Beroarb Smijleyell en zijn lijd. I. I FEUILLETON. i; Hobk 1 nif da te be na t I I nie mei nie hoe zoe in sta ke< tl ai w D vt m e< h d n n P n d v n e t Fi aa va yv wi Van de garde der oud-strjjders onder de Gereformeerden is zeker niemand, vooral bij het Zeeuwsche volk, meer bekend dan Bernardus Smijtegelt. Waaraan deze waardige leeraar eene zoo groote vermaardheid en bekendheid te dan ken heeft, zal ons misschien nog niet zoo terstond duidelijk zjjn. Maar het feit zelf is voor geen tegenspraak vatbaar. En al wordt hij in Zeeland het meest bewierookt, toch is zijn naam ook bekend onder alle vromen door geheel ons vaderland. Toen de Heere in de vorige eeuw Zijn kerk uitleidde en het Woord Gods schaarsch was, greep men overal begeerig naar het overjarige koren. Daarbij rekenen wij ook, zij het niet in de eerste plaats, wat van Smijtegelt ons overbleef. Velen vonden toen zielevoedsel in de werken der oude Gere formeerde predikanten. Nu gebeurt het menig maal dat wij van deze mannen Gods heel weinig meer weten dan wij toevallig in eene of andere inleiding hebben gelezen. Toch geldt het ook van hunne werkenmen moet de ge schriften beoordeelen naar hun datum. Anders verstaan wjj ze verkeerd. Wjj gaan opper- Wie dit weet, maakt zich geen al te groote illusies van den indruk zijner beste woorden bij wereldlingen. ’t Is hun niet te doen om de waarheid, maar om ’t volvoeren hunner booze plannen. Zij gaan voort, tenzij hooger- hand hen aangrijpt, en ’t woord vervuld wordt niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest zal het geschieden. Zw. hebben, doen honderden profetieën, al is ’t alleen maar om hun kleinkinderen bang te maken. Als wij in enkele regelen U iets mededeelen van Bernardus Smijtegelt, den geliefden Zeeuw- schen prediker, hopen wij dat rechte kennis de liefde ook bij versterken zal. Er zal on getwijfeld reden zijn om hem te erkennen als een oprecht dienstknecht van Christus, die zich het Evangelie des kruises nimmer heeft geschaamd. Binnen de veste van „Ter Goes' werd onze Smijtegelt geboren, den 20sten Augustus van het jaar onzes Heeren 1665. Hij was de zoon van Marinus Smjjtegelt, die zijne vorige be minde huisvrouw door den dood verloren heb bende, wederom hertrouwd was met Anna Lambregtse. Deze echtelieden worden ons ge- teekend als zeer oprecht en godvreezend. Reeds in den schoot zijner moeder was Bernardus een voorwerp van het gebed der teedere vrouwe. Zij bewees daarin te gelooven, dat God zelfs voor de geboorte het goede zaad kon planten in het hart van haar kindeke. Als een Hanna verkeerde zij met al hare bezwaren bij den troon der genade. Van zulk eene moeder mocht ook eene god vruchtige opvoeding verwacht worden. Het jongsken van den Heere afgebeden, werd, als Samuel weleer, ook den Heere gewijd. Vol* vlakkig veroordeelen en ondersehatten of onna denkend hun waarde al te hoog aanslaan. In deze beide ligt een groot gevaar. Wie onder schat sluit zjjn oog voor het goede door den Heere in der tijden loop aan Zjjne kerk ge schonken. Hij leeft alleen bij het heden en verwaarloost de geschiedenis van Gods kerk. Nog slechts eene schrede, en hjj loopt gevaar zijn eigen tijd als ’t non plus ultra, als ’t toppunt van zuivere Gereformeerdheid, en uit nemende geleerdheid te verheerlijken, terwjjl hij voor de gebreken zijn oog sluit. Bilderdjjk zong reeds In ’t verleden ligt het heden, In het nu wat worden zal. Even verkeerd acht ik het zijn kracht te zoeken in lofredenen op den verleden tijd, zonder behoorlijk licht en schaduw van elkan der te onderscheiden. Zulke lofredenaars zjjn niet schaarsch en daarom ook niet duur. Zjj bezien ’t verleden gewoonljjk door een ge- kleurden bril, en getroosten zich gewoonljjk niet de moeite om waarlijk van ’t verleden kennis te nemen. ’t Is er mede als met het voorspellen van de toekomst. Waarljjk verstandige menschen, rjjk aan inzicht, wagen zich zelden aan profetieën. Zij verstaan al te goed wij zjjn van gisteren en weten niets. Maar twee, drie, zwartgallige oude mannen, die weinig verstand en kennis verkiezing en de verwerping eerst, en daarna den val in zonde. Nogmaals zeg ik, let er wel op dat dit slechts de orde geldt, geljjk die stukken in het be sluit en naar het besluit Gods gedacht en voor gesteld worden want dat de val na het besluit, ja in den tijd heeft plaats gehad en in het be sluit Gods van eeuwigheid opgenomen was en mitsdien vaststond, gelooven beide partijen. Doch de Infralapsaristen denken zich en stellen dus de praedestinatie, d.i. de verkiezing en de verwerping, niet boven of vóór den val in zonde, maar beneden en na dien val, in het door God van eeuwigheid genomen besluit. Zij zeggen, als gevallen komt de mensch- heid voor bjj de verkiezing en de verwerping, daarom plaatsen wjj de verkiezing en de ver werping, wat de orde in het besluit aangaat, na den val in zonde. Omdat dus, volgens hen, de val voorop gaat en de praedestinatie volgt, heeten zjj Infralapsaristen, d.i. beneden-val- drjjvers, en omdat de anderen de praedestinatie laten voorgaan, worden zjj Supralapsaristen, d.i. bovenvaldrjjvers genoemd. Uit die achter voegsels „isien' en „drijvers* bljjkt wel (want die woorden zjjn niet aanbevelenswaardig) dat zjj geheel tegenover elkander stonden, ja, naar ik meen, te veel aan éénen kant gingen staan. Dit is tenminste zeker wanneer men te strak aan éénen kant gaat staan, dus overdrijft, dat dan de Supra’s het Pantheisme en Antinomia- nisme in de hand werken, door wie de zonde als door God gewild, wordt voorgesteld en geleerdterwjjl de Infra’s, door te veel aan éénen kant te gaan staan en te overdrijven, de Pelagianen en Remonstranten, met hun leer van den geheel of slechts verzwakten vrjjen wil, gevaar loopen te helpen. Dewjjl hier voetangels en klemmen liggen, moeten beide partijen zich wachten door noch het ééne noch het andere stelsel absoluut uit te sluiten. Voor beide toch is veel te zeggen. De waarheid, die denk ik, in het midden ligt, moet gezocht, en zoo mogelijk gevonden worden. Bij de Supralapsariërs treedt de Souvereini- teit Gods als uitgangspunt en de eere Gods als einddoel in alles op den voorgrond. Bij de Infra’s, die dat uitgangspunt en dat einddoel beamen, treedt tevens de barmhartigheid en de rechtvaardigheid Gods, alsmede de verant woordelijkheid van den menschmeerin het licht. Doch de Supra’s erkennen dat ook deze ovengenoemde deugden Gods in het oog gevat en die verantwoordelijkheid moet erkend en gehandhaafd worden. Men krijgt daarom, bij doordenken, met de inwerking Gods op den naar Zijn beeld, en als vrjjwerkend schepsel geschapen mensch te doen („Vrijwerkend' wil hier zeggen, dat de mensch kon kiezen, hij kon vallen en staan blijven.) Doch naar God hem schiep en dienovereen komstig gebood, gebood, door de hem ingescha pen wet, en ook naar het leven en de levensbe- geerte hem gegeven, moest hjj niet gevallen, maar staande gebleven zjjn. Maar of men den val in zonde zich in het besluit Gods na of vóór de praedestinatie denkt, bjj beide partijen stond en staat het vast, dat sommigen van eeuwigheid tot zaligheid zjjn uitverkoren en dat anderen insgelijks van eeuwigheid niet uitverkoren, maar verworpen zijn. Ook staat het voor beide vast, dat God naar zijn van eeuwigheid genomen besluit werk zaam is, het verwezenlijkt, en dat daarin, dat is in de werkzaamheid Gods, de zekerheid is ge legen van de volkomene uitvoering van Zijn besluit. Hij toch werkt alle dingen naar deo raad van Zijnen wil. Als het niet vaststond, dat de val in zonde zou plaats hebben, waar zouden wij dan be lenden met de eeuwige uitverkiezing, met de goddelijke verklaring dat het Lam geslacht is vóór de grondlegging der wereld, ja, met den geheelen raad des vredes Dat alles werd dan voor ons wankel. Dewijl dit voor alle Gereformeerden vast stond en staat, zoo is het ten slotte als van zelve de vraag, aangezien ook alle erkennen en belijden dat de mensch geheel vrijwillig en moedwillig viel en God dies de zonde kan, wil en moet straffen, hóe Hij inwerkte op den vrijwerkend geschapen mensch, zonder part noch deel aan den val te krijgen, en toch wat zjjne hand en raad te voren bepaald had dat geschieden zou, wis en zeker zou plaats hebben. Naar mijne vaste overtuiging staan wjj hier voor een voor ons onoplosbaar vraagstuk. Sterker nog, het te willen oplossen is reeds zonde. Om het te kunnen oplossen zouden wjj ons op het standpunt van den Oneindige mwa plaatsen. Dat nu kunnen en mogen wij niet Wij weten niet eens hoe de schepselen die verre beneden ons staan, inwerken op elkander, bijv, bij het kiezen van en paren met elkander en bjj ’t gezamenlijk vertrekken naar andere of zachtere oorden der wereld, hoe zouden wjj eindige menschenkinderen dan weten en kun nen weten hoe de Oneindige inwerkt op de eindige schepselen. Wij weten uit Zijn Woord dat Hij er op inwerkt, en dat Hjj het doet naar den aard, dien Hij door Schepping hun gaf, dus op den mensch als op een willend, zelfbewust, vrjj werkend wezen, doch hoe Hij het doet, weten wjj niet. Wel is het voor ons geloovigen naar de Schriften uitgemaakt, dat zij volstrekt ver antwoordelijk blijven voor hun doen en laten en dat Hij recht en goed en heilig is in alles. Wijl nu deze inwerking Gods in zulk een nauw verband staat met het stelsel der Supra’s en der Infra’s beiden, en wij de inwerking Gods op den mensch tot in hare bijzonderheden onmogelijk kunnen naspeuren, acht ik het, reeds uit dit oogpunt beschouwd, geraden, om niet zoo strak en stijf °P het eene of op bef andere standpunt te gaan staan. Daar komt bij dat, zooals gezegd en naar ik hoop duidelijk gemaakt is, in de eerste plaats de geheele quaestie loopt over de orde, waarin de stukken staan in het besluit van God, en daar dit be sluit eeuwig is, au gerekend wordt ie Xtebootvn tot de inblijvende werken Gods en wijl wjj kinde ren des tjjds zijn, en daarom in den tijd denken, zoo is het voor ons te eenenmale onmogelijk, het eeuwige denken Gods te begrijpen of ons zelfs klaar voor te stellen. Daarom, hetgeen naar en voor ons denken de orde en de op volging is in het besluit van God, is het wel licht voor den Heere niet. Immers, wat voor ons veel en velerlei is, is voor Hem één. ’t Is eene enkele gedachte Gods, die het geheel, het gansche wereldplan en de geheele wereld geschiedenis omvat. De wet van het menschelijk denken toe te passen op het denken en mitsdien op den inhoud van het besluit van God, acht ik gevaarlijk. De wijsbegeerte, die niet put uit en zich niet leiden laat door het Woord Gods, laat ik voor mij de zaak in quaestie niet oplossen. Littoou. gene zjjn levensbeschrijver, ontving Bernardus reeds vroeg indrukken van God en Zijnen dienst. Het onderwijs der moeder en de opvoeding in de vreeze des Heeren werd rijkelijk ge zegend als de kleine plant straks kwam tot het knoppen. Reeds als knaap was zijn gemoed bijzonder feeder en vatbaar voor indrukken. Voor God' Woord gevoelde ’t jongsken al in zjjn prilste jeugd diepen eerbied. En al was ook zjjn hart boos als van allen, toch werd van die kinder lijke lippen bij vroolijkheid en spel soms eene waarschuwing vernomen, die vermoeden deed, wat er woelde in zijn hart. Het gestrooide zaad, droeg alzoo vrucht. Een levensbeschrijver, tevens tijdgenoot, ver haalt, dat hem geen plotselinge bekeering is ten deel gevallen, zooals aan hen pleegt te geschieden, „die in den bloei van hunne jonge lingschap, uit den dienst des duivels worden overgebracht tot het Koninkrijk des Soons Godts.' Smijtegelt heeft dit op lateren leeftijd menig maal zelf medegedeeld aan „bekommerde vroo- men.' Zij konden zich troosten al wisten zj) niet dag en uur van hunne verandering. Dan toch sprak hij dezulken toe„wat is daaraan gelegen of gij den tijd niet en weet; ik en weet den tyd van mjjn verandering ook niet; want het is al in mijne kindsheid geschiet.' gij alleen gaat ’t herstellen, nu drie honderd jaar ge en in Aroër, en in al de van den Arnon zjjn. Daar toch woonden Ruben, Gad en de halve stam van Manasse. In die steden en hare om liggende landstreken hadden zij zich gevestigd met hun kudde en al hun bezit. En wie de jaren wil optellen zal zien dat van de onder drukking door Cuschan Rischataim (38) tot ’t einde van Jaeb juist 306 jaar verloopt. Waarom hebt gij het dan in dien tijd niet gered? Immers gesteld al eens dat er recht voor u geweest was, dan is ’t nu toch ver ouderd. Maar vreemd mag ’t heeten dat in drie eeuwen niemand verscheen, die dit recht met kracht verdedigde. De rede van Jefta is krachtig, klemmend en overtuigend, ’t Is inderdaad een keurige onderhandeling. Wel een bewijs dat hij niet gaarne den strijd wil, en zoolang bemiddeling mogelijk is liever door onderlinge bespreking alles wil afdoen. Zoo betaamt *t, en prjjzens- waardig zou ’t zjjn zoo alle koningen een voorbeeld namen aan Jefta. Vs. 27. Nu werpt Jefta de verantwoorde lijkheid op den koning der Ammonieten en roept God aan tot een getuige over zjjne ge rechtigheid. Niet bjj mij ligt de schuld, maar gij hebt mij kwaad gedaan, dat gij tegen mjj strijdt. Houd uw zwaard in de schede en wjj zullen geen twist zoeken. En ten bewijze van zjjn vaste overtuiging verklaart hjj plechtig de Heere, die Rechter is, richte heden tusschen de kinderen Israëls en tusschen de kinderen Ammons. Wie recht staat verheugt zich in Gods alwetendheid en durft zich op hem ver laten. Al verscheen de Heere heden, Jefta vreest niet. Hjj legt de zaak zjjns volks in des Heeren hand. Durft gij ook in al uwen handel den Heere zoo tot een getuige en Richter aanroepen Vs. 28. Maar hoe plechtig en heilig de betuiging ook zjj, hoe overtuigend ook ’t be- wjjs, de koning der Moabieten hoort niet naar de woorden. van gelijke hoedanigheid. Dan nog was er van onrecht geen sprake. Want ieder volk aan vaardt wat zjjn god voor hem doet. Wat Kamos in bezit neemt is uw eigendom, wat Jehovah veroverd heeft valt Israël ten deel. ’t Ligt buiten Jetta’s bestek over ’t onder scheid tusschen Kamos en Jehovah te han delen. Wjj doen ’t evenmin. Slechts zjj opge merkt dat Kamos oorspronkelijk de god der Moabieten was (1 Kon. 11:7 en 33:2) maar ’t volk sehjjnt dezen naam ook te hebben over gebracht op den Ammonitischen Moloch of Milkom. Nu voegt Jefta er in v». 2527 een nog krachtiger bewijs aan toe. Gjj zjjt toch niet de eerste koning sinds dit land ons erfdeel is geworden. Hoe komt gjj nu zoo opeens met een aanklacht tegen ons eigendomsrecht, ’t Is wel zeer opmerkelijk dat vroeger de Koningen der Moabieten niet met dit bewijsstuk geko men zijn. Daarom heet ’tnu dan zjt gij (zoo) veel beter dan Balak de zone Zippors, der Moabieten koning? Heeft hij ooit met Israel ge twist Heeft hij ooit tegen hen gekrijgd Be- teekenisvolle vraag! Want indien de toen malige koning door overtuiging van Israëls recht, niet durfde komen met den eisch van teruggave, nooit een rechtszaak er van maakte en er nooit om krjjgde wie ter wereld zou ’t dan met eenig recht nu kunnen doen. Dan hebben alle koningen van Moab hun recht prijsgegeven, en Want Israël heeft woond in Hesbon, steden die aan de zjjden VARIA. Supra- en Infralapsarlsme. I. Over de verschillende onderwerpen der leer, die vóór de Generale Synode te Utrecht in geschil waren, wensch ik eenige artikelen in dit blad te schrjjven. Over de leer der recht vaardiging heb ik het reeds gedaan. Waarom over haar eerst? Niet omdat zjj in de orde des heils vooraan moet worden geplaatst, het tegendeel toch is veeleer waar, maar omdat ik beloofd had daarover een referaat te zullen leveren en omdat, om redenen buiten mjj, daa - van niets was gekomen. De reden die mjj beweegt over deze onder werpen te schrjjven is ganschelijk niet de geschillen te doen herleven en alzoo bjj ver nieuwing stof op te jagen. Deed ik dat, dan zou ik helpen weer aanzjjn te geven aan het geen ik ter Synode mee uit den weg moeht ruimen. Ik doe het eenig en alleen omdat mjj ge bleken is, dat menigeen geen helder inzicht heeft in hetgeen in geschil was en zich dienten gevolge meer verontrustte dan, Gode zjj dank, noodig was. Ik vlei mjj dat in betrekking tot de leer der rechtvaardiging het althans dezen en genen duideljjk zal zjjn geworden dat de dingen van Gods kant en van onzen kant moeten en kun nen bezien worden, en dat, wanneer wjj dit doen, ons inzicht dieper en rjjker wordt en dientengevolge de geschillen en verontrustin- gen vlieden. Om een voor allen voor de hand liggend voorbeeld te geven, dat wjj van twee kanten de dingen kunnen en moeten bezien, wjjs ik slechts op de schijnbaar elkander tegensprekende woorden der Heilige Schrift: „Die volharden zal tot den einde, zal zalig worden', (dit is van ’s menschen kant en roeping beschreven) en„Wjj worden in de kracht Gods bewaard tot de zaligheid' (de zekerheid der zaligh^ic) van Gods zjjde bezien.) Geen van deze beide zijden mogen uit het oog worden verloren, zullen wjj niet Farizeesch werkheilig of Anti- nomiaansch en Hattemistisch zorgeloos worden. Moge deze verdieping en verrijking van in zicht ook de vrucht zijn van en het ovenge noemde in het oog worden gehouden bjj de behandeling der leer van het Supra- en ’t Infralapsarisme. Het Latjjnsche woord Supra wil zeggen boven en ’t Latjjnsche woord Infra beneden. Door Supralapsaristen werden zjj, eeuwen aaneen, aangewezen die de leer der boven-valdrjjvers voorstonden, en door Infralapsaristen, zjj die de leer der beneden-valdrjjvers waren toegedaan. In het besluit, let wel, in het besluit Gods, plaatsen de Supra’s of óouen-valdrjjvers de praedestinatie, (d.i. de verkiezing en de ver werping) vóór den val in zonde. Zij denken zich, stellen en behandelen de leerstukken in de orde, waarin zjj gelooven dat ze in en naar het besluit Gods moeten gedacht, gesteld en behandeld worden. De i I i S I c ee he ee Mill

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 2