1. 11 Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs.. L. BOUMA, Os. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. iel, Vrijdag 26 Januari 1906. No. 31. 3e Jaargang. UIT HET WOORD. inö, r. Drukkeruitgever A. Az. SCHRIFTBESCHOUWING. voor en 70 cent. 3 cent. hou- uma. ut ratis nkt- uw ken had. Maar het geldt ook voor u, indien gij waarlijk alle veiligheid in u zelf verloren hebt, indien gij tot inzicht gekomen zjjt, dat gjj onmogelijk u zelf beschermen kunt, en gij tot Abrams God gevloden zjjt om hulp en red de Bijbel, die in alles waar is, De uitkomst zou zoo verrassend »rva- mooi for- iterf- men, De van een ialen le of leste ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers eerr. Berg eerr. onge /een Mp rz. eerr. Berg eerr. rider D. LITTTOOIJ Az MIDDELBURG. Het boek der Riehteren. LXIV. Toen voeren de kinderen Israëls voort te doen, wat kwaad was in de oogen des Heeren, en dienden de Baals, en Astha- roth, en de góden van Syrië, en de góden van Zidon, en de góden van Moab, en de góden der kinderen Ammons, mitsgaders de góden der Filistijnenen zjj verlieten den Heere, en dienden Hem niet. Zoo ontstak de toorn des Heeren tegen Israëlen Hjj verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kin deren Ammons. En zjj onderdrukten en vertraden de kinderen Israëls in datzelve jaaracht tien jaren onderdrukten zjj al de kinderen Israëls, die aan gene zijde der Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is. Richt. 1068. Van Gap. X:6XIV volgt nu de Ammoni- tisch-Filistijnsche overheersching. Op dit ge deelte geeft nu Cap. 10618 eene korte inleiding, ’t Is een overzicht in vogelvlucht; oorzaak en gevolg, zonde en verdrukking, gebed en verlossing volgen elkaar op. ’t Is dus geen apart stuk geschiedenis, maar dezelfde geschie denis die u straks in den breede zal verhaald worden. Daarom moet ook de verklaring kort zijn, anders vallen wij straks in herhaling, moeten wjj nu te veel vooruit grijpen. De kinderen Israëls voeren voort te doen dat kwaad was in de oogen des Heeren. Zonde en vergeving volgen elkander in Israels geschie denis op als nacht en morgen. Is het gebed van een groot man verstomd en zjjn geloof opgehouden, dan breekt weldra ’t nieuwe ge slacht als een teugellooze jeugd los. De graf kuil van Jair is nauwelijks gedolven of de afgoderij verbreidt zich wijd en zijd. Israël hoereert in het Oosten met Aram, d.i. Syrië, welke góden nergens worden vermeld in het Westen met de Phoeniciers, en zij verlustigen zich in den zinlijken dienst van de Sidonische Astartein ’t Zuid-Oosten met Moab en Am mon, die Kamos en Mileom dienden (I Kon. 11:5, 33); in ’t Zuid-Westen met de Filistij nen wier god Dagon zjj eeren. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADVERTENTIEN van 1—5 regels 30 eent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel n:eer 10 cent. het voor ons een veel grootere beteekenis. Laten wij daarvoor dankbaar zijn, en dit toonen, door aandachtiger dan tot nu toe tot die Schrift te overdenken, Het is meer dan tijd, dat de boeken, die ons in eene gefingeerde wereld binnenleiden, meer op den achtergrond geraken, en meer in eere. zijn. God weet, wat zjjn volk behoeft, Hij kent ook het geschikte oogenblik, waarin Hfi het geloof versterken moet. Wel blijft Hjj soms uit, maar nooit zonder reden, wel kan Hü langer vertoeven dan wjj wenschelijk achten, doch Hij zal gewisseljjk komen en niet achter blijven. Hoe duidelijk komt dit ook thans weer uit. Immers tot Abram komt het Woord des Heeren in een gezicht. God heeft zich op velerlei wijze geopenbaard. De openbaring, welke Abram thans ontvangt, wordt hem ge geven in woorden en in beelden. Wanneer deze elkander vergezellen, dan gaat in den regel het beeld voorop, en daarna geeft het woord de nadere verklaring ervan. Zoo mogen wij het ons ook hier voorstellen. De Heere geeft aan Abram te zien een schild en een blinkende schat. Daarin ligt tweeërleide Heere bracht deze beelden in de nabijheid van Abram, en Hü gaf hem het vermogen om zc duidelyk te kunnen zien. Maar dit was natuur lek niet voldoende, want daarmede wist Abram nog niet, wat dit te beteekeneu zou hebben. Er komt dan ook eene zeer duidelyke uitleg ging by. Vrees niet, zoo begint het, en daaruit mogen wfi wel afleiden, dat de wateren van des aartsvaders ziel op dat oogenblik niet ge heel rustig waren. Wat de oorzaak daarvan geweest is, weten wjj niet. Lag het aan uiterlykeomstandigheden, vloeide zü voort uit de stemming, waarin hü verkeerde, was het de naderende Majesteit des Heeren die hem verschrikte, het een zoowel als het ander kan daartoe saamgewerkt hebben, in elk geval noodig was het, dit deze vrees .verdween, anders zou zü aan Abram ontnomen hebben de vatbaarheid om naar des Heeren stem te luisteren en zü zou hem tevens verhinderen het volle hart uit te storten voor des Heeren aangezicht. Tevens mogen wü wel gelooven, dat op dit woord de vrees is geweken. Het was meer dan een vriendelük verzoek om toch de vrees los te laten, het ging vergezeld van kracht, die de vreeze deed vlieden. Nu nog de reden. Geen vreeze behoeft Abram te hebben, want God zelf is zy n schild. Gü verstaat die beeldspraak nog wel, omdat gÜ weet, dat een schild in vroegere eeuwen een deel was van de wapenrusting, waarmede de spldaat uittrok tot den strüd. Aan zün linkerarm had hij het vastgemaakt en vaak was het zoo groot, dat hfi er zich zelf geheel achter verschuilen kon. Tegen alle pülen, welke tegen hem afgeschoten werden, diende het schild hem tot eene beschutting, en zoolang zün schild niet gebroken was, en zün arm krachtig en sterk genoeg bleef, om het te han teren, liep hü weinig gevaar. Welk een ge ruststelling ligt er alzoo voor Abram in opge sloten. Vüanden heeft hij, die hem omringen, die het op zün leven toeleggen, maar hü be hoeft niet te vreezen, wül die Heere zelf hem een machtig schild is. Achter dit schild is hü geheel veilig, geen enkele pü'l zal hem doode- lük kunnen treffen. Welk een gedachteGod het schild voor Abram. Wie zou zoo iets van Hem durven zeg gen, indien de Heere het zelf niet uitgespro- ding, want eeuwig bljjft het waar, wat wü nog altüd zingen Want God de Heer zoo goed en mild Is ten allen tüd een zon en schild, Hü zal genade en eere geven, Hü zal hun ’t goede niet in nood, Onthouden zelfs niet in den dood Die in oprechtheid voor Hem leven. God is niet alleen de Bescherming, maar ook de grootste schat Abrams. De overwin naar van Kedor-Laomer heeft geen schoenriem of draad willen nemen uit de buit, en daaruit bleek ons reeds, hoe weinig deze man bedacht was op tüdelüke winste, en ook dit kroont God met Züne hooge goedkeuring, waarom Hü tot Abram spreektIk ben uw Loon zeer groot. Is er grooter Loon mogelük? Kunt ge iets heerlükers bedenken Neen, roept gü uit. Gelukkige Abram, die zulk een schat hebt. Niet te veel hebt gij ge zegd, maar gü moet ook bedenken, dat gü met minder niet toekomt. Al hadt gü alle zege ningen, die ooit van den Vader der lichten zün neergedaald, en gü moest Hem missen, dan zoudt ge niet zalig kunnen zün. Hü uw schild en uw Loon, en gü züt voor tüd en eeuwig heid veilig en rük, en anders züt gü met alle uwe beschermers en schatten onveilig en na meloos arm. Weet ge dat wel? Bo^sm* 11 iken serr eida sen. eida eida 3err. aner ffers GOD, ABRAMS SCHILD EN LOON. Na deze dingen geschiedde het woord des Heeren tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet Abram, ik ben u een schild, uw loon zeer groot. Gen. XV 1. Het was een feestdag voor Abram geweest. Aan het hoofd van züne bondgenooten was hü de vorsten achterna gesneld, die in de vruchtbare vlakte van Siddim gevallen waren, en zün neef Loth met de overige bewoners hadden weggevoerd. Door snelheid van han delen en verstandig beleid was het hem gelukt de vüanden te verslaan en de gevangenen in vrüheid te stellen. In het Koningsdal had daarop eene ontmoeting plaats, die voor alle eeuwen merkwaardig blüft. Niet alleen was daar verschenen de Koning van Sodom om Abram als overwinnaar te huldigen, ook de priester-Koning Malchizedek was tot hem uit gekomen om hem en züne manschappen te verkwikken. Welk eene geringheid toont de held tegenover God en Zü’n dienstknecht, en welk een hü handelt met den vorst van Zü’n dienstknecht, fierheid spreekt uit zün woord, als Sodom. In dit oogenblik staat Abram gewis op een van de hoogtepunten van zün leven. Na deze dingen. Hoevele uren, dagen, maanden, jaren waren er verloopen Wü kun nen het niet met nauwkeurigheid bepalen. Er zal wel eenige tüdsruimte tusschen liggen. Abram woont nog in dezelfde streken, de eene dag na den ander is voorbügegaan, het leven gaat als steeds zün gang, en er is geen nadere openbaring gegeven. Abram heeft overvloedige gelegenheid gehad om over de hem geschon ken belofte na te denken, haar vap alle kanten te beschouwen en het schü’nt wel, dat zü’n moed op dit oogenblik niet zoo groot is. Wü zullen ons daarover niet verwonderen, want hoe hoog deze man door genade ook moge ge staan hebben, hü bleef toch een mensch van gelü’ke beweging als wü. Het doet ons zelfs goed, dat er in het leven van dezen vader der geloovigen ook oogenblikken komen, waarin hü zwak is en het geeft zelfs vertroosting, wanneer wü uit eigen ervaring weten, hoe moeilük het is om steeds op het Woord des Heeren zich te verlaten. Wü, die helaas zoo vaak door twüfelzucht gekweld wórden, wü die ons zoo vaak moeten aanklagen wegens het wan trouwen, dat de overhand in ons bekomt, zou den licht den moed verliezen, als wü zien moesten, dat de heiligen daarvan in ’t geheel niets wisten. Nu wü echter merken, dat de meest vaste zielen wel eens gewankeld heb ben, nu wü lezen, dat ook deze geloofsmannen telkens bemoediging van noode hadden, nu be ginnen ook wü weer tot onze ziel te zeggen geef de hope niet op, want de Heere kan door Zün licht alle duisternissen verdrijven. Nog eene winste vloeit daaruit voor ons voort. Wü krügen meer een oog voor de waar heid van de Schrift. Hoe vlekkeloos wordt ons het leven der heiligen geteekend door menschen, en daardoor krügt ge den indruk, dat die hei ligen boven alle menschelüke zwakheid en alle menschelüke zonden verheven zün. Maar daar door staan zü dan ook zoo verbazend ver van u af, dat zü geheel vreemden voor u zü’n. Gü wordt nooit met hen vertrouwd, gü gevoelt u niet tot hen aangetrokken, maar zü stooten u eerder af. De H. Geest echter die de schrü’vers van O. en N. Testament leidde, heeft zich voor alle dergelüke overdrüving gewacht, en ons het leven dier mannen geteekend, zooals het met terdaad geweest is. Wij aanschouwen het zoo als het beschenen was met het licht en den glans der genade, maar ook met de vlekken, welke het ontsierd hebben, en daardoor krügt En nu zwegen wü nog van de Baals en Astharoth. Er is eene opmerkelüke orde in de opsom ming dezer volken. Eerst worden in vs. 6 de góden genoemd, van die volken onder wier juk Israel reeds geleden heeft, en van wie zü door Gods knechten zün verlost. Immers door Jerubbaal is Baal en Astoreth neergeworpen. De heugenis kan nog nauwelüks weggevaagd zü’n. Nog klinken de forsche woorden van Gideon na nog gloeit ’t vuur van zün geestdrift. Ach, wat ontrouw geslacht, dat zoo der vaderen nagedachtenis onteert De góden van Aram. Herinnert dan niemand zich meer hoe Othniel optrad tegen Cuschan RischataimIs Sidon dan niet de moederstad van gansch Phoenizië vanwaar de koning der Kanaannieten kwam, die Debora met Barak bestreed De góden van MoabIs ’t dan gansch ver geten hoe Ehud Eglon, den koning der Moa- bieten, doodde. Er is geene gedachtenis meer van al de daden Gods. En in plaats van zich nimmermeer te verbroederen met de heidenen, komt nu een tüd waarin bü’na geheel de grenzen worden uitgewischt. De afval is buitengewoon groot en algemeen. Wel mocht gezegdIsraël deed dat kwaad was in de oogen des Heeren. Want moeielü'k is een sneller en volkomener verlaten van den God des Verbonds denkbaar. Door zoo groot een kwaad ontstak de toorn des Heeren tegen Israël en Hü verkocht ze in de hand der Filistünen en der kinderen Ammons. Wü zullen spoedig opmerken, dat de volken hier niet na elkander genoemd worden, omdat zü na elkander Israël aanvielen en overheersch- ten. „De Ammonieten zün na de Filistünen genoemd, niet omdat zü eerst later de Israë lieten benauwden, maar uit een zuirer formeel oogpunt, nl. omdat de geschiedschrüver in ’t volgende deel, de verdrukking der Ammonieten eerst schilderen wil.” Op de zonde volgt eerst nu weer de straf. Wü hebben reeds vroeger de aandacht geves tigd op ’t woord verkoopen. Israël was geheel in de macht dezer volken overgegeven. En wie zal hun ellende beschrüven. Vers 8 zegt er iets van. En zij onderdrukten en vertra den de kinderen Israëls in dat jaar. Twee onge veer gelükluidende woorden in ’t Hebreeuwsch. Het eerste heeft de grondbeteekenis verplette ren, verbrü’zelen. In ’t lied van Mozes Ex. 15 6 zingt de dichteruwe rechterhand, o Heere, heeft den vüand verbroken d. i. verpletterd, ver nietigd. Het tweede is eigenlü’k ons woord knak ken. In Jes. 42 3 het gekrookte d. i. geknakte riet, en in Jes. 36 6 „Zie gü vertrouwt op dien verbroken rietstaf op Egypte”, vinden wjj hetzelfde woord. Bjj voorkeur bezigt de Hebreër het van het riet. En eerst in onverdrachtelüken zin kan ’t de beteekenis van verdrukken, iemand ruw behandelen krügen. Zjj verbrüzelden de Is raëlieten, en knakten hen. De Israëlieten waren niet in staat weerstand te biedenzoomin als ’t riet aan den stormwind. De vraag is nu wie doen dit In vs. 7 zün de Filistünen en de kinderen Ammons genoemd. Maar vs. 9 zet de mededeeling voort en daar zün de Ammonieten alleen ’t onderwerp. Hieruit volgt dat zü ook de handelende per sonen zün in vers 8 genoemd. Wie zal ons Israëls lüden teekenen. De beide woorden stellen het voor alsof Israël de speel bal was der Ammonieten. Er was geen tegen stand mogelük. Diep moesten zü buigen, zon der iets te kunnen doen. Wie eerst vrü’willig de vreemde góden naloopt, wordt weldra een slaaf. Haal den vyand binnen, spoedig is hü heer en gü knecht, ’t Is zoo met de zonde in uw hart’t ging zoo in ons eigen vaderland. Juichend haalde men de Franschen binnen, Zeeuwse erkblad.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1