denken er derhalve
niet aan, dat hjj ons op eens in zjjne macht
kan krjjgen.
Het verwondert mjj niet, dat de mensch zich
zoo misleidt, aangezien hjj een afkeer van den
dood heeft en als het aan hem stond, zou hjj
niet toelaten, dat deze vjjand van ons leven
ooit in zjjne onmiddeljjke nabjjheid kwam. Hjj
zou hem op een zeer grooten afstand willen
houden. Maar het is toch gevaarlijk zich aan
die misleiding over te geven, wjjl hjj er geen
voordeel maar schade door beloopt. Neen, gjj
moet als David uw oog ontsluiten voor ’t ge
vaar, waarin ge u bevindt, als hjj er u van
overtuigen, dat er maar als een schrede tus
schen u en den dood ligt, ook al ziet ge daar
tegen op. Zeker, er is reden om er tegen op
te zien, wjjl deze gedachte zoo verschrikkelyk
is. Is er slechts ééne schrede tusschen u en
den dood, dan is er ook maar ééne schrede
tusschen u en den rechterstoel Gods, voor
welken gjj rekenschap zult moeten geven van
al uwe daden, woorden en gedachten. Zult gjj
in die ure kunnen bestaan Zult gjj u kunnen
verantwoorden? Indien Gjj de ongerechtig
heden wilt gadeslaan, o Heer, wie zal dan be
staan? Zoo heeft een heilige van den ouden
dag gesproken, en gjj zult niet durven bewe
ren, dat gjj beter en waardiger zjjt dan hjj was.
Als gjj ook maar een weinig uzelf kent, en
eenigermate verstaat, wat afwjjkingen zjjn van
den rechten weg, dan zult gjj ook willen erken
nen, dat uwe zonden vele zjjn. En die zonden
zjjn schulden, welke straf verdienen. Wie kent
de sterkte van Gods toorn Mozes, die de
openbaring van Zjjne verbolgenheid gezien had
als bjjna niemand, siddert zelfs bjj de gedachte
daaraan.
Eene schrede slechts tusschen u en den dood,
dau is er ook maar eene schrede tusschen u
en de eeuwigheid. Hoe dicht zjjt gjj bjj haar.
En als gjj haar eens onvoorbereid moest bin
nengaan. Weet ge wel, dat boven haar poort
geschreven staatHier is de hoop onbekend.
Geen uitzicht dan de verwachting van het
vuur, dat de tegenstanders zal verslinden.
Tracht den ernst dier ontzacheljjke eeuwig
heid niet te verdringen door de verstrooiing
des levens, maar geef er eene plaats voor in
uw haft, en laat de schrik des Heeren u be
wegen tot het geloof. Laat u leiden door den
Geest, die op den eersten pinksterdag de har
ten verbrijzelde en drieduizend deed vluchten
tot den Naam die onder den hemel gegeven
is, den Naam, die een sterke toren is, opdat
VARIA.
Supra- en Infralapsarisme.
Onze Belijdenisschriften.
V.
De Redacteur van „De Heraut" nam in zjjn
nummer van 27 Mei 1.1. het derde artikel door
mjj geschreven over Supra- en Infra-lapsarisme
over, en schreef er onder:
,Voor deze artikelen waaruit wjjsheid en voor
zichtigheid spreekt, danken we ds. Littoojj.
Slechts twee kantteekeningen veroorloven we ons.
Vooreerst is het niet geheel juist, dat de
quaestie van het supra- en infralapsarisme vóór
do Dordtsche Synode niet bestaan heeft. Ze
kwam reeds op vóór de Arminiaansche twisten
en heeft gedurende de remonstrantsche troebe
len, vooral bjj de Arminianen, opgeld gedaan.
En ten tweede kan ook niet gezegd worden,
dat de Gereformeerde Kerken de leer der be-
nedenvaldrjjvers in hare belijdenisschriften ble
ven huldigen en mitsdien beljjden. Met name
Westminstersche Confessie draagt veeleer een
supralapsarisch karakter.”
De waardeering van deze door mjj geschre
ven artikelen verheugt mjj, en voor de twee
kantteekeningen breng ik bjj dezen den hoog-
geachten Redacteur mjjnen dank.
Ik neem na zyne mededeelingen op zjjn ge
zag aan dat de quaestie over supra- en infra
lapsarisme reeds vóór de Dordtsche Synode, ja
vóór de Arminiaansche twisten heeft bestaan.
Mjjn onderzoek was gewis minder breeddien
tengevolge zeker bleek mjj niet, dat ze vóór de
Arminiaansche twisten reeds eenige beteekenis-
volle proportion aannam. Geljjk ik schreef,
meende ik, dat ze „meer officiéél was ontstaan”,
ook in de qualifieeering van boven- en beneden-
valdrjjvers, tjjdens de Arminiaansche twisten en
op de evengenoemde Synode.
Hetgeen in de tweede opmerking wordt ge
zegd, wist ik, en het was mjjn plan het ook
mede te deelen in één van de nu volgende ar
tikelen, die over de belijdenisschriften gaan.
Ik dacht aan ónze Gereformeerde Kerken, toen
ik schreef, dat zjj „in hare belijdenisschriften
de leer der benedenvaldrjj vers huldigen en be
ljjden”. Van deze belijdenisschriften was ook
sprake op de Synode te Utrecht.
Gaarne erken ik, evenwel nu deze tweede
opmerking is gemaakt, dat hetgeen waaraan
ik dacht, duidelijker Had kunnen en moeten
uitkomen.
Ik blijf mjj intusschen aanbevelen voor derge-
Ijjke broederlijke opmerkingen.
Dat ónze belijdenisschriften staan op hetinfra-
lapsarisch standpunt is erkend, en ga ik thans
aanwjjzen. Het zegt niet minder, maar veeleer
meer, dat ze op dat standpunt staan, niettegen
staande de quaestie over supra en infra reeds
vóór de Arminiaansche twisten bestond. Dat
zjj op dat standpunt staan, het spreekt vanzelf,
kan alleen worden aangewezen voor zoover zjj
door hun inhoud, daarvoor de noodige stof
leveren.
De stof toch die noodig is om uit te maken
of zjj infra of supra omschrjjven, leveren niet
al onze belijdenisschriften, één voor één.
De drie oecumenische, d. i. algemeene, wjjl alle
Christelijke Kerken ze aannamen, dus ook de
onze, nameljjk de „Apostolische”, de Niceesche
en de Athanasiaansche, leveren gansch geen
stof, noodig ter beantwoording van de vraag,
op welk standpunt zjj staan te dezen opzichte.
Geheel andere dingen waren in den tjjd waarin
zjj werden opgesteld aan de orde en worden
diensvolgens er in uitgesproken en beleden.
Ook onze Catechismus, die om het volk te
onderwjjzen is opgesteld, geeft ons evenmin
wat wjj behoeven, om te kunnen zeggen, hoe
de opstellers over dit hooggelegen vraagstuk
dachten.
De Catechismus beljjdt, in Zondag 21, wel
de verkiezing tot eeuwige zaligheid, en inge
wikkeld de verkiezing en de verwerping, in
Zondag 7, waarin gezegd wordt, dat uit het ge
vallen en doemwaardig menschengeslaeht alleen
zjj zullen zalig worden, die Christus worden
ingeljjfd, hetwelk, naar Zondag 25, alleenljjk
werk des Heiligen Geestes isdoch hoe de
Catechismus zich de orde denkt, wat nameljjk
in het besluit voorgaat
zekerheid op te maken.
Wel wordt er dit nog met alle klaarheid en
gewisheid in geleerd, dat de oorzaak van den
val in zonde gansch niet in God, dus niet in
Zjjn besluit of in het werk der Schepping, of
in Zjjne inwerking op den naar Zjjn beeld ge
schapen mensch kan en mag gezocht worden.
Dat dit kan noch mag, doet de Catechismus
sterk uitkomen waar hjj zegt: De verdorven
heid komt uit den val en de ongehoorzaamheid
van Adam en Eva in het Paradjjs”alsmede:
„De mensch heeft zichzelven en al zjjne nakome
lingen door moedwillige ongehoorzaamheid van
die gaven beróofd”; ook waar hjj zegt: „Dat
God Zich schrikkelijk vertoornt tegen de aange
boren en werkeljjke zonde, en die naar Zijn
rechtvaardig oordeel wil straffen". Dewjjl in God
geen willekeur is of zjjn kan, is Zjjn willen
hier moeten, moeten krachtens zjjn wezen, om
reden Hjj Zichzelven niet kan verloochenen.
Toen Hjj naar Zjjn eeuwig besluit den mensch
schiep, schiep Hjj hem goed en naar zjjn even
beeld opdat hjj God zjjn Schepper recht ken
nen, Hem van harte liefhebben, en met Hem
in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te
loven en te prjjzen”. (Zondag 3.)
Doch over hetgeen hier uit den Catechismus
aangehaald is en mitsdien door onze Gerefor
meerde Kerken geloofd en beleden wordt, daar
over zjjn de supra- en infralapsariërs het eens,
dat beamen en beljjden beiden. In betrekking
tot deze beteekenisvolle waarheden komen bei
den, geljjk reeds een- en andermaal gezegd is,
tot dezelfde slotsom en erkentenis.
Spreekt zich over het puntje in geschil de
Catechismus niet uit, onze Nederlandsche ge
loofsbelijdenis, de 37 artikelen geheeten, spreken
evenmin over het geschil, maar wèl nemen zjj
een bepaald standpunt in, zjj beljjden infra-
lapsarisch.
De Synode te Utrecht, (1905), sprak dan ook
eenparig met recht en reden uit „dat onze be
lijdenisschriften zeker ten opzichte van het
leerstuk der uitverkiezing de infralapsarische
voorstelling volgen”.
In artikel XVI onzer Nederlandsche Geloofs
belijdenis luidt het in overeenstemming met
deze uitspraak: „Van de eeuwige verkiezing:
Wjj gelooven, dat het geheele geslacht Adams
door de zonde van den eersten mensch, in ver
derfenis en ondergang zijnde, God Zichzelven
bewezen heeft als Hjj iste weten barmhartig
en rechtvaardig.
Barmhartig, doordien Hjj uit deze verderfe
nis trekt en verlost degenen die Hjj in Zjjnen
eeuwigen en onveranderljjken raad en enkele
goedertierenheid uitverkoren heeft in Jezus
Christus onzen Heerezonder eenige aanmer
king hunner werken. Rechtvaardig, doordien
Hjj de anderen laat in hunnen val en verderf,
waar zjj zichzelven in geworpen hebben.”
In dit geloofs- en beljjdenis-artikel is het
duideljjk, dat het niet de val en het verderf volgen
laat op de uitverkiezing en de verwerpingmaar
dat de uitverkiezing en de verwerping gedacht
en voorgesteld worden in orde na den val.
F'
i.
err.
err.
Iers
Efera
Zeeuwsch Kerkblad.
I.