voor irg. ke. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. 7 70 cent. Vrijdag 4 Mei 1906. No. 45. 1 3e Jaargang. Drnkïer-Uitgever Jf. UIT HET WOORD. A. t tegen i van Bouma. f 0,70 1,60 I RIN- jsn-, 3EN. 2,60 f2,40 eopa- ng bij zedige en is ipple- eken. sterd. sleefd. in het fïDE- acht D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. land- van fPO- Leen. Leen, Heids Leen Heids Leen, onner mie. Riffen akten '1,75. vissel JER, innen E Jr.. DER i 0,70 ittooj :ela. Kam} Jonge Veen miloos «L ontv. ontv. EER Doch, Broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zyt van degenen, die ont slapen zijn, opdat gjj niet bedroefd rijt, gelijk als de anderen, die geen hope hebben, want indien wij gelooven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzoo zal ook God degenen, die ont slapen zijn in Jezus wederbrengen met Hem. 1 Thbss. 4 13—14. 1B0NNEME1TSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers edewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER AD YERTEITIEH van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. om een leger te verzamelen. Daarmee gereed, keert hy met zyn mannen naar Mizpa terug en van daar trekt hy op den vijand los. Wy weten reeds uit 10 17 dat de Ammonieten zich daar gelegerd hadden. Eerst zeer voorzichtig, nu, nadat alle recht matige onderhandeling is afgeslagen, zeer onverschrokken. Zoo betaamt het. Nu volgt in vs. 30 en 31 Jeftha’s gelofte, ’t Doen van een gelofte was in plechtige oogenblikken, waarin men bijzonder Gods bijstand noodig had, niet ongewoon. Denk slechts aan Jacob te Betthel. Eer Jeftha ten strijd trekt, spreekt hy uit: de macht om tot overwinning te leiden is des Heeren. Daarom indien gij de kinderen Ammons ganschdijk in mijne hand zult geven, zoo zal het uitgaande, dat uit de deur mijns huizes mij te gemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons wederkome, dat zal des Heeren zyn en ik zal het offeren ten brandoffer. Jeftha wil zyn God van alles de eere geven, want Hy onderricht zy'ne handen ten stryde. Dit is duidelijk, maar niet zoo klaar is de be lofte zelve. Ten eersten, wat bedoelt Jeftha met .het uitgaande uit de deur van myn huis* Want deze woorden passen toch al heel weinig by een stuk vee, een lam of ram, die veeleer uit de deur der stal komen. Voorts, de uit drukking: .uitgaan iemand tegemoet* komt evenals elders alleen van menschen voor. Ein delijk, Jeftha wil eene gewichtige belofte afleg gen, maar als het nu in zijne bedoeling lag te zeggen.welk stuk vee ’t ook zyn moge dat my tegemoet komt, dat zal ik offeren*, dan mag wel gevraagd wat is dat voor eene gelofte, dat een overste des volks als God hem ^verwinnaar maakt een lam of rund den Heere zal offeren Tevoren staat dus alreeds vast, dat Jeftha aan iets meer gedacht heeft. En de on bestemdheid zijner uitdrukking wil zeggen Heere wat gij ook my tegemoet doet komen, ’t zal my niet te veel zyn. Maar nu komt ’t vooral aan op de woordendat zal des Heeren zijn en ik zal het offeren ten brandoffer. De kerkvaders en Luther hebben deze woorden zoo uitgelegd dat Jeftha belooft een brandoffer te brengen. En naar hun gevoelen heeft Jeftha metterdaad zijne dochter op ’t altaar geofferd. Deze belofte is dan niet vry van onbezonnen heid en onbedachtzaamheid. Maar ’t komt my voor dat hetzelfde onbe stemde van de geheele belofte ook aangetroffen wordt, als hy ’t doel aangeeft. De gedachte is dan dezewat ’t ook zy het zal den Heere toe- behooren, en (indien 't overeenkomt met den aard van dat wezen) zal ik het offeren ten brandoffer. Ik zal kortelijk de gronden voor dit gevoelen aangeven. Vooreerst: Jeftha’s optreden getuigt niet van onbedachtzaamheid, maar in tegendeel van voor zichtigheid en wys beraad. Ten tweedeJeftha is geen ongeloovige, dat hy met voorbedachten rade zich zou hebben overgegeven (en nog wel in eene belofte aan Jehovah) aan een gruwelijke heidensche zonde, die door den Heere nadrukkelyk was verboden, Lev. 18 21, Deut. 12 31, Deut. 18 10. Zie Hebr. 11 32. Ten derdeal had Jeftha verkeerd in het land Tob, nochtans was hy niet onbekend met Israels geschiedenis en met de wetten door God gegeven, gelijk duidelijk bly'kt uit zyne onderhandelingen met den koning van Ammon. Ten vierdede woorden .dat zal des Heeren zyn* komen nooit in ’t O. T. voor van een dieroffer, maar men gebruikte deze uitdrukking slechts van de eerstgeborenen onder ’t manne lijk geslacht der menschen of van een bepaalde groep die bijzonder voor den dienst des Heeren bestemd was, zoo de Levieten. Num. 3 12. De zoon van Hanna, I Sam. 1 28. menschelijk hart vindt er geen bevrediging, en op den duur doet het zich toch weer in zyn rechten gelden. By den vreeselyken en onverbiddelyken ernst van den dood en het geweld des grafs legt alle menschelyke weten schap het af, en de uitnemendste denkers weten geen raad, want dat kan men toch geen raad noemen, als men tot ons zegtgij moet er u niet te veel in verdiepen. O waardeer het Evangelie van Christus toch, waardeer het als de Apostel u toeroept: Doch, Broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zyt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk als de anderen, die geen hoop hebbenneem gij het inzonderheid ter harte, die daar weent, omdat daar pas eene plaats ledig geworden is in uwe woning, gy, die ’s avonds als gy ter ruste gaat denkt aan hem of haar, welke u door den dood ontnomen is, terwijl des morgens by het ontwaken uwe eerste gedachten daarover zyn. Welke eene behoefte hebt gy aan verkwikking, aan ver troosting, en zie in deze diepgevoelde behoefte heeft de Heere in Zyne ondoorgrondelijke ontferming voorzien, opdat gy by uwe droef heid de grens zoudt eerbiedigen, welke de Vrijmachtige gesteld heeft, en alzoo laten zien, dat gy by veel, dat wegviel, nog eene weten- acAap overgehonden hebt, welke eene over vloedige vertroosting u bereidt. Met rip 3 cent. I. De gemeente te Thessalonika, hoofdzakelyk uit de Heidenen door de verkondiging van het Evangelie en de werking des Geestes byeen vergaderd, diende ook den troost te kennen, welken de Christus geeft boven alle anderen. In het begin .was haar ledental niet groot, maar hoe klein ook, toch zag zy telkens uit haar midden nu eens deze dan weder gene heengaan, want de dood maakte ook toen even als nu nog scheiding tusschen dierbare be trekkingen. Telkens werd die kleine kudde geroepen het stoffelijke overschot van een broeder of zuster te dragen naar den akker der doodenzy moesten telkens weder een graf delven, waarin zy de waarheid aanschouwden van het woord stof zyt gij en tot stof zult gij wederkeeren. Is het vreemd, dat die sterfge vallen droefenis veroorzaakten De Apostel veroordeelt den rouw over den dood niet. Hy erkent zelfs zyn recht. Het is redelijk, dat de ouders treuren, als hun een dierbaar kind door den dood ontrukt wordt dat een zoon en dochter bedroefd zyn, als zy hun’ vader, die voor hen geleefd en gewerkt heeft, of hunne moeder, die hen onder het hart heeft gedragen, moeten missen. Ongevoeligheid moge in ’toog van sommige Heidenen eene deugd geweest zyn, de Schrift weet daar niets van, en beschouwt zulks als een onnatuurlyken dwang, het menschelijk hart opgelegd. De echte heiligen zyn dan ook menschen van gelyke beweging als wy. Abraham bekleedt eene voor name plaats onder de helden des geloofstot welke kloeke daden was hy in staat, zoodat wy met diepen eerbied tot hem opzien. Maar als zyne geliefde Sara het tydelyke met het eeuwige verwisseld heeft, dan wellen er tranen op in zyn oog en hy bedrijft rouw, waaruit ons blykt, dat hy geweest is een man met een gevoelig hart, dat onze aandoeningen kent. En nu zegge men niet: ja, maar dat was nog in een tyd, toen het volle licht niet opgegaan was over den dood en het graf, zoodat er destyds nog oorzaak tot treuren bestond, want ook het N. T. leert ons, dat droefheid over een’ gestorvene geoorloofd is. Wie er nog aan twijfelen mocht, stare sens op het roerend schouwspel, dat Lucas ons teekent in de Handelingen. Stepha- nus was gevallen in de handen zyner haters op eene zeer geweldadige wijze hadden zy hem ter dood gebracht. De discipelen komen saam, om zyn lichaam te begraven, en hun hart was by die gelegenheid vervuld met droefheid. Wat nog meer zegtin Christus hebben wy den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs en toen zy Hem geleidden naar de groeve, waarin Zyn vriend Lazarus bijgezet was, heeft hy ge weend. Het staat alzoo vast, dat droefheid over het heengaan van onze naastbestaanden geenszins verboden ismaar de Apostel keurt het af, als onze droefheid buiten de maat gaat, als zy geen grenzen kent, als zy in buitensporigheden uit breekt, als zy gelijk is aan hen, die geen hoop hebben. Duidelijk heeft hy het oog op de Heidenen, want aan Israël was de hope der opstanding geschonken. Het volk des verbonds leefde in de verwachting, dat hunne dooden zouden leven. Maar de volkeren, die het licht der bizondere openbaring misten, kenden geen hoop. Of zou dit overdreven zyn Zou de Apostel te kras hebben gesproken? Laat ons zien. Wy behoeven waarlijk de bewijzen om deze uitspraak te staven niet te zoeken by de meest diepgezon ken volkenwy kunnen wel gaan naar het meest beschaafde volk der oudheid. Ieder weet, dat het Grieksche volk groote gaven had ontvan gen. Het muntte in wijsheid en kennis uit. En wilt gy nu weten, welke verwachtingen dit volk koesterde by den dood, ga dan naar de voortreffelijkste mannen, welke het voort gebracht heeft. Het is voldoende eene gebeurtenis in her innering te brengen, want zy zegt meer dan honderd boekdeelen. Een dier scherpzinnige mannen, dien zy als den goddelyken Plato hebben vereerd, heeft eens een boek geschre ven, waarin hy handelt over de onsterfelijkheid der ziel. Nadat het geheel gereed was, noodigde hy de overige wijzen tot eene samenkomst uit. Allen gaven gehoor, denkende, dat hun nu wel meer licht ryzen zou over het donkere vraagstuk. Plato begint te lezen. Met veel aandacht wordt er geluisterd. Doch het duurt niet zoo heel lang, of een staat op en verlaat de vergadering. Een tweede volgt. Daarop gaat een derde heen. En zoo vertrekken zy de een na den ander. Enkelen slechts bly'ven en wonen de voorlezing tot het einde by. Waarom Omdat het zelfs dezen grooten denkers onmogelyk is Plato te verstaan by de vele fijne onderscheidingen, welke hy maakt, by de smalle paden, waarop hy hen voert, zoodat het geheel boven het bereik zelfs van deze knappe mannen lag. Nu, zegt gy, dat is misschien eene eerste poging geweest, en zullen later wel anderen opgestaan zyn, die deze gedachte opgenomen, verwerkt en in helderder vormen wedergegeven hebben. Doch dit is niet zoo. Vele jaren later leefde in Rome Cicero, een redenaar, zooals er weinigen zyn geweest, en hy heeft verklaard, dat het boek van Plato het beste was, ’t welk hy kende. Gy zult nu wel verstaan, wat voor eene hoop de Heidenen hadden. Zy wandelden in raadselen rond, en geen enkele wezenlijke lichtstraal wierp eenig schijnsel op hun’ don keren weg naar den dood. By het graf eindigden al hunne verwachtingen, en al wat zy zich voorstelden van een leven na dit leven loste zich op in nevelen en miste eiken vasten grondslag. Van daar hunne buitengewone droefheid als een hunner stierf. Zy schoren het haar van hun hoofd zonder het te laten wassen, zoolang de dagen van rouw duurden; zy schonden hun gelaat met allerlei insnij dingen zij scheurden het vleesch van hunne lichamen en zelfs huurden zy vrouwen, die door een erbarmelijk gekreun en gekerm de gansche menigte moesten bewegen tot tranen, want voor hen was een gestorvene verloren. En die Heidenen behooren tot ons geslacht. Wy hebben dezelfde hartstochten en neigingen, en wie ooit een geliefd pand ten grave dragen moet, weet uit eigen ervaring, welk een zwaar offer van ons gevraagd wordt, en hoe genegen zyn wy in zulke gevallen (niet om ons over te geven aan de smart. Welk eene behoefte hebben wy -derhalve aan troost, aan sterkte om met gelatenheid te dragen, alles wat God ons oplegt. Elk sterfhuis predikt het op nieuw, en de opschriften boven de graven verkondigen het luide. Hoe ongelukkig is de mensch, die in eene geopende groeve moet zien wegzinken het stoffelijk omhulsel van den een of ander, dien hy zoo innig liefgehad heeft, zonder dat hy eenige hoop heeft op eene opstanding ten eeuwigen leven. En nu moge de wereld de afzichtelijkheid van den dood bedekken onder schoone kransen, en het graf tooien met heerlijke bloemenzy moge zich behelpen met niets zeggende phrasen, het SCHRIFTBESCHOUWING. Het boek der Rich ter en. LXXI. Toen kwam de Geest des Heeren op Jeftha, dat hy Gilead en Manasse door trok want hy trok door tot Mizpa in Gilead, en van Mizpa in Gilead trok hy door tot de kinderen Ammons. En Jeftha beloofde den Heere eene gelofte, en zeideIndien Gy de kinderen Ammons ganschelyk in mijne hand zult geven Zoo zal het uitgaande, dat uit de deur van myn huis my te gemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons wederkom, dat zal des Heeren zyn, en ik zal het offeren ten brandoffer. Alzoo trok Jeftha door naar de kinde ren Ammons, om tegen hen te strijden en de Heere gaf hen in zyne hand. En hy sloeg hen van Aroër af tot daar gij komt te Minnith, twintig steden, en tot aan Abél-Kéramim, met eenen zeer grooten slag. Alzoo werden de kinderen Ammons ten ondergebragt voor het aange- zigt der kinderen Israëls. Toen nu Jeftha te Mizpa by zyn huis kwam, ziet, zoo ging zy'ne dochter uit hem te gemoet, met trommelen en rey'en. Zy nu was alleen, een eenig kind, hy had uit zich anders geen zoon of dochter. Richt. 11 2934. De onderhandeling hoe plechtig ook en hoe overtuigend, is vruchteloos. Daarom moet Jeftha nu naar ’t zwaard grijpen. En de Geest des Heeren kwam op Jeftha, een bewy's dat Jehovah Hem, als vorige Richters bekwaamt tot zyn ambt. In de kracht des Geestes be gint hy nu een leger te verzamelen. Daartoe doortrekt hy Gilead (’t land van Ruben en Gad, tusschen Arnon en Jabbok) en Manasse d. i ’t gebied van half Manasse, Noordelijk Gilead en Basan. De woorden: .want hij trok door totMizpa in Gilead en van Mizpa in Gilead trok hij door tot de kinderen Ammons* hebben eenige moeielykheid opgeleverd omdat Jeftha volgens hoofdstuk 11 11 te Mizpa verblyf hield. Maar ik versta ze aldusJeftha is uitgetogen 'r1 Zeeuwsch Kerkblad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1