H M MI 1 FEUILLETON. VOLKSBEKEERING. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. niet kwalijk, als ik zeg, 1 Kerk- en Schoolnieuws. 1 1 maal in de hoofdstad onzer Provincie gehouden worden. me niet, wjjl 1) Hjj stond voor het raam en keek naar bui ten. De zon was ondergegaan. Het schemerde. De lucht was zwaar bepakt, met gryze, grauwe, zwarte wolken. De schemering werd donkerte, de donkerte werd duisternis, de duisternis verdikte. Een zwart gordijn werd getrokken voor lichtende sterren. Weg was de lichtende melkweg, weg de schittering van Orion, weg ook het kleinste sterretje, ’t Was nacht, donkere, zwarte nacht. En hij stond voor het raam en keek naar buiten. Hü was den gansehen dag vroolijk en opge ruimd geweest. ’tWas hem dien dag niet on gezegend gegaan in zijn beroep. Zjjn kinderen hadden er roem op gedragen zulk een vader te hebben. Een man van verstand, van deugd, van eer. Vrienden hadden zijne vriendschap gewaardeerd. Tastbare bewijzen waren hem ge schonken. Vromelijk had hij het hoofd ge bogen, nederig Gods goede hand erkend. Alles was genade. En uit zijn hart was ’t Geloofd zij God met diepst ontzag opgeklommen. Hij was zoo opgeruimd, zoo tevreden, zoo dankbaar. Een heen. De vonk was een vlam, de vlam een allesverterende gloed geworden. En vol bitter heid stond hij voor het raam en keek naar nacht en duisternis. Beeld zijner ziele. Zich wreken De beleediger was te ver weg en buiten zijn bereik. Dat wilde hij ook niet Wreek uzelven niet. Maar begraven beleediging en vriend. Diep, heel diep. Van den lijst der vrienden geschrapt, alsof hij nooit, nooit bestaan had. Hem negeeren. Ja, dat zou hij. Dat was Chris telijk. Hij wreekte dan zichzelven niet, ’t Ge weten evenwel had geen vrede. Haman ver achtte Mordechai. O, de gevallen zijn niet ge lijk. Bij Haman was het hoogmoed. Maar bij hem was het woord aan onrechtvaardig belee- digde eer. Neen, hij wilde niet dooden. Ver geten, begraven, diep, heel diep Alles vergeten en hem als een doode beweenen. Was daar een stem, die'tot hem sprak Was het niet, of hij iemand hoorde bidden Vader, vergeef het hun, zjj weten niet wat zjj doen En zijn hart joeg onstuimig. Hü werd onrus tiger nog. En hy stond voor het raam en keek naar buiten in duisternis en zwarten nacht. Daar schoot een bliksemstraal door het lucht ruim. Een donderslag daarop gevolgd deed de ramen rinkelen. Het huis dreunde. En weer kwamen bliksemen, gevolgd door donderslagen. Zün stand voor het raam kon hü niet behou den. Hü ging naar buiten, ’t Was alsof legers Chbis. Accoord. Maar kunt ge dan zeggen, dat die zending van de plaatselüke kerk uit gaat. Het lükt mü toe, dat in dit geval die kerk handelt in naam en in opdracht van al de kerken, welke zich tot dit doel hebben ver bonden. Disk. Het komt me voor, dat deze redenee- ring sluit. Doch hoe moet het dan gaan vol gens jou gedachte. Chbis. Wel, er zou ééne kerk moeten zü’n, die den arbeid met kracht begon en wanneer hare finantieele kracht te kort schoot, dan zou zü zich tot de andere kerken kunnen wenden met het verzoek om haar in dien gewichtigen arbeid te steunen. Dibk. Daar is veel voor te zeggen. Zoo gaat het ook in andere gevallen. Als eene plaatse lüke kerk niet in hare eigen gewone uitgaven kan voorzien, dan wendt zü zich tot de zuster- gemeenten, die in hare nabüheid zün en vraagt eene subsidiewanneer zü het inderdaad noo- dig heeft, wordt het haar in den regel toege staan. Op deze wü’ze blüft de autonomie van de plaatselüke kerk gehandhaafd, en geniet zij de voordeelen van het kerkverband. Cbhis. Het doet me genoegen, dat ge er ook zoo over denkt, en het is m. i. eene te gewichtige zaak om er maar over heen te loo- pen. Wü wandelen nu eenmaal op dien weg ook met de verzorging van onze emeriti-pre- dikanten en dat is geloof ik uitnemend. Daarom zou ik ook dien weg voor de zending willen volgen. Dies. In theorie zal er weinig tegen in te brengen zün. Doch ge moet rekening houden met de practük. Chbis. Neem me dat ik zoo iets een dooddoender acht. Ik zou niet weten, waarom de practük zich niet schik ken moet naar de juiste lünen. Disk. Daaraan ken ik je weer. Ge houdt nu eenmaal niet van schikken en plooien, en ik weet ook zeer goed, dat men daarmede ver bazend veel overderft. Maar welke bezwaren ik op 't oog had, heb ik nog niet gezegd, en als ge het goed vindt, zou ik die wel eens wil len aanwüzen, doch ons gesprek is reeds lang genoeg, en daarom zou ik hier afbreken willen en daarover later handelen. Chbis. Ik kan er mü geheel in vinden, en ik ben werkelük benieuwd, wat ge nog aan de orde zult stellen. Vergeet het echter niet, wül ik er nog gaarne eens over praten wil. Bouma. in de lucht in ’t hitte waren van den strijd. Van alle kanten. Terecht een noodweer. Vóór hem uit slaat de bliksem in een woning. Straks staat het huis in lichte laaie. En in de verte ontdekt hü ook brand. Voor, achter, rechts, links brand op de aarde. En geen regen daalde neder om het onweer te temperen. De lucht bleef bezet met zwarte onweerswolken. Van ’t oosten en westen en ’t zuiden en noorden. Ach, hoe nietig is alle menschelük vermogen tegen de stem des Al- machtigen. Hü kon anders naar het natuur- verschü’nsel, onweer genoemd, staan kyken. Kalm en onbewogen. Hy kon het beschouwen, zooals hü gewoon was te zeggen, als een Chris- ten-wüsgeer. Dat schieten van den bliksem was zoo’n magnifiek gezicht. Maar zulk een onweer! Zü’n wü'sbegeerte en natuurkunde lieten hem in den steek, ’t Was alsof zü zeiden „red er nu je zelf maar mee”. Ons redeneeren zal je toch niet baten. O, ’twas ontzettend weer. Maar ont zettender nu voor hem, want het onweerde daar binnen. Van buiten noodweer en van binnen noodweer. ’tWas vreeselük. Zü’n geheugen, dat hü in ’t geval van zün vriend zou willen vermoorden en begraven, was niet dood. Met een levendigheid alsof het voor zün oogen ge schreven stond las hü plaatsen uit het goede, oude boek, dat gegeven is om den mensch zün rechten plicht te leeren. Dat boek, zün ge* II. Wat heeft dit ons nu te zeggen? Dat wü Üveren en bidden moeten voor de volksbekee- ring van Nederland. Nog altijd hebben wü het dankbaar te waardeeren dat ons volk in ver- gelüking met andere volken veel heeft over gehouden van de christelüke grondslagen waar op het volksleven rusten moet. Doch hoe ook rwalük genomen het zeggen dat er paganis- tische factoren werken in onze maatschappü, wie zal kunnen tegenspreken, dat in veel van iet publiek niet meer gerekend wordt met de ordinantiën Gods Wordt er gerekend met het Sabbathsgebod Ja, wü hebben nog eene wet op Zondagsrust, weldra wordt ze als een antiquiteit in het mu seum bügezet. Al komt er ook buiten onze sringen weer een vragen naar een dag van rust, denkt er aan dat komt niet voort uit het eereu der ordinantiën Gods. O, ik weet wel dat wetten waarlük zonnige dag. Maar een wolkje was opgekomen, Niet van veel beteekenis. Toch een wolkje. Een brief uit verren lande was lem ter hand gesteld. Van een voormaligen vriend, dien hü vroeger menigmaal had ge- lolpen in dagen van nood. En toen dit niet baten kon den vriend te redden, had hü hem een weg en hulpmiddelen aangeboden om in Amerika zü’n geluk te beproeven. Hü had hem een voorschot verleend en op geen anderen waarborg dan ’s mans karakter alleen. Dat ver diende geprezen. Na een tweetal jaren zwügens was er eindelük een brief gekomen. Een brief vol ondank, vol verwütingen, vol bitterheden. Hü las en herlas wat geschreven stond. Eerst waren het koude waterdroppels en bü lezen en nadenken werden de droppels heet, heeter, ko kend, zü waren als gloeiend pek. Zü ontstaken zün bloed. Speldeprikken, maar hoe langer hoe scherper, totdat zü werden als zwaarden en dolken. Het wolkje was een grüze, grauwe, zwarte wolk geworden, evenals daar buiten. En in zjjn ziel flikkerde geen sterretje van dank zegging, ook niet van ootmoed. Duidelük, voor ieder was het klaar, de beleedigingen waren geheel onverdiend. In de oogen Gods mocht 1Ü een onwaardige zün, maar van menschen zoo gehekeld, van een vriend zoo behandeld te worden, dat was onrechtvaardig. Hü verbeet zich van ergenis. De vreugde van zün hart was Ds Wisse, die sinds 1 Maart 1903 de kerk van Leiden diende, doch thans het beroep aan nam naar Driebergen, hoopt 24 Juni afscheid en 1 Juli intrede te prediken. Na bevestiging door ds. van Binsbergen van Loosduinen hoopt ds. Sybrandy van Blok- zül a. s. Zondag intrede te doen te Zaltbom- mei (vac. ds. Meü’er). Ds. Warmenhoven van Harderwü’k is benoemd tor regent van het internaat aan het gymnasium te Zetten, in de plaats van den heer Schaink, die tegen het einde van dezen cursus ontslag heeft gevraagd. De Theologische Schooldag is voor dit jaar vastgesteld op Woensdag 4 Juli en de bidstond op den voorafgaanden Dinsdagavond. Bü het vaststellen van den tü’d is op veler verzoek rekening gehouden met de vacantie- kaarten. Binnenkort zullen nadere mededee- lingen gedaan worden over regeling en sprekers. De jaarlüksche Universiteitsdag zaldit- geen Sabbatbsheilt^wi^ kunnen brengen, wel moet er van overheidswege gezorgd worden voor Zondagsrust. De volksconscientie moet weer wakker ge roepen worden voor het vierde gebod. Daarom belyden we in art 5 van het anti- rev. program, „dat de overheid ter vrülating van den dag des ïïeeren en alzoo mede in ’s volks belang na wüziging der bestaande Zon dagswet, zoowel zelve zooveel doenfljk in al haar vertakkingen op dien dag behoort te rus ten, als in haar concessiën aan maatsehappüen voor vervoer geheelen of gedeeltelüken stilstand van zaken voor dien dag heeft te bedingen/ Voor hoevelen is het regeeren der Koningin bü de gratie Gods nog iets meer dan eene phrase, zoo weinig mogelük gebruikt? Gods gerechtigheid eischt straf, zoo leert ons Zün woord. Het is schier vergeten in onze recht spraak. O ja, er worden vonnissen genoeg uit gesproken, om de maatschappü te beschermen of den overtreder te beteren, en om dat laatste doel te bereiken hen liefst ontoerekenbaar ver klaard en in een krankzinnigengesticht gestopt wie in de gevangenis thuis hoorden. Maar dat is een ander standpunt dan waarop een chris telüke staat behoorde te staan. Daarom vraagt art. 13 van bovengenoemd program„voltrek king van straf aan den gevonnisde allereerst tot herstel van de geschonden gerechtigheid. Desnoods door de doodstraf, waartoe het recht in beginsel aan de overheid toekomt/ Als gü let op het vloeken dat ge hoort, hooren moet in treinen en booten en als gü iets weet van de schending der zedelü’kheid, de erkenning van den Nieuw Maith. Bond door de overheid, als gü leest de propaganda voor de zoogenaamde vrü’e liefde, waarmee de God- delüke instelling van het huwelük veracht wordt; als gü leest de roman-litteratuurals gü' merkt hoe de theosophische vereenigingen zich aan de oud-heidensche spüze vergasten, wie zoude dan niet biddenO Heere, bekeer het volk van Nederland Dan wilt gü immers ook niet onverschillig thuis blüven als gü opge roepen wordt den strüd te strüden voor de ordinantiën des Heeren en als burgers uw plicht doen, trouw en met nooit verflauwden Üver Het is in Nederland anders geweest. Ik zal niet meedoen aan de verheerlüking van den „goeden' ouwen tüd. Wie denkt dat het toen allen vromen, brave, beste christenen waren, weet er niet veel van en vergeet dat de zonde al zesduizend jaren op aarde heeft geheerscht. Ik wil ook het leven niet knellen in oude in stellingen. Op dertigjarigen leeftüd past ons de jas niet meer die we als kind droegen. Wü moeten echter strüden tegen de pogingen om de puriteinsche type uit ons volkskarakter uit te roeien, ja die type, dat stempel dat ons volk in zün besten tüd, in de zestiende eeuw, ver kreeg, bewaren en duidelüker en helderder te voorschün roepen, doordat ons volk zich be- keere tot wat het geweest is, ja dieper en vaster zich tot den God der Schriften wende en dat uite ook in zün openbaar leven, ook in zün wetten en instellingen. Zie maar eens de landen waar men vergat wat van God kennelük is. Volken, eens zoo machtig, zü zün niet meer. Babel en Nineve, zü zün niet meer. Egypte, een buit voor Europa. Zie maar eens de landen van Europa, die zich vergrepen aan wat Godes was; Spanje, een vermolmde staat, aan de ellende prüs gegeven. Frankrük, dat zich drenkte met het bloed der Hugenoten, alreede geschrapt BEROEPEN te Bolnesds. Mulder van Zaamslag B te Zwolle (3e predikantsplaats)ds. Wieleugs van Delft; te Raarddhr. de Jong, cand. te Sneek te Foudgum e. a.dhr. de Jong, cand. te Waddinxveen (vac. ds. Broekstra)ds. Hoe- neveld van Kockengen. BEDANKT voor Zevenhuizends. Boukema van Zweelo voor Duisburgds. Op ’t Holt, van Nunspeet; i van van de rei der eerste staten, glü’dt al dieper af. Als Neerland tot zün God weerkeert, zal het, hoewel een kleine staat, weer sterk worden en blü’ven tot in lengte van eeuwen. Laat dan de kerk het licht zün, en schü’nen ver in den om- trek op het volk, wandelende in haar lieht. Voorwaar, Gods heil is reeds nabü’t geslacht Hetwelk Hem vreest en Zü’ne hulp verwacht; Opdat er eer in onzen lande woon’ En zich aldaar op ’t luisterrükst vertoon. Dan zal de Heer ons ’t goede weer doen zien Dan zal ons ’t land zü’n volle garven biên Gerechtigheid gaat voor Zü’n aangezicht, Hü zet z’ alom, waar Hü zün treden richt, H. Mbulibi. voor Oud-Loosdrechtds. Groenewegen Westmaas. J.l. Zondag deed cand. Schippers van Middelburg intrede te Maasdük, sprekende uit Deut. 33 2 en 3. De bevestiger, ds. Wage- naar, had tot tekstwoorden 1 Petr. 5 2—4. Na een 4-jarigen arbeid nam Zondag j.l. ds. Gerber afscheid van züne gemeente te Boorn- bergum met de woorden uit Psalm 42 6. Z.Ew. nam het beroep aan naar Oldekerk. Ds. de Jong nam Zondag j.l., na31-jarigen arbeid, afscheid van züne gemeente te Schoon hoven A, bü monde van zjjn schoonzoon ds. Lindeboom van Apeldoorn, die tot tekst had Rom. 15 5, 6. Ds. de Jong gaat zieh metter woon te Apeldoorn vestigen. De emeritus-predikant van Donkerbroek, «I ds. E. Breitsma, is op 85-jarigen leeftijd te Utrecht overleden. Hoe zit dat? Chbis. Er is nog eene zaak op de conferentie ter sprake gekomen, waar ik niet goed mee over weg kan. Dibk- Dat valt me nog al mee. Het gebeurt me weleens, dat ik op vergaderingen onder scheidene dingen verneem, die me niet aan stonds duidelük willen worden Ch®is. Als ge van plan zü’t zoo te praten, wil ik er maar liever niets van zeggen. Dibk. Ge schünt kort van stof te zü’n van daag. Doch dat zal wel overgaan, als ge maar eerst aan ’t woord zy’f- Chbis. Dit kan. Doch prikkel ik het niet verdragen zal. Dibk. Niet zoo bont. Ge meent het toch niet. Welke zaak bedoelt ge Chbis. Over dat zeggen, dat de zending moet uitgaan van de plaatselüke kerk. Dibb. Is je dat niet helder? Daar is dunkt me niets donkers in. Ge weet toch, wat eene plaatselüke kerk is, en ge weet ook, dat de Gereformeerde elke handeling van de plaatse lüke kerk laat uitgaan. Chbis Ja, dat begrü’p ik zeer goed. En daar heb ik ook niets tegen. Zelfs komt het mü voor, dat het niet anders kan. Dibk. Nu, als het zoo staat, dan moogt ge u wel nader verklaren. Chbis. Ik ben het ook van plan. Maar dan moet ge niet zoo haastig zü’n. Dibk. Geduldig zal ik je aanhooren, want ik heb er al den tüd voor. Chbis. Zoo is het in orde. De vraag is bü mü opgekomen gaat het nu in onze provincie wel, zooals het moet. Dibk. Om dit juist te beoordeelen moeten wü eerst nagaan, hoe wü hier werken. Chbis. Daarin hebt ge gelük. Maar dat be hoeft niet veel moeite te kosten, aangezien büna ieder het weet. Dibk. Over het algemeen is het zoo, niet waar? In elke plaatselüke kerk is een vereeniging, uitgaande van den kerkeraad, die er zich op toelegt om contributiën te krügen Chbis. Dat is de regel. Er zü’n ook nog wel kerken, waar zü het anders doen, maar dat raakt alleen de wüze waarop men de gelden bü elkaar tracht te brengen en heeft met het wezen niets te maken. Dibk. Die manier van werken keurt ge dus goed. Ge hebt daar geen enkel bezwaar tegen. Chbis. Wel neen. Elke kerk handelt zooals het behoort. Of er niet meer gedaan zou kun nen worden, is natuurlük eene andere vraag. Dibk. Over het laatste kan verschillend ge dacht worden, en is altüd moeielük uit te ma ken. Doch daarover loopt het nu eenmaal niet. Chbis. Best. Zoover gaat nu alles goed. Doch tot dusver ontbreekt ééne kerk, die het aanvat. Neem nu eens aan, dat straks alle kerken samen de gewenschte som bü elkander kunnen brengen, hoe moet het dan gaan. Dibk. O, nu begin ik te gevoelen, waar je de schoen wringt. Ge wilt zeggen, dat alsdan het oogenblik aanbreekt, waarop er gehandeld moet worden. En hoe moet het dan Chbis. Juist. Dan zü’n er zeg vüftig ker ken, welke de som voor eigen zending noodig büeenbrengen. Hebt ge dan niet een bond van kerken, welke gezamenlük den arbeid aanvatten. Dibk. Dat is zoo. Doch dan kunnen ze be ginnen met ééne kerk uit te noodigen als zen dende kerk op te treden en deze kan een die naar uitzenden. M i H I 1 5 C

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 2