I Gods Weldadigheid herdacht. Gedachtenis^ en Feestrede uitgesproken bij gelegenheid van het 70-jarig bestaan der Geref. Gemeente te Appelscha, door Hoek. Kerk- en Schoolnieuws. Nieuwdorp. UIT HET LEVEJT. naar we Rampen. Wind, vuur en water hebben weer eens hunne verwoestingen aangericht. Uit Rusland kwam de tijding, dat een kleine duizend menschen tegeljjk zijn verdronken. Uit Frankrijk komt de treurmare, dat meer dan 1300 mijnarbeiders 16 November van geschreven: „Den De Rechtvaardiging:. XIII. (Slot.) Als slotartikel over de rechtvaardiging moet ik, volgens het gegeven plan van behandeling, na geschreven te hebben over het woord recht vaardiging, over het wezen, den grond, de instru menteels oorzaak en den tijd der rechtvaardiging, nog slechts schrijven over de vrucht der recht vaardiging. Tot de vrucht van de rechtvaardiging „ob- jectiva11 kunnen wij rekenen de belofte, dat de Zoon’ des Vaders komen en mensch worden zal, teneinde aan de gerechtigheid Gods genoeg te doen, den naam des Vaders te openbaren en te verheerlijken, en om voor de uitverkorenen door Z(jn lijden en sterven, de gerechtigheid te verwerven, waardoor zjj zóó voor God kunnen bestaan, als hadden zp nooit zonde gehad noch gedaan, ja waardoor aan hen, die van nature kinderen des toorns zijn, het eeuwige leven kan gegeven en verzekerd worden. Vanwege en tengevolge van de objectieve rechtvaardiging, van de rechtvaardiging, in voor Utrecht: ds. Schouten meer. en tot Diaken F. J. Biddag. Na de mislukte aardappeloogst van het vorige jaar was er heden een prikkel te meer om met aandrang den zegen des Heeren af te smeeken over het gewas. Wat is er weinig noodig om den oogst te doen mislukkenen hoe donker en dreigend zet ook thans het voorjaar weer in. Het is haast dag op dag regen en wind. In September is het al begonnen. Menigeen zucht en zegtmocht het weder maar eens omkeeren maar men vergeet het Hem te vragen, die over wind en regen ge biedt. Hoe troosteloos en doodig is toch het leven, indien de vreeze des Heeren de harten niet vervult. Men slooft en zwoegt, mort en zucht, maar men kent niet het rustig vertrouwend toevlucht nemen tot God. Op de duizenden, die toch ook eten moeten, welk een handjevol menschen, die nog behoefte gevoelen om biddag te houden Het kan geen dag rust extra Ipden 1 Ge hebt medelijden met de stakkersSlaven van hun werk met smarte- brood tot loon. Mocht er onder het volk des Heeren althans maar veel behoefte zpn aan gebed, aan ver trouwend, kinderlik, vurig gebed. Het is het voornaamste stuk der dankbaarheid. Het is het leven met God. Het is het geheim van den zegen. Laman. verongelukt zijn door ontploffing van gassen. En in ons eigen vaderland heeft de kracht van den storm de sterkte van de dijken op een har den proef gesteld, en menige polder is onder- geloopen, of heeft op het punt gestaan onder water te worden gezet. Wat zijn we toch dikwijls onwetend in groo- ten nood. Het had maar een haarbreed ge scheeld, of de zeedijk was bezweken, die het Schouwsche land tegen de golven beschermt. Over een afstand van 50 M. zegt men was de dijk aan de binnenzijde afgeschoven, onder het beuken der golven en het bulderen van den wind. Was het tot een door braak gekomen, ieder huis, iedere stal en schuur in ’t lage land van Schouwen ware onder water gekomen tot den noken hoeveel levens zouden in een oogen- blik verwoest zpn. De Heere heeft het genadig verhoed. Hij heeft dat land, waarvan een groot deel der bevol king niet meer vraagt naar God of zijn gebod, nog verschoond. Mocht het zijn opgemerkt door het overblijfsel, dat naar de verkiezing is, door degenen, die God vreezen te midden van het koude en brutale ongeloof. 3) P. K O S T E R. Als we ons eenigermate nog maar Israëls plechtige eeredienst indenken, kunnen we ons een flauwe voorstelling maken van de geest drift des volks, waarmee het den Heere ge dankt heeft en verheerlijkt voor deze groote verlossing. De zonen van Asaf en Heman en Jeduthun voorop, en het beweldadigde volk, met zijn Koning aan de spits, hebben elkander in reien geantwoord. En wanneer bij een andere gelegenheid het volk juichte, zóó dat de stem van verre gehoord werd, dan is er ook voorzeker nu stof te over geweest voor het vreugdelied: „Doe bij uw harp de psalmen hooren Uw juichstem geev’ den Heere dank Laat klinken door uw tempelkooren Trompetten en bazuingeklank. Dat ’s Heeren huis van vreugde druische Voor Isrels grooten Opperheer! De zee met hare volheid bruische De gansche wereld geev’ Hem eer”. Toch, Gd. 1 moet de dank welke den Heere van Gileadszonen niet te rechtvaardigen. Want zij verzachten niet zijn leed, en bedekken even min zijne schande, maar met zekeren wellust rijten zij de oude wond open. Alles wordt ge schoven op de erfenis. Zij kunnen ’t niet dul den, dat zoo’n boerenzoon erven zal met hen, wettige nakomelingen van Gilead. Dit getuigt, van niet weinig ijdele zelfverheffing. Gij zult in het huis onzes vaders niet erven want gij zijt de zoon eener andere vrouw. Dat is ’t vonnis van den armen Jefta. ’t Is .zeer pijnlijk, en al getuigt het van wei nig liefde, onwaar en onrechtvaardig kan nie mand het noemen. Geen aanspraak kan hij laten gelden. En al kost het moeite om dien smaad te dragen, hij buigt het hoofd, want liever verkeert hp als vreemdeling in een on bekend land, dan nog langer dat smartelijk verwijt zijner broederen te hooren. Toen vlood Jefta voor het aangezicht zijner broederen en woonde in het land Tob. Naar de eigenlijke be- teekenis van het woord vluchtte hij heimelijk, zonder dat een zijner broederen wist waarheen. (Vergel. Gen. 27 43 35 1). Geen wonder. Hij wil juist bevrijd zijn van hun overlast. Hp gaat weg uit hun oog, want steeds was hjj hun eene ergernis. Het land Tob zal hem een ver blijfplaats bieden, volgens 2 Sam. 10 6, 8 een landschap in het Noord-Oosten van Peréa aan de grenzen van Syrië. Daar zal hp in een zaamheid leven, zich een weg banen over de rotsen van tegenspoed, in harden euvelmoed neerwerpend al wat hem tegenstaat. Op zpn zwaard leunend, trekt hp voort. Daardoor valt de aandacht op hem, en ijdele mannen komen tot hem en trekken met hem uit op roof. Het waren niet van de edelsten, die tot Jefta kwamen, maar vrijbuiters, menschen zonder beroep, die aasden op buit. Zoo leefden zp op de wpze der Bedouieten, die schrik der woestijnen. Wp kunnen Gods wegen niet doorgronden; zp gaan ver ons verstand te boven. Doch als wp zien hoe de Heere op wonderlijke wpze Zijne dienstknechten voorbereid, een Mozes in Egypte en in de woestijn van Midian, een Gi deon op den dorschvloer zpns vaders en deze Jefta in ’tland Tob dan erkennen wp op nieuw de veelvuldige wijsheid Gods. Zw. het Zpn volk is, nu Onafwijsbaar is nu Het woordZp zullen allen van den Heere geleerd worden, zal dan ook in betrekking tot hen vervulling erlangen in den hemel. De vrucht hunner rechtvaardiging genieten zp hier on bewust, maar tot hun God en Vader opgenomen gewis in steeds verhoogde mate en met steeds helderder bewustzijn. Zpn of worden wp in ons zelfbewust leven hier op aarde de rechtvaardiging deelachtig, dan is de vrucht hiervan reeds onnagaanbaar rpk en heerlpk. Dan, als wp de weldaad der rechtvaardi ging ons bewust worden, zien wp bij het licht des Geestes en des geloofs, dat de H. Geest ons is gegeven, in ons woont, in ons werkt, en dat Jezus Christus onze Borg was en is, dat Hp voor ons en in onze plaats tot zonde is gemaakt, dat Hp ons van Gode tot gerechtig heid geworden is, dat wij rechtvaardigheid Gods in Hem zpn, dat God, die ons, zonder ons zelfs het allerminste onrecht te doen, voor eeuwig had kunnen verdoemenalsmede, dat Hp om redenen alleenlijk in Zichzelven gelegen ons een verzoend God en een Goddeljjk-tee- der liefhebbend Vader is geworden en dat Hp dat onveranderlpk en eeuwig blpven zal. Ook wp verzoenen ons dan van onzen kant met Hem, den Vader, den Zoon en den Heili gen Geest. Wp verklaren ons Zpne kinderen te zpn en met al wat in ons is te willen zpn en eeuwig te blijven. Wp geven ons dan ook alszoodanig aan Hem over, zweren Hem trouw en danken Hem voor de diep verbeurd hebbende onuitsprekelijke genade ons in en om Christus wille bewezen. Wp jubelen dan hier reeds, door het geloofde kroon nederwerpend voor den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Wp betuigen uit’s har ten diepsten grond„Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen.” De vrede, die dan genoten wordt, is een geheel eenige, een Goddelijke, een zalige, een vrede, die alle verstand te boven gaat en die onze harten en zinnen bewaart in Christus Jezuseen vrede, die ons vrede doet hebben met al wat God deed en doet, zelfs met de dieren des veldsalleen niet met hetgeen God onteert en tegenstaat. De liefde des geloofs toch is dan zóó groot dat vele vurige kolen haar niet kunnen uitblusschen. Ook dit behoort nog tot de vrucht der zelf bewuste rechtvaardiging dat zp ons met vrij moedigheid doet toegaan tot den troon van onzen God en Vader. Ze doet ons ook goedertierene gedachten van Hem hebben. Met vrede en blijdschap doet zp ons den weg bewandelen, dien wp gaan moeten. Zp doet ons de vreeze des doods verliezen, over dood en graf henenzien en verlangen om bp den Heere te zpn, teneinde Hem te loven en te prpzen. In die ure, waarin zp met volkomen zelfbe wustheid de vrijspraak van zonde, schuld en ver doemenis mogen hooren en zich toeëigenen, alsmede van het verkregen recht op het eeu wige leven, heffen zp den lofzang aan: ’k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen. Littooij. TWEETAL te Raardds. v. d. Boom van Hantum ds. Gerber van Boornbergum. te Zaltbommelds. Sybrandy van Blokzijl ds. Heersink van Baambrugge. BEROEPEN te Driebergends. Donner van AANGENOMEN Grootegastds. Elzinga te Zalk en Veecaten. BEDANKT voor Oud-Loosdrechtds. Elzinga te Zalk en Veecaten. van Watergraafs- Christus, als Borg, kon de vergeving der zonde, de gemeenschap met den Drieëenigen God, het leven in de hope der heerlijkheid en het ingaan in de eeuwige vreugde door God geschonken en door hen die toegebracht werden, verkregen en genoten worden, ook vóór dat Hp, de Borg van zondaren, daadwerkeljjk voor hunne zonden geleden had en gestorven was, ja van Adam af tot Zpne komst in het vleesch kon dat dien tengevolge plaats hebben en heeft het ook plaats gehad. De rechtvaardiging „passiva*, de onderwer- pelpke, de rechtvaardiging in den tp’d, door het geloof, staat al de eeuwen door in onver breekbaar, onafscheidelijk verband met de voor- werpelpke rechtvaardiging, de rechtvaardiging in Christus. Zonder de laatst genoemde is de eerst genoemde niet mogelpk. De voorwerpe- Ipke, de rechtvaardiging in Hem, die uit vrpe, eeuwige liefde Gods Zich in de plaats der zijnen stelde, had onder Oud- en Nieuw Testament de onderwerpelpke als zeker gevolg. De geheele zaligmakende werkzaamheid Gods, door den Heiligen Geest, rust er op en vloeit er uit voort. Van den beginne aan was het „God was in Christus, de wereld met zich zel- ven verzoenende, hunne zonden hun niet toe rekenende.* Dat Christus, die het leven is, in ons woont, en wp tempelen des Geestês zpn en van dood voor God, door en sinds die inwoning, levend zpn gemaakt, danken wp, benevens aan het welbehagen en de liefde Gods, ook daaraan dat Hp ons geworden is tot gerechtigheid en wp mitsdien in Hem rechtvaardig zpn. Woont Hp door het geloof in ons hart en zpn wp Hem ingeplant, dan zpn wp ook de persoonlijke, dadelijke rechtvaardiging deel achtig geworden, ja dan is onze verhouding tot God eene gansch andere geworden, dan zpn wp geen kinderen des toorns, gelijk ook de anderen, maar kinderen van zijne dadelijke liefde, Hp is ons dan een verzoend God en Vader. Wp zpn dan, naar onzen dadelpken toestand, kinderen zpns welbehagens. Inderdaad en in der waarheid zpn wp dan Zpne kinderen. De aanneming tot kinderen toch hebben wp dan verkregen. En dit alles wat wp hier noem den, verkrijgen wp in de ure der minne, vaak in de allerprilste jeugd, zoodat wp er ons nog niets van bewust kunnen zpn. Doch desalniet temin staan wp, sinds Christus in ons woont, in die onuitsprekelijk heerlijke en gelukzalige verhouding tot Hem. Sterven wp in die prille jeugd, dan zpn wij ons deze welgelukzalige verandering en vrijspraak niet bewust gewor den, wp weter dan niet wat ons boven duizen den en duizenden van God uit genade geschon ken is. In den hemel opgenomen, zal dat dan bekend gemaakt en ingezien wordenteneinde met al de verlosten de liederen der verlossing te kunnen aanheffen en God groot te maken. Al is ons nog niet geopenbaard wat wp, vooral wat de jeugdig in den Heere gestorvenen zpn zullen, toch staat, dunkt mjj, bp ons allen vast, dat zp voor het verkregene God groot maken en Hem mee loven en prijzen zullen doch zonder zich bewust te worden hetgeen de Heere gaf, is dit niet wel denkbaar. Wie Hp voor hen was en wat Hp voor hen deed, die ook hunne gerechtigheid voor God was en is, en om Wiens wille zp wedergeboren, gered en gerechtvaardigd zpn, zullen zjj daar Boven wel te weten komen. Het aanschouwe- pk onderwps, dat zp daar verkrpgen door de nog zichtbare teekenen van Zpn kruislpden enz. zal het hun wel zeggen. weldadigheid in het midden uws tempels En, Geliefden wat nu voor Juda’s volk zoo noodzakelpk en zoo gepast, zoo betamelpk en zoo onafwijsbaar was, dat is het ook voor ons in deze ure der gedachtenis aan Gods welda digheid in ’t midden Zpns tempels. Het ging ons dezer dagen, gelpk het den Joden ging, die uit de ballingschap weder gekeerd, een aanvang hadden gemaakt met den herbouw van stad en tempel, doch daarin bemoeiëlpkt door de vijanden, voor een tijd het werk hadden moeten laten rusten. Zp vonden te Ahmetha in den burg, die in het landschap Medië is, eene rol en daarin was aldus geschreven„Gedachtenis*. Welnu, wp vonden ook zulk een rol, in den vorm van oude Notulenboeken, waarin ter gedachtenis voor het nageslacht, bewaard is gebleven, wat voor ons in deze feest- en ge dachtenisure van zoo groote beteekenis is Het is thans 70 jaar geleden, dat blijkbaar met bevende vingeren geschreven werd, door iemand met een helder hoofd en een moedig hart: „Den 7en Februari 1836 is de gemeente, die zich van de valsche leer hadden afge scheiden, geordineerd en bevestigd door den Herder en Leeraar Ds Hendrik de Cock, Leeraar der Gereformeerde Gemeente Jezu Christi onder het kruis bestaande gezamenlijk uit zestien personen. Tot Ouderling werd hiervoor wordt gebracht, niet alleen bestaan in woorden, maar bovenal in daden. Daarom zeiden we ook IV. De roeping, dientengevolge, is onafwijsbaar. Altoos en onder alle omstandigheden is Juda’s volk geroepen en verplicht God te danken, en in dankbaarheid den Heere te dienen met het gansche hart; maar als het op zulk een wondere wpze door God beweldadigd wordt, dan is het: „Roemt nu met nieuwe lofgezangen De nieuwe blijken van Gods gunst;” en dat niet alleen, maar bovenal moet uw hart en leven geheel en onverdeeld gewpd worden aan den dienst van dien God, die hen tot een volk, tot Zijn volk gemaakt heeft, en omdat ook hen verlost heeft, voor het volk de heilige roeping en den strengen eiseh om God te dienen met alle krachten. Te meer omdat „in het midden des tempels*, aan de Godgewijde plaats, Gods weldadigheid gedacht wordt, worden ze aan die roeping met ernst herinnerd. Juda’s volk roeie nu de bosschen uit, waar het den Baal gerookt heefthet werpe de altaren omver, waarop het den afgod geofferd heeft, en als een eenig man diene het Jehova en wandele het in zpne wegen, en het blpve bp hen altoos: „O God! wp gedenken Uwer gekozen J. L. Tiesenga Duursma*. De hand, die deze woorden schreef is sedert verstijfd, ja reeds lang tot stof vergaan, doch de woorden zpn voor heel de gemeente bewaard gebleven, opdat nu, na 70 jaren, niet alleen de nog overgeblevenen in het midden der gemeente uit de familiën Tiesenga en Tigelaar, maar wp allen des dichters woorden de onze zouden maken: „O God! wp gedenken Uwer weldadigheid in het midden Uws tempels*. Evenals Juda’s volk was ook te Appelscha de gemeente klein in getal. Zestien personen zoo heet het in die eerste Notulen. En in de volgende Notulen, der vergadering van 9 Maart lezen weDen 9en Maart werd Kerke- raadsvergadering gehouden ten huize van Luitzen Dpkstra te Smilde. Doordien onze gemeente klein was, en uit weinig personen bestond, werd op deze vergadering besloten, dat Luitzen Dpkstra, oefenaar te Smilde, om den 7en Zondag te Appelscha zou oefenen*. Op Zondag 5 Juni d. a. v werd echter reeds aan Marten van Buiten vrpheid gegeven de gemeente te Appelscha door oefening te stichten. Onder dagteekening van datzelfde jaar vonden we 16den November werd voor het eerst alhier het Heilig Avondmaal gevierd met veel genoegen en rpken zegen. Het Avondmaal werd bediend t I L

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 2