Q.
I
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
I
Vrijdag 9 Maart 1906.
No. 37.
3e Jaargang.
UIT HET WOORD.
L)
Drukkeruitgever
w
o-
sn
I
z
D. LITTOOIJ Az.
e
rd
BR-
tten
Bete
idig
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
1.
De Rechtvaardiging.
XII.
Met no ede werking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
A.
9.
Bouma.
voor
70 cent.
3 cent.
joet
om
oor-
irde
MIDDELBURG.
00
MM
Enkele nummers
,75
for-
laar
loor
an’s
irlei
ver-
den
leen
>ida
err.
>ida
ren
mer
Iers
ten»
r.
Av.
imp
mge
'een
)err.
man
ir.
Ider
CÉ
Door velen is dikwerf gezegd en geschreven,
indien men met recht en reden kan beweren
en leeren dat de rechtvaardiging ook van
eeuwigheid is, dan kan men ook met hetzelfde
recht beweren en leeren, dat de Schepping en
zooveel meer van eeuwigheid is. Doch naar
het mjj voorkomt, gaat dat niet op. Waarom
niet? Wel omdat de gevallen, om dit met het
zelfde recht te kunnen en te mogen beweren,
gelyk zouden moeten staan, en dat staan ze
m. i. niet.
Waar is het, en daarom zjjn wjj allen het
daarover eens, dat de Schepping enz. zoowel
als de Rechtvaardiging van eeuwigheid door
God is besloten en mitsdien in het besluit
vast ligt; alsmede hierover dat alles wat door
den Drieëenigen God van eeuwigheid besloten
is in den tyd gerealiseerd, d. i. verwezenlijkt
wordt; en ook nog hierover, dat wjj evenwel
niet zeggen en leeren, dat de Schepping enz.
van eeuwigheid is, gelijk dat wèl gedaan wordt
ten opzichte van de rechtvaardiging.
Waarom wordt dat nu wel gedaan ten op
zichte van de rechtvaardiging Om dezelfde
reden waarom wij beweren en leeren, dat wjj
eeuwen vóór dat door ons het levenslicht wordt
aanschouwd in Adam, als in onzen stam
vader, potentieel zjjn geschapen onontwikkeld
was het menscheljjk geslacht in hem aanwezig,
maar van eene zoodanige aanwezigheid van het
geschapene vóór de zesdaagsche Schepping is
geen sprake in de Heilige Schrift, evenmin
van een Lam dat gegeven en geslacht is vóór
de grondlegging der wereld of van een ver
bond der verlossing, waarin de Zoon des Vaders
de zonde der uitverkorenen voor Zijne rekening
nam.
En daar komt by, dat wij niet slechts in eene
natuurlijke, maar ook in eene zedelijke betrek
king tot Adam door God gesteld zijn. Adam
toch is in het verbond der werken, dat God
hem gaf en met hem aanging, het hoofd,
de vertegenwoordiger van alle menschen, die
in kiem in hem geschapen en als zoodanig in
hem aanwezig waren. Met Augustinus, met
Calvin en met alle Gereformeerden beljjden
wij, dat wij dientengevolge ook in en met hem,
door de eerste overtreding, gezondigd hebben,
van God zijn afgevallen en onder de schuld
der zonde, des doods en der verdoemenis zijn
gekomen, ’t Is dus niet de schuld aUeen van
een ander, in casu van Adam, die, gelijk wel
eens gedacht en gezegd wordt, door God ons
wordt toegerekend, want wij allen hebben in
hem gezondigd.
De zoon zal, naar het recht Gods, niet dra
gen de ongerechtigheid des vaders, maar een
ieder komt onder het vonnis des doods om zijne
eigene zonden.
Al zijn de nazaten niet in de lendenen van
hun aardschen koning of keizer opgesloten,
toch kan het wezen dat hij als hun hoofd en
vertegenwoordiger zelfs de ongeboren nakome
lingen van zjjn land en volk onder zware schul
den brengt. Dit is zoo, en gebeurt ook wel, al is
het waar, dat deze later geborenen met recht
kunnen beweren daadwerkelijk en persoonlijk
waren wjj niet aanwezig en hebben mitsdien
dien vertegenwoordiger niet mee verkoren.
Doch door dit te zeggen, verandert niemand den
toestand en de rechtmatigheid van de schuld,
door hun koning of keizer over zjjn volk ge
bracht. Nu is insgelijks met het oog op de
vertegenwoordiging van Adam, de schuld door
en in hem over ons gekomen en dit is naar
eene vrijmachtige bestelling Gods. Met onze ge
dachte en murmureeringen daar tegen in te
gaan baat evenmin, 't Is eigenlijk twisten met
God en Zijn heilig en souverein bestel veroor-
deelen, ’t is Hem geen God en Heere te laten.
Met zonde en schuld, die ons des eeuwigen
doods waardig maakt, zjjn wjj allen beladen
sinds Adams val en onzen val in hem. De
gereformeerden immers gelooven de eeuwen
door in de directe toerekening van Adams eerste
overtreding. Dat doen zjj op grond der Heilige
Schrift, Rom. 5 12, 14, 191 Oor. 15 22,
in verband met Rom. 9 20 en 21.
De directe, d. i. de dadelijke, rechtstreeksche
toerekening, heeft de indirecte, de Miei-recht-
streeksche, m. a. w., het in zonde geboren wor
den ten gevolge. Het eene gaat met het andere
gepaard en volgt uit het andere. Dat in zonde
geboren worden is een oordeel Gods, als gevolg
van den val in zonde. Dat is het gewis voor de
Gereformeerden, die immers creatianisten zjjn,
d. w. z. die gelooven en belijden dat God de
ziel des menschen in zjjn binnenste formeert
en door zjjn strafgericht vanwege de zonde
daaraan zjjn beeld onthoudt.
Geljjk het nu met de toerekening van Adams
eerste overtreding aan alle menschen is, wjjl
hjj alle menschen vertegenwoordigde, zoo is het
ook met de toerekening van het verbondshoofd,
Jezus Christus, die de uitverkorenen in het
verbond der verlossing in de eeuwigheid ver
tegenwoordigde. Daarom worden dan ook de
vertegenwoordiger van en in het verbond der
werken en de Vertegenwoordiger van en in
het verbond der genade en der verlossing, als
mede de toerekening van den eerst- en van
den daarna genoemde dikwerf tegenover elkan
der gesteld. Rom. 5 19 en 1 Cor. 15 22.
Wjj nu die gelooven in de directe toereke
ning van Adams bondbreuk moeten m. i. ook
gelooven in de directe toerekening van hetgeen
de Zoon, als de Christus Gods, als Borg voor
Zjjne rekening en alzoo op zich nam en be
loofde, dus aan de toerekening van hetgeen
door Vader en Zoon in den raad des vredesen
in het verbond der verlossing als menschen
gestameld overeen gekomen is.
Dit nu is, naar de Schrift ons leert, van
eeuwigheid geschied. Deze toerekening nu,
insgelijks als een directe genomen, is van
eeuwigheid. Tengevolge van deze toereke
ning konden wjj in Hem vóór de grondleg
ging der wereld tot eeuwige zaligheid uitver
koren en verordineerd worden, tot aanneming
tot kinderen. Efeze 1 4 en 5.
tot hen, die vatbaar en toegankelijk ajjn voor
de blijde boodschap, welke Hjj op aarde ge
bracht heeft.
Wij zjjn menigmaal zoo vol van de dingen
dezer aarde, en hoofd en hart is dikwerf zoo
vervuld met allerlei andere goederen, en wjj
sluiten moedwillig het oog voor onze wezen
lijke armoede en onze werkelijke ellende, en
zoodoende zjjn wjj doof voor de blijde klanken
van Zjjn Evangelie en zoover van de ware
vreugde. O, denk er aan. Hjj is alleen de
Gezalfde, die u de bljjde boodschap kan bren
gen O denk er aan, gjj vooral, die over uwe
armoede en uwe ellende treurt en niet ver
staat, hoe gjj ooit recht gelukkig kunt worden.
Bij Jezus is hulp, Hjj kan het rechte woord
tot u spreken, Hjj alleen. Waarom zoudt gjj
verstoken bljjven van de blijdschap, welke in
haar voorsmaak reeds hier u zulk een ver
kwikking en zalig genot kan verschaffen, dat
gjj u met heimwee uitstrekt naar de ure waarvan
de psalmist zoo roerend schoon zingt
Maar ’t vrome volk in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd
Als zjj hun wensch verkrijgen.
Hun blijdschap zal dan onbepaald
Door ’t licht, dat van Zjjn aanschijn straalt,
Ten hoogsten toppunt stjjgen.
DE BLIJDE BOODSCHAP.
De Geest des Heeren Heeren is op Mij,
omdat de Heere Mij gezalfd heeft
om eene blijde boodschap te brengen
den zachtmoedigen. Jks. 61 1.
Toen de kamerling van Candacé terugkee-
rende van Jeruzalem naar zjjn land in de
profetiën van Jesaja las en Philippus, die hem
intusschen genaderd was hem vroegverstaat
gjj ook wat gij leest, gaf hjj ten antwoord
hoe zou ik verstaan, daar ik geen uitlegger heb.
Ik bid u, van wien spreekt de profeet hier, van
zichzelf of van een ander? Om dit antwoord
alreede koestert gjj hooge achting voor dezen
aanzienlijken vreemde, want er bljjkt uit,
dat hjj nederig genoeg was om zjjne onkunde
te beljjden en dit gaat niet altjjd even gemak-
keljjk, ook al staat men lang zoo hoog niet op
den maatschappeljjken ladder. Tevens bemerkt
gij, dat hjj een gezond oordeel had, waardoor
hjj dadeljjk begreep, dat het een der hoofdzaken
was tot recht verstand van die plaats zich
helder rekenschap te geven, wie de bedoelde
knecht des Heeren was. Wanneer ieder met
dezelfde aandacht de Schrift las, zou het peil
der kennis over ’t algemeen wel een weinig
booger staan.
Van wien spreekt de profeet hier, zoo her
halen wjj de vraag met het oog op bovenstaand
schriftwoord, en wjj behoeven gelukkig niet in
’t onzekere rond te tasten. De Geest des Heeren
Heeren is op mjj, zeker Jesaja kon dit ook van
zich zelf getuigen, want had God hem niet
aangewezen en bekwaam gemaakt om profeet
onder zjjn volk te zjjn. Niet uit zich zelf was
hjj tot deze gewichtige en heerlijke taak gekomen,
en evenmin was hjj door zich zelf in staat om haar
te behartigen. God zelf had hem uit de geslachten
Israels verkoren, geroepen en met den H. Geest
toegerust, opdat hjj de mond des Heeren tot
het volk zou zjjn. Maar als gjj een onderzoek
instelt, of al wat hier geschreven staat in de
volle kracht der beteekenis gelden kan van hem,
dan komt gjj wel tot de gedachte, dat hjj uw
oog van zich zelf af op een ander richt, en gjj
herinnert u levendig, dat het dit deel van
Jesaja’s Godspraken was, dat eenmaal gelezen
werd in de synagoge van Nazareth, en dat onze
Heiland daarna verklaarde: Heden is deze
Schrift in uwe ooren vervuld, zoodat gjj met
afdoende zekerheid zeggen kunt: Hjj, op wien
de Geest des Heeren Heeren rustte, omdat de
Heere Hem gezalfd had om eene blijde bood
schap te brengen den zachtmoedigen, is de
Christus, op wien al de profeten gezien hebben
en in wien alle toezeggingen vervuld zjjn.
De Geest des Heeren Heeren was op Hem,
niet zooals Hjj was op al de profeten, maar in
geheel overvloedige mate, ja in al Zjjne volheid.
Steeds was die Geest op Hem, zonder Hem ook
maar voor een oogenblik te verlaten, altjjd
rustte die Geest op Hem in volle kracht en
bekwaamde Hem om te kunnen volvoeren,
waartoe Hjj van den Vader gezonden was. Bjj
al den tegenstand, die zijn deel was, bij al de
smaad, welke Hem trof, was dit Zijne sterkte,
dat hjj zich zelf die eere niet aangematigd had,
dat Hij niet in Zjjn eigen Naam sprak, maar
handelde naar den last, welke Hem opgedragen
was. Wie zal beseffen, welk eene bekwaamheid
de Geest des Heeren Hem gegeven heeft Wjj
aanschouwen alleen de uitwerking van Zjjn
woord, die zelfs vjjanden drong tot de erkente
nis Nooit heeft een mensch gesproken als
deze mensch, wjj bewonderen enkel de over
winning, welke Zjjn woord zoowel in de heiden-
sche als in de joodsche wereld gemaakt heeft.
De Geest des Heeren rustte in den vollen
zin op Hem, dat Hjj kon verkondigen, beschik
ken en geven het heil, waaraan de mensch
Zeeuwsch Kerkblad
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
behoefte heeft. Alleen heeft Hjj kunnen doen,
wat ons hier voorzegd werd.
Christus is de Gezalfde, en om het te kunnen
zjjn moest hjj zich eerst diep vernederen. Hjj
is de afgezonderde reeds in den eeuwigen raad,
en daarom ofschoon hij het geen roof behoefde
te achten Gode evengeljjk te zijn, heeft hjj zich
zelf ontledigd, den mantel der heerlijkheid,
welke hjj droeg afgelegd. Zoo alleen kon de H.
Geest over Hem komen en Hem bekwamen tot
Zjjn gewiehtigen arbeid. Welnu dit is dan ook
gebeurd en daardoor is Hjj toegerust om eene
bljjde boodschap te brengen der zachtmoedigen.
o, Sta hier stil met aandacht, met verwonde
ring, ja met aanbidding in de ziel, dat Hij
vrijwillig afstand deed van al zjjn g’ans, zoodat
het noodig werd, dat de H. Geest Hem aan
gordde tot Zjjn werk. Over den Zoon, die met
den Vader waarachtig en eeuwig God is, en die
het uitgedrukt beeld Zijner zelfstandigheid en
de glans Zjjner heerlijkheid is kan de H. Geest
niet komen, tenzjj Hjj zich in de vleeschwor-
ding van Zjjn eigen volheid ontdeed, want in
Hem was geen plaats, waar die gaven neerge
legd konden worden. Maar in den vleesehge-
worden Zoon, die verscheen in de gestalte van
een dienstknecht, kan de H. Geest wonen en
werken, en Hem versieren met allerlei gaven,
welke Hjj tot Zijn profetisch ambt, ja tot Zijn
Middelaarswerk noodig had. Is dit geen wonder
van genade? Dat Hjj, die eene volheid had,
van wien de Geest uitgaat, zoo ledig is gewor
den, dat Hjj den Geest behoefde om zjjn werk
te kunnen verrichten
Nog meer moet uwe verwondering klimmen,
als gjj bedenkt, dat Hjj niet kwam in Zjjn
eigen belang, noch om Zjjn eigen werk te
verrichten. Zjjne spjjs was het om den mond
Gods tot het volk te zjjn, Zjjne eere om Hem
te dienen in de uitvoering van Zjjn raad, Zjjn
roem om zich neder te buigen tot de zaeht-
moedigen. Op de klank van het woord afgaande
zoudt gij allicht denken, dat hier die men
schen bedoeld worden, die zich door een zachten
inborst gunstig onderscheiden van ruwe en
hardvochtige lieden. Doch dit moogt gjj niet.
De beteekenis van het oorspronkelijke woord
wijst hen aan als armen en ellendigen. Niet
hen, die rjjk en verrjjkt zjjn en geens
dings gebrek hebben zou deze blijde bood
schap zijn, maar voor hen, die onder allerlei
last gebogen, door allerlei leed geplaagd, door
allerlei smart gepijnigd, door allerlei gebrek
gekweld worden. Menschen, tot wie telkens
eene tjjding was gekomen, welke hen veront
rustte en het leven verbitterde, tot hen zou
Hjj komen met eene bljjde boodschap, welke
weerklank zou vinden in hun hart. Op het
vernemen van die boodschap zou hun oog
glans krjjgen, en de rimpels van hun voor
hoofd verdwijnen. Alle zorgen, welke aan hun
leven hadden geknaagd, zouden wegvluchten
en hunne ziel zou na dagen van bangen kom
mer zich op onuitsprekelijke wjjze verheugen.
Het* zou eene bljjde boodschap zjjn, welke
blijdschap wekte, en voor de benauwende duis
ternis zou het licht des levens rjjzen.
Het bevreemdt ons derhalve niet, dat wjj
tjjdens Jezus’ omwandeling op aarde scharen
van ellendigen Hem zien omringen, en dat de
Pharizeeën met wrevel vervuld, Hem den rug
toekeeren. Hoe zoet, hoe aangenaam, hoe zalig
was de tjjding, welke de boetvaardige zondares
van Zjjne lippen beluisterde, en die haar voor
eeuwig aan Hem verbondhoe heerlijk, hoe
heilzaam, hoe uitnemend klonk de boodschap
in de ooren van den blind geborene, welke
Jezus hem deed hooren, en die hem in dubbel
opzicht het licht deed aanschouwen. Waarljjk,
armen beeft Hjj met goederen vervuld, maar
rjjken heeft Hjj ledig weggezonden, en daarom
moet gjj ook toezien, of gij ook reeds behoort