Ifl a. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. I ni. ni No. 89. Vrijdag 23 Maart 1906. 3e Jaargang. UIT HET WOORD. B Drukker-UitBeyer ise A. blootstaat. en, i j. ier jrs van geen oog, md- van PO- en da rr. da ter 70 cent. 3 cent. sic, m. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers np rr. ge ien irr. Hl ige rr. Ier ree ;r- sed kte ens len ag B 'to. IN- SN-, EN. rs- ds- len H. ci- uw ■ijs R- nz. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADYERTERTIEH van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere regel n eer 10 cent. Hjj, Paulus, zegt, dat alle menschen, zonder uitzondering, onder de verdoemenis zijn, totdat zy door Christus verlost wordenzoowel de Joden als de Heidenen, zoodat er geen recht vaardigheid, geen zaligheid, en eindelijk geen uitnemendheid buiten Christus is. Versta door kinderen des toorns eenvoudig menschen die verdorven en den eeuwigen dood waardig zijn. Want het woord toorn beduidt het oordeel Gods, waarom kinderen des toorns, zooveel te zeggen is, als voor God verdoemde menschen. En dat de Joden, en allen die in de gemeente uitnemend waren, zoodanig geweest zyn, leert Paulus hier, ja dat zjj van nature, dat is, uit den oorsprong en van moeders buik zoo ge weest zijn”. vene deed zyn van Zijn vader. Dat onze ongerechtigheid eene scheiding maakte tusschen Hem en den Vader maakte zijn eigenlijk Ijjdtón uit. Neen, nooit zullen wjj volkomen verstaan wat Jezus geleden heeft, maar noodzakelijk is het. dat gjj er op let, hoe het onze ongerech tigheid is geweest, die dit lijden over Hem bracht, want anders verheft gij u boven die snooden, die uw Jezus zoo hebben doen Ijjden, en gy gevoelt u ver boven hen verheven, en zoolang gij goede gedachten van u zelf hebt en u zelf voor vroom houdt, zult gij nooit de ware vrucht van het lijden voor u zelf zoeken. Eer als gij tot de overtuiging van uwe zonde zjjt gekomen, en klagen moet uit een verslagen hartik dwaalde op mijn eigen weg, dan zult gij u laag buigen en de ontferming uws Hei- lands inroepen en in hei’ige verwondering neergezonken stamelenO God, wat is uwe liefde groot, want Gjj hebt ook mjjne onge rechtigheid op den Christus doen uitloopen. Bodma. Hierop nu zegt de Redacteur van De Heraut „In zoover door deze artikelenreeks de ver- zoeningsarbeid der ütrechtsche Synode wordt voortgezet, heeft ze onze harteljjke instemming. Een tweetal opmerkingen vergunne ds. Lit- toojj ons te maken. De eerste raakt zijn beroep op Calvjjn bjj de uitlegging van Epheze 2 3, waar de Apostel zegt: „wjj waren van nature kinderen des toorns gelijk ook de anderen”. Ds. Lit tooy betwist de exegese van sommigen, dat Paulus hier (1) van de uitverkort nen spreekt gelyk ze ongemerkt worden in Adam en in zich zelven, maar nut zooals ze gerekend worden voor God, en beroept zich daarbij op Calvyn, die by deze plaats aanteekent, dat alle men schen zon< er uitzondering onder de verdoeme nis zijn, totdat zij door Christus verlost worden. Dit laatste vat Ds Littooy in (2) subjectieven zin op, d w. z. totdat ze door het geloof persoonlijk de verlossing in Christus deelachtig worden. Op de zaak zelf gaan we thans niet in, maar wel wjjzen we er op, dat Ds. Littooy hier het gevoelen van Calvjjn niet geheel juist weergeeft. Calvjjn heeft in zjjn Institutie II 16 2, 3 zeer uitvoerig over deze quaestie gehandeld en erkent volmondig, dat hier een moeilijkheid schuilt, omdat we in Gods Woord met twee reeksen van uitspraken te doen hebben, die schijnbaar met elkaar in strjjd zjjn, nl. eener- zjjds dat God onze vjjand is, totdat hjj door Christus met ons bevredigd is geworden, en and'erzjjds, dat Hjj met eeuwige barmhartigheid over ons bewogen is en die barmhartigheid de oorzaak is, waarom Hjj ons Christus tot gerechtigheid schonk. Wanneer de Schrift zegt, „dat de menschen vervloekt waren totdat hunne zonden door de offerande van Christus uitgewischt warendat ze van God waren afgescheiden, totdat ze door Christus lichaam tot Gods gemeenschap ontvangen werden” dan is, zegt Calvjjn, deze manier van spreken gevoegd en gematigd naar ons begrip en ge voelen, opdat wjj te beter zouden verstaan, hoe jammerljjk en rampzalig onze toestand zjj buiten Christus”. Natuurlijk ontkent Calvjjn niet, dat er achter deze „manier van spreken” ook een realiteit schuilt; „want God, die de hoogste gerechtigheid is, kan de ongerechtig heid, die hjj in ons allen bemerkt niet bemin nen. Diensvolgens zjjn wjj allen vanwege (1) Ik cursiveer. (2) „Subjectief*, ja, naar hun natuurlijken toestand en zoolang zjj niet in Christus zjjn ingeljjfddoch zonder in eenig opzicht het objectieve te ontkennen en te ondermjjnen. Onze randteekenaren zeggen hier: „Of, door de natuur, d. i. van onze geboorte of moeders Ijjve aan“, zjjn zjj dat. En op het woord „toorn* teekenen zjj aan: „Dat is den toorn Gods van wege onze aangeboren zonde onderworpen.* Objectief genomen, hoe verklaart gjj dan het woord van „nature* en het woord „gelyk ook de anderen*. Is men dan „van nature* van eeuwigheid gerechtvaardigd, geljjk ook de an deren Wat wjj van eeuwigheid in Christus zijn, worden wjj naar onzen „dadelyken toestand*, schreef ik, in de ure der minne. Nog meer. Nu onze ongerechtigheid op Hem was aangeloopen, kwam er ook in de verhouding, waarin Hjj tot God stond eene groote verandering. De Vader zag niet in Hem allereerst den Zoon, maar den Borg, met zware schuld beladen, en tegen dien Borg en daarom gaf Hjj Hem aan het wrekende zwaard der gerechtig- Met den Rechter vooraan keerde zich creatuur inzonderheid de macht der ontvlamde Zjjn Toorn prjjs heid, alle creatuur inzonderheid de duisternis tegen Jezus. Geen oog heeft mede lijden met Hem, geen oor is geopend voor Zjjne klachten, geen hart wil verstaan wat Hjj Ijjdt. Eenzaam en woest is de weg, waarop Hjj zich bevindt, en was de nabjjheid Zjjns vaders vroeger Zjjn hemel, Zjjn paradjjs en Zjjne zaligheid, thans klaagt Hjj Mjjn God, Mjjn God, waarom hebt Gjj mjj verlaten. Zeker het was smartelijk voor Hem, dat Zjjne discipelen Hem verlieten, dat een Judas Hem verried en een Petrus Hem verloochende, dat de Hoogepriester Hem voor een godslasteraar verklaarde en het volk uitriep Zjjn bloed kome over ons en onze kinderen, maar dit alles is als niets te achten bjj het Ijjden, dat Hem .leraut en Zeeuwsch Kerkblad. Viel was mjj aangenaam uit het bumwei van De Heraut van 18 Maart jl. te mogen bemerken, dat de Redacteur van dit blad kennis genomen heeft van de artikelen die door mjj over de Rechtvaardiging zjjn geschreven. „Twee opmerkingen* heeft de geachte oven genoemde Redacteur. Ik dank er hem voor wjjl de eerste opmerking mjj de gelegenheid biedt, mjj nogmaals op dit hoogst moeieljjke en gewichtige punt uit te spreken. Het geldt de woorden der Schrift: „Wjj waren van nature kinderen des toorns geljjk ook de an deren”, (Efeze 2:3); alsmede eene aanhaling van Calvjjn’s exegese over dezen tekst en nog een en ander dat door mjj in dat verband gezegd is, of door den Redacteur van De Heraut beweerd wordt gezegd te zjjn. De opmerking, waarover ik zoo even sprak, geldt de woorden hier bjj vernieuwing weergegeven „Dat de onderwerpeleke rechtvaardiging slechts bestaat in het zich bewust worden der voorwerpeljjke in Christus, heeft de Synode niet uitgesproken. Comrie, Holtsius, Brahe, Helmetius en ande ren hebben dat evenmin gedaan, integendeel, ook zjj leggen nadruk op de persoonljjke en dadeljjke rechtvaardiging in den tjjd, en mits dien ook op de geheel omgekeerde verhouding waarin wjj, bjj de inplanting van het geloof, door haar tot God, als Rechter, komen, als waarin wjj van nature tot Hem staan. Aan de hand van Paulus’ woord wjjzen zjj er allen op, dat wjj van nature kinderen des toorns zjjn, geljjk ook de anderen. Zjj verklaren dat woord van Paulus niet in dien slappen m. i. verwaterden zin, zooals ik het reeds een en ander maal hoorde, zelfs op een examen, nameljjk, dat zjj dat waren en slechts zjjn in zich zelven en in Adam aan gemerkt; doch niet naar hun toestand. Zjj zjjn het, zeggen wjj, niet wat betreft het voor nemen Gods, de verkiezing Gods en objeetief in Christus Jezusmaar wel terdege wat hun nen persoonlijken en dadeljjken toestand aan gaat. Zoolang zjj niet van Adam in Christus, door de instorting van het geloofsleven, zjjn overgebracht, zjjn zjj, gelyk ook de anderen, kinderen des toorns. In hun on wedergeboren toestand waren zjj dat, leert ons het verband, waarin deze woorden voorkomen. Efeze 2. Calvjjn, de vader der gereformeerden, teekent dan ook op dezen tekst aan, als volgt: „En wjj waren van nature kinderen des toorns. Wjj dwaalden allen als schapen, wjj keerden ons een iegeljjk naar zjjn’ weg, doch de Heere heeft onzer aller onge rechtigheid op Hem doen aanloopen. Jes. 53 6. Wie zjjn het, die hier van zich zelf verkla ren, dat zjj allen vroeger dwaalden als schapen Naar wjj denken zjjn het de lieden, die tot inzicht gekomen zjjn van den treurigen staat, waarin zjj zich in vorige dagen bevonden. In dien tjjd waren zjj geljjk aan schapen, die de leiding van den herder moesten ontberen, die van de kudde zich hadden afgezonderd en ten gevolge daarvan waren zjj aan het dwalen geraakt. Als een schaap eenmaal op een doolpad gekomen is, dan gaat het daarop voort, en het kan den rechten weg niet meer vinden, waardoor het aan gebrek en aan ellende Hoe licht werden zulke schapen destjjds de prooi van wolven, van leeuwen of eenig ander wild gedierte, want er was dat over hen waakte, geen hand, welke hen beschermde. De geloovigen van alle eeuwen willen en moeten erkennen, dat zjj aan zulke dwalende schapen geljjk zyn. Ook zjj hadden hun’ Herder verlaten, zjjne waakzaamheid veracht, en waren heengegaan naar het goeddunken van hun hart, zonder zich te bekommeren wat het einde daarvan zjjn zou. De paden, waarop zjj wandelden waren zeer verschillende, de een wandelde op den weg der gierigheid, de andere op dien der ontucht, een derde op dien der oneerlijkheid, een vierde op dien der spotternij, wie kan alle wegen der zonde op noemen, doch hoe onderscheiden zjj ook moch ten zjjn, hierin kwamen alle overeen, dat zjj doolpaden waren, en uitliepen op ondergang en eeuwig verderf. Gelukkig evenwel, er was een oogenblik gekomen, waarin het oog openging voor deze zonde en voor alle de heillooze gevolgen, welke daaruit voortvloeiden. Sedert die ure hadden zjj hunne afdwalingen verstaan, beleden en diep betreurd zjj hadden erkend, dat zjj over gelaten aan zich zelf nooit meer den rechten weg zouden gevonden hebben, ja dat zjj in dit geval reddeloos verloren zouden geweest zjjn. Met David hadden zjj leeren bidden Gun leven aan mjjn ziel, dan looft mjjn mond, Uw trouwe hulp 1 Stier mjj in rechte sporen, Geljjk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond, Dat onbedacht zjjn’ herder heeft verloren Ai zoek uw knecht, schoon hjj uw wetten [schond, Want hjj volhardt naar uw gebóon te hooren. Doch ook nog over iets anders was hun het licht verrezen. Voor dien tjjd was de Man van smarten, de Ijjdende knecht des Heeren hun eene ergernis of eene dwaasheid. Jezus had in ’t oog van zulkeen geen gedaante noch heerlijkheidals hjj Hem aanzag, zoo was er geen gestalte, dat hjj Hem zoude begeerd hebben. Zjjn hart ging uit naar allerlei zaken, maar in ’t geheel niet naar den Christus. Dit was nu anders geworden. Van zyn eigen doolpaden was hjj teruggekeerd, van wat hem vroeger aantrok had hjj zich teruggetrokken, en hjj was aangekomen bjj Hem, die eenmaal door Gethsemane heen naar Golgotha was ge gaan. Met aandacht had hjj op Hem gezien en bjj het licht der profetie en der Evangeliën had hjj zich neergebogen en nu riep hjj uit: Waarljjk Hjj is om onze overtredingen ver wond, om onze ongerechtigheden is Hjj ver brijzeld, de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door Zjjne striemen is onze genezing geworden. De Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. De ongerechtigheid niet van een enkele maar van allen, die ooit uit de macht der duisternis getrokken en in het koninkrijk der hemelen gezet worden, van die gansche schare, die eenmaal voor den troon zullen staan om Gode te brengen lof en hulde, en waarvoor er in menscheljjke talen geen cjjfers zjjn. Hun aller ongerechtigheid heeft God op Hem doen aanloopen. Hier past het om te betuigen hoe ondoorzoekeljjk zjjn Gods oordeelen. Die ongerechtigheid wordt hier vergeleken bjj een machtigen bergstroom, welke met kracht voort rukt zonder iets te ontzien en die alles weg ruimt, wat hem zou willen tegenhouden. Zoo heeft God zelf naar Zjjn’ eeuwigen raad ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen, daaraan heeft Hjj zjjn eigen Zoon gewaagd, omdat deze zich vrjjwillig verbonden had onze Borg te zjjn en er waren oogenblikken, waarin het scheen, dat deze geweldige vloed Hem verslinden en geheel verzwelgen zou. O wie het Ijjden van den Christus aan schouwt, wie Hem kruipende als een worm in den donkeren hof ziet, wie Hem aan het kruis klagen hoortMjjn God, Mjjn God, waarom hebt gjj Mjj verlaten, wie die angstige huive ring opmerkt, welke Hem overvalt, maar geen oog heeft voor de oorzaak van zulk een Ijjden, die staat voor raadselen, welke hjj nooit zal kunnen oplossen. Doch wanneer gij u zelf hebt leeren kennen en uwe zonde, waardoor gjj den Sprinkader des levenden waters verla ten hebt, dan begint gjj ook de ware oorzaak van Jezus’ Ijjden te ontdekken. Wat moet het voor uwen Borg geweest zjjn, toen uwe ongerechtigheid op Hem aanviel, toen zjj zich aan Hem vertoonde. Hjj zag haar in hare ware gedaante. Is het vreemd, dat Hjj hui verde, voor haar terugbeefde Jezus zag in haar den afval van den Schepper, den ruwen opstand tegen de hoogste Majesteit. Zjjn oor beluisterde in haar den woesten oproerkreet tegen alle gezag, en voor Hem was zjj de poging om God zelf te onttronen. Hjj kon haar niet afweeren, op een afstand houden, want de Rechter des hemels en der aarde dreef haar met almacht naar Hem toe, en Hjj moest haar aanvaarden. Het is waar, dat de Christus nooit een zondaar is geworden, maar Hij is toch tot zonde gemaakt en ons aller onge rechtigheid moest Hjj alsof het Zjjne eigen ware aannemen. Die zonde vervulde Zjjne heilige ziel met afschuw, met diepen, inner- Ijjken afkeer en zjj ontroofde Hem den vrede en bracht over Hem, wat Hem zeggen deed Mjjne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe. D. LITTOOIJ Az. I, Zeeuwsch Kerkblad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1