Gods Weldadigheid herdacht. Gedachtenis- en Feestrede - J 1 er wel r z t r 8 s 1 e i 1 c c 1 v c 1 1 c 1 1 I r c i z z 1 1 1 2 1 e h z ii e 8 V d r uitgesproken by gelegenheid van het 70-jarig bestaan der Geref. Gemeente te Appelscha, door 2) P. K O S T E R. Het is waar dat Josafat wandelde in de wegen des Heeren, en dat onder zijne regee- ring tempel- en altaardienst in eere gehouden werd, en groote en gezegende hervormingen tot stand kwamenmaar het is niet minder waar, dat Josafat zich toch ook met het godde- looze huis van Achab had verzwagerd. En evenmin was ook het hart des volks vol komen recht met hunnen God, want de hoogten waren niet weggenomen en het volk offerde en rookte nog op de hoogten. Dus ook niet om eenige voortreffelijkheid of godsvrucht in het volk wordt deze weldaad bewezen. En daarom zeiden we ook II. De verootmoediging onder Gods weldaden is gepast. Noch de Koning, noch het volk heeft het zich waardig gemaakt, dat de Heere hen uit der vijanden macht verloste. De verlossing is verbeurd, de weldadigheid is verzondigd; en daarom past hen verootmoediging voor Gods aangezicht. Geen zelfverheffing, maar zelfbe- eigendom, het snoer Zijner ervehet volk dat Hij zich verkoor uit alle volken der aarde, om Hem tot een volk des eigendoms te zijn. En dat is de diepste grond, waarom de Heere hen verlost. Buige zich dat volk dan in het stof beljjde het zijne zonde, en verootmoedige het zich voor God, want ook de erkentenis van Gods wel daden wordt te hartelijker, wanneer ze gepaard gaat met waarachtige verootmoediging. Altoos, en onder allerlei omstandigheden is het het kleed van den ootmoed, dat zoo schoon versiert, maar ook bovenal dan, wanneer groote weldaden uit des Heeren hand worden ont vangen, wordt ons toegeroepen „Zjjt met de ootmoedigheid bekleed.* En in diepen oot moed voor God gebogen, psalme het in de ziele van Juda’s volk: „Hjj is.het, die ons Zijne vriendschap biedt, Hij handelt nooit met ons naar onze zonden Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten [schonden, Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.“ Want, hoe dieper in ootmoed voor Gods troon gebogen, hoe hartelijker ook de danktoon opstijgt tot verheerlijking Gods. III. En zoo kwamen we vanzelf tot onze derde gedachte Immers, we zeiden ookDe dank voor Gods weldadigheid is betamelijk. ,0 God Rrankzinnigen-gecticht, De circulaire, die reeds in vele bladen naar haren inhoud is afgedrukt, nemen ook wij nu in hoofdzaak op. Wjj vertrouwen, dat velen zich met ons ver heugen zullen dat het bestuur der Vereen, tot Chr. verzorging van krankzinnigen een voor Noord-Brabant en Zeeland zoo geschikte en verbazend ruime plaats vond, die volop en goed water heeft, zoodat de goedkeuring der auto riteiten nu gewis verkregen wordt, en zeker zal de prijs in Noord-Brabant belangrijk minder zijn, dan ze op Walcheren of in andere deelen van Zeeland wezen zou. „In de omgeving van Bergen-op-Zoom” zoo luidt het in de circulaire „werd een onder zoek ingesteld. Dit onderzoek was niet tever geefs. Wjj vonden een terrein, dat naar het oordeel van de beide Inspecteurs uitstekend voldeed. De grootte van het terrein is ruim 110 Hectaren. Wat van deze oppervlakte door ons niet aanstonds gebruikt behoeft te worden, ligt' daarom niet renteloos, maar kan verpacht worden, totdat voor de' Stichting heel het ter rein zal benoodigd zijn. van Datheen en dan mee zitten. Welk een gevaar een finantieel gevaar. In En zooals, volgens de leer van alle gerefor meerden, tengevolge van de directe toereke ning van Adams overtreding alle menschen in zonde ontvangen en geboren worden, zoo wor den ook de uitverkorenen, uit kracht van de toe rekening van Christus borgtocht en gerechtig heid, de wedergeboorte, de dadelijke rechtvaar diging door het geloof en alle geestelijke en eeuwige zegeningen deelachtig. 1 Cor. 130,31. Doch waar is en blijft het, dat de rechtvaar diging in den tijd, door het geloof, schier alleen met den naam rechtvaardiging in de H. Schrift wordt aangewezen en genoemd. Prof. Bavinck zegt in zijn „GereformeerdeDogmatiek* pag. 541 het volgende „Het is waar dat de Geref. theologie reeds spoedig ging onderscheiden tusschen de justi- ficatio activa, die vóór, en de justificatio pas siva, die na het geloof plaats had, en de eerste als de eigenlijke rechtvaardigmaking tegen de laatste als een tot bewustzijn komen van de reeds geschiede rechtvaardigmaking ging over stellen. De Schrift geeft hier in Rom. 4 25 en 2 Cor. 5 19 eenigen grond voor, en ook in de nieuwere theologie is menigmaal, zjj het dan ook om andere reden en met andere be doeling, de juistheid dezer Geref. gedachte erkend.” „Er ligt hier zulk eene belangrijke waarheid in, dat de ontkenning daarvan onvermijdelijk tof Remonstrantsche voorstellingen voert. God wacht niet met de vrijspraak van den zondaar, totdat deze als het ware buiten Hem om de gerechtigheid van Christus door het geloof heeft opgenomende toerekening en schenking van Christus en zijne weldaden gaat aan het geloof vooraf, zjj is geschied in het besluit des Vaders, in de voldoening van Christus, in de vocatio interna des H. Geestes. Maar hoe waar dit alles ook zij, het is toch opmerkelijk, dat de Schrift deze toerekening nooit met den naam van rechtvaardigmaking bestempelt maar daaronder steeds verstaat die vrijspraak Gods, welke ge schiedt uit en door het geloof. Op zijn minst ligt hierin opgesloten, dat de rechtvaardig making uit het geloof in de orde des heils eene gewichtiger plaats inneemt dan degenen, die het zwaartepunt leggen in de justificatio activa, haar kunnen toekennen”. Littooij. Dit terrein munt verder uit door eene zeer gezonde ligging. Het bevat veel dennenboseh, goed bouwland, en de bodem is voor de bear beiding door de patiënten uitnemend geschikt. Voor gebrek aan zuiver water behoeft geen vrees te bestaan, beide de hoedanigheid en de hoeveelheid laten niets te wenschen over. Wat de verbinding met de buitenwereld aan gaat, deze is alleszins naar begeeren. Men wan delt van het terrein in 30 minuten langs een goeden straatweg naar het station Bergen-op- Zoom, dat met treinen en trams uit verschil lende deelen van Zeeland gemakkelyk kan worden bereikt. Hoofdmotief voor de begeerte der Vereeni- ging, die het Bestuur deelde, om binnen de grenzen der Provincie eene Stichting voor onze krankzinnigen te hebben, was de nabijheid, de gemakkelijkheid voor de familie om de ver pleegden eens te kunnen bezoeken. Welnu* dan springt het welgelegene van het aange kochte terrein in het oog. Daarbjj komt, dat, waar in de beide andere zuidelijke provinciën van ons land geen enkel Protestantseh gesticht voor krankzinnigen wordt gevonden, ook volgens het oordeel der des kundigen verwacht kan worden, dat voor patiënten uit die provinciën in onze Stichting plaatsing zal worden gezocht, wat in de toe komst voor ons niet weinig voordeel zou kun nen opleveren. Hierbij de opwekking om thans met alle kracht den gang der goede zaak te verhoogen, onzen armen krankzinnigen en hunnen in hen zoo droef bezochten familiën ten goede en ter eere van onzen Barmhartigen Hoogepriester, den Christus Gods, terwijl we in dezen voor onze Vereeniging zoo gewichtigen tijd aanbe velen haar en haren arbeid te gedenken in uwe gebeden.” Littooij. die van Hendrik Ghysen in 1686 reeds ver schenen, die van het genootschap Laus Deo, salus populo d.i. aan God de eere, den volke heil; die van Johannes Voet. Wel jammer dat de Overheid zich met de inwendige aangelegenheden der kerken be moeide, wel jammer dat de Staten ze aan de kerken opdrongen, dat ze niet ingevoerd zijn langs kerkelijken weg, doch op onwettige, on kerkrechtelijke wijze. Groot was de blijdschap bij velenfeest redenen werden gehouden, gedichten vervaar digd. Groot was het verzet bij sommigen. Dwang kweekt altijd verzetzoo ook hier, vooral in de classe Walcheren. Verzet niet in de eerste plaats tegen den inhoud der berij ming, neen, vooral tegen de verandering op muzikaal terrein, die de lange noten in korte veranderde. Waar die muziekverandering werd ingevoerd, groot tumult. Zeeland zoo rijk aan kerkelijke moeiten liet zich niet onbetuigd. Hier in Walcheren liet men zich om dien „korten zang* zelfs in de gevangenis stoppen. In de dagen der scheiding bleven onze vaderen de nieuwe berijming zingenalleen in vele gemeenten van wijlen Ledeboer wordt de oude berijming gezongen. In de Gereformeerde Kerken zjjn ze niet inge voerd door overheidsdwang, maar naar eigen wilskeuze. Kleven er dan aan die nieuwe berijming geen gebreken Die vraag zóó gesteld is ook beantwoord. Welk menschelijk werk is zonder gebreken Datheen heeft toch ook geen boven- menseheljjk werk geleverd? Bovendien, hjj vertaalde maar die van Marot en Beza. Heeft de ongodsdienstige Marot er zooveel zalving ingelegd? Die is de beste berijming, die het meest met de onberijmde psalmen overeen stemt. Zeker, zeer zeker spreekt de geest des tyds uit de nieuwe berijming en niet gaarne neem ik eiken regel voor mijne rekening. Doch in duidelijkheid en dichtmaat overtreft de nieuwe de oude berijming zeer verre en meer dan één vers zou te noemen zijn in Datheens berijming, waar de bedoeling min juist is weer gegeven. Star conservatisme is hier zulk een groote kracht. Oude lettervormen, oude spelling, oude stijl geeft voor velen de bekoring in preeken en psalmen, veel meer dan de inhoud. Alsof onze taal een doode taal is, zooals bv. ’t Hebreeuwsch, dat niet meer verandert, omdat het niet meer gesproken wordt. Elke taal, die gesproken wordt, leeft en verandert van eeuw tot eeuw. Zooals het Nederlandsch is in den Staten-Bjjbel was het een eeuw te voren niet, en een eeuw daarna ook niet meer. De inhoud der waarheid is eeuwig, maar de vormen der taal wisselen onder Gods leiding van eeuw tot eeuw. We mogen die ontwik keling niet voorbijzien en verachten. De taal die Jezus sprak was ook niet meer de taal van David. Jezus sprak in de taal van dien tijd, die de menschen rondom hem henen spraken. Wij moeten ook spreken, preeken en zingen in de taal die God ons gaf. Wij moeten zingen in eene verstaanbare taal Wenschelijk ware dat gekende gebreken in onze berijming verbeterd werden. Wjj moeten zingen (ook de Walchersche vrouwen in de dorpskerken) in zuivere melodie. Men oef ene dan zijne stem. Wij moeten zingen, biddend en dankend, tot eere Gods met een hart dat warm is voor God. Uit het hart zijn de uitgangen de» levens. Daarom zegt de HeereMijn zoon, wjj ^denken Uwer weldadigheid in het mid den Uws tempels.* Stel U Juda’s volk voor in den tempel te Jeruzalem, Gods weldadigheid gedenkend, en vanzelf denkt ge ook aan de lof- en dankoffers, die bij zulk een gelegenheid den Heere worden gebracht. En mfi dunkt, gelik zie ze, de varren en rammen door Aaron’s zonen naar ’t altaar ge leid, om den Heere te worden geslacht; en ik hoor ze, de stemmen der duizenden die het lied aanheffen Ik zal het brandaltaar doen rooken, Van ’t edelst vee uit kooi en stal Zoo worden vet en merg ontstoken, Bij ’t lieflijk rijzend lofgeschal. Het reukwerk zal zjjn geur verspreiden, Daar ram bjj ram wordt aangebracht; ’k Zal bok en rund ten offer leiden, Opdat men ze U ter eere slacht”. Doch het zijn niet alleen de offers op het altaar gebracht, waardoor den Heere dank wordt gebracht, maar het zjjn ook de offers der dankzegging en der aanbidding, die door Koning en volk ter verheerlijking van Gods groote daden gebracht worden. Het zijn hier de kinderen van Korach, de Korachitische Le vieten, die het lied aanstemmen, dat doorbet geheele volk meegezongen wordt: Die niet en gaet in der god’loosen raet Die op den weg der sondaere niet staet, End niet en sitt bjj den spotters onrejjne Maer dach en nacht heeft in Gods Wet [alley ne, Al zjjnen lust, ja spreeekt daervan eenpaer, Die mensch is welgelucksaligh voorwaer. Naar Marnix Welsalig is de man, die in den raet Van ’t godloos volk geheeljjck niet en gaet, Noch op den wegh der sondaers staet [vermeten Oft op den stoel der spotters is geseten Maer heeft alleen lust in des Heeren wet, En dach en nacht wel neerstig daer op let. Vergelijk zelf maar. De kerken bleven echter die oude berijming zingen. Allengs kwam er meer verzet en strjjd tegen en niet altoos een eerlijke strijd was het. Vele andere berijmingen ontstonden. In 1773 kwam er meer eenstemmigheid. Op last der Staten kwam eene commissie samen, die uit andere berijmingen een nieuwe zou samen stellen. Drie berijmingen werden gebruikt De Psalmberijming. II. In 1565 werd de berijming van Lucas de Heere in het licht gegeven. In 1566 verscheen die van Petrus Dathenus. Hjj was een prediker in de Zuidelijke Nederlanden, een ijveraar voor ’t geloof, eerst vurig helper van den Prins, straks, omdat hy diens streven niet begreep een bitter tegenstander. Te Heidelberg verscheen die berijming. De titel luidtDe Psalmen Davids ende ander lofsanghen, uit den Franeoyschen Dichte in Nederlandschen overghesett, door Petrum Dathenum, Metsgaeders den Christelicken Cate- chismo Ceremoniën ende ghebeden. Hy zelf zegt dus ze uit het Fransch vertaald te hebben. Deze berijming had weldra een grooten op gang en werd eeuwen lang door onze vaderen gezongen. Waaraan is dit toe te schrijven? Veel heeft hiertoe meegewerkt. VooralDatheen gaf ze. Zyn naam had een goeden klank. Zyn naam alleen was al eene aanbeveling voor de be rijming. Een tweede reden is dat hy ze uitgaf met de andere Liturgiëen. De gemeente had nu alles by elkaar. Voorts wist Datheen zich uit te drukken in de taal van het volk met de zegging van die dagen en niet licht over schat men deze gave- En laatst, en niet ’t minst, deze uitgave was goedkoop en geld is altoos een machtige factor geweest. Wat al een moeite en drukte is er geweest om deze berijming. By de Gereformeerden is de strjjdknobbel zeer ontwikkeld, nu en in vorige eeuwen. De stryd over de berijming is niet begonnen na 1773, hy dagteekent van veel vroeger. Spoedig na Datheen, gaf Marnix van St. Aldegonde eene nieuwe berijming. Veel werk had Marnix hier aan gedaan. Hy vertaalde de psalmen uit het Hebreeuwsch. Met veel taalkennis en dichtgaven, trachtte hy zooveel mogelyk de oorspronkelijke bedoeling van de psalmen weer te geven. Maar nauwelijks was het bekend dat er eene nieuwe berijming zou komen en nog wel van Marnix, of heel de boekhandelaarswereld kwam in rep en roer, om die uitgave te verhinderen. Wat een schade zou het zyn als er eene andere berij ming gezongen werd! Zjj hadden hun winkels vol met psalmboeken bleven zy En nog Dordrecht gingen ze, onder aanvoering van Jan Konjjn, naar den kerkeraad en zij hadden nogal invloedde kerkeraad schreef een brief aan dien van Antwerpen dat deze de uitgave verhinderen zou. Tevergeefs, ze kwam. Marnix trachtte ze officieel erkend te krijgen om in de kerken te zingen De Synode te Middel burg 1581 durfde er nog niet op ingaan. Anders ging het in 1586 op de Synode in Den Haag. 20 Juni besloot de Synode de be rijming van Marnix in te voeren. En toch is dat besluit nooit uitgevoerd. Aan de wjjze van invoering der nieuwe berijming van 1773 kleeft een kerkrechtelijk gebrek, maar ook het zingen van Datheen’s berjjming is na 1586 in stryd met eene Syno dale bepaling. De menschen stoorden zich niet aan dat Synodaal besluit. Vele oorzaken werkten daartoe mee. Marnix werd minder populair. Hjj had Antwerpen overgegeven. Hjj had de Leices- tersche Synode samengeroepen. Leicester was niet geliefd en die Synode ook niet. De speculatiën der boekhandelaars werkten tegen. De gehechtheid van ’t volk aan de oude be rijming, dat er meer zalving in vond en voorts taalkundige bezwaren. De Synode van Dordrecht in 1619 liet de zaken zooals zjj waren. Ziehier ps. 1 1. Naar Datheen schuldiging, moet bjj het volk gevonden wor den, wanneer het zich door de vyanden inge sloten ziet Het moest ook toen by hen zjjn „Wjj hebben God op ’t hoogst misdaan, Wjj zjjn van ’t heilspoor afgegaan, Ja wjj, en onze vad’ren tevens Verzuimend alle trouw en plicht, Vergramden God, den God des levens, Die zooveel wond’ren heeft verricht.* Niet om eenige deugd, of omdat het volk goed is, maar omdat God goed is en Zjjne goedertierenheid tot in eeuwigheid is, wordt deze verlossing hen bereid. O, hoe past het daarom nu ook Juda’s volk, zich voor God te verootmoedigen en met be lijdenis van al hunne zonden en hunner velerlei afwijkingen, diep, zeer diep voor God in ’t stof te buigen. Om het verbond met de vaderen opgericht, om de eeden aan de stammen gedaan, om de beloften aan David gegeven, buigt de Heere zich in gadelooze ontferming neer tot het volk en hoort Hjj naar hun geschrei, en geeft Hjj acht op de gebeden der vromen onder hen. En al heeft Hanani’s zoon tot Josafat in Gods naam gesproken„er is een groote toor nigheid over U van het aangezicht des Hee ren toch, te midden Zyns toorns gedenkt de Heere des ontfermens. De Heere is de God van Juda’s volk, en Juda’s volk is des Heeren iL 1 i 1 1 1 1 5 1 e r

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 2