I. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland, Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. L1TT00IJ. Vrijdag 29 December 1905.* bio. 27. 3e Jaargang. UIT BET WOORD. Drukkeruitgever r. SCHRIFTBESCHOUWING. i ÏF z. f t 70 cent. 3 cent. st 'it at ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers 'e ia 5. it i- >t kt 4 arr. arr. mp mp ige ige aen jen irr. irr. itv. arg arg tv. Ier ier ner err. err. ken ken >ida aida err. sida ode nde err. ner ren 'era 'era Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. DE BLIJVENDE TOEVLUCHT. Heere, gij zijt ons geweest eene Toe vlucht van geslacht tot geslacht. Ps. 90.; 1b. Een gebed van Mozes, den man Gods. Hoe uitlokkend klinkt dit Mozes is zulk een merk waardig man geweest. Gy hebt zooveel van hem gelezen en gehoord, gij ziet zoo hoog te gen hem op. Welke woorden heeft hij gespro ken, welke daden verricht. Hjj was tot zulk eene gewichtige taak geroepen, en op zoo buitengewone wijze toegerust. En nu zegt u die uitdrukking, dat gij in dit lied voor u hebt een gebed, dat hij opgezonden heeft tot den^ God van zjjn leven. Het gordijn van zjjn bid vertrek is weggeschoven en gij moogt hem gadeslaan, waar hjj zich nederbuigt, en beluis teren, wat hjj tot zjjn God te zeggen heeft. Het is waarschijnlijk, dat Mozes dezen psalm gezongen heeft op ’t einde van zjjn leven. Hjj had zijne aardsche reis bjjna voleindigd en hij zou strakszijn staf ter zjjde leggen. Welke nooden het zjjn, die hem thans des Heeren troon doen zoeken, zal u uit het vervolg blijken, maar zjjn eerste woord is eene uiting van erkente lijkheid. Hjj sprak hier uit, wat God in het verleden is geweest. Eene Toevlucht. Gjj ver staat het, want gjj denkt dadelijk aan zoo me nig oogenblik, waarin de kinderen Israëls ge durende de omzwerving in de woestijn tegen hun Leidsman in verzet kwamen, en hem zelfs wilden dooden. Bjj zulke dreigende gevaren ontweek Mozes het woedende volk, trok zich terug in den tabernakel, en meer dan eens is het gebeurd, dat Jehovah zelf in de wolk neerdaalde en Zich plaatste tusschen hem en de rebellen. Geen hand, hoe machtig ook kon hem dan schade berokkenen, geen opgenomen steen hem treffen. Hjj was veilig, volkomen veilig. En al is het, dat de Heere niet altijd zoo zichtbaar tot eene Toevlucht was, toch was Hjj dit inderdaad ten allen tjjde en onder alle omstandigheden. Wat Mozes kwelde, wat hem zorg baarde, wat hem ook zwaar viel, steeds zocht hjj het aangezicht des Heeren, legde alle nooden voor Hem open, verontrustende ge dachten, welke hjj zelfs aan zjjnen broeder Aaron niet klagen durfde, deelde hij mede, en nooit was God moede geworden naar hem te luisteren hem bjj te staan, hem te bemoedigen en hem tot eene Toevlucht te zjjn. Gjj moogt hier nog niet bjj bljjven stilstaan, want Mozes mag zeggen, dat God ons een Toevlucht geweest is. Niet enkel voor hem maar voor allen, die zich bewust waren, dat deze wereld geen duurzame verberging voor hen kon zjjn. Zjjne ervaring is de hunne geweest, zjj kun nen evenzeer getuigen, wat hjj met volle vrij moedigheid verklaart. Allen, die met hem uit Egypte gekomen zjjn, die met hem jaren lang in de woestijn gezworven hebben, hebben on dervonden, dat God hun eene Toevlucht was. Nooit hebben zjj te vergeefs Hem gezocht, hetzij gemeenschappelijke nood hen deed vluch ten tot Zjjn’ Troon, hetzij persoonlijke ellende hen behoefte deed hebben aan Zjjne bescher ming. Ja, God is dit geweest van geslachte tot geslachte. Hoe bang waren de dagen voor het geslacht, waartoe zjjn vader Amram en zjjne moeder Jochebeth behoorden, zoodat het vaak scheen, alsof het voor altijd uit zou zjjn met het volk uit Jacob voortgesproten, maar ook zjj hadden God leeren kennen als hunne Toevlucht. En hoever hjj ook in zjjne gedachte terugging, bjj elke eeuw, bjj elk geslacht was dit het geval geweest. Kunt gjj dit ook zeggen? Wjj zjjn bjjna aan ’t einde van het jaar. Nog eenige uren en het Zulke overleggingen rjjzen in zjjn hart. De overwinning is naar zjjn inzien een kwestie van enkele uren. Intusschen zjjn de lieden van Thebez ge klommen op het dak van den toren. Waar schijnlijk willen zjj Abimelechs bewegingen waarnemen en een oog werpen op de sterkte van zijn leger. Niet lang zien zjj uit. Daar komt Abimelech. Hjj nadert tot aan den toren. De schuilplaats was hem zeker niet onbekend. Een zoo plot seling terugtrekken moest ook wel een oorzaak hebben. Plannen zjjn in een oogenblik be raamd om die muur te bestormen, ’t Is geen sterkte als te Sichem. Als de vijanden hem niet van den muur kunnen afhouden, zal wel dra hun lot beslist zjjn. En zie, zijn voorne- nemen gelukt aanvankelijk. Men kan hem niet weerhouden. Hjj genaakt tot aan de deur van den toren. Nog een oogenblik en de vlammen lekken dit kasteel. De mensch overdenkt zijn weg, maar de Heere bestiert zijnen gang. Eene vrouw werpt een stuk van een molensteen op Abimelechs hoofd en verpletterde zijne hersen pan. Schrikkelijk einde En wat wapen wordt door deze vrouw ge bezigd De Hebreen waren gewoon hun meel te malen met een kleine handmolen. Deze be stond uit twee ronde molensteenen, van massief of poreus bazalt, wier middellijn tusschen de 48 en 44 centimeters liep. Nieuw waren deze steenen 10 centimeter dik, doch door ’t gebruik sleten zjj dikwijls af tot 5. Al te zwaar moch ten deze steenen niet zjjn, daar zjj vóór ’t ge bruik voor den dag werden gehaald en na 't gebruik weer werden weggeborgen. De onder ste steen, welke gewoonljjk bijzonder hard is, (Job 41 15) is van boven eenigszins convex (bol); de bovenste in ’t Hebreeuwsch de loo per of wagen is van onderen eenigszins con caaf (hol). Zulk een bovensten molensteen, niet een stuk er van, maar een geheelen een steen van ongeveer 45 duim middelljjn en van on geveer 10 centimeter dik wierp de vrouw van den muur. Vreeseljjk die steen smakt neer op dit schuldige hoofd. Hjj verplettert, vermorzelt Abimelechs her senpan. Ellendige verminking. Daar ligt hij met verbrijzelden schedel. De adem is nog niet ontvloden. Neen, hjj leeft nog. Zie, daar be wegen zich de lippen nog. Hoor, hjj roept, hjj schreeuwt met angstigen haast om zjjn wapen drager. Er is nog een woord op zjjn hart. Wat zal het zjjn? Een laatste wilsbeschikking voor zjjn geslacht Een bede om genade voor zjjn arme ziel Een smeeking voor zjjn arm volk Een belijdenis van zjjne zonden, in ’t aange zicht van den dood ’t Is inderdaad een laatste wilsbeschikking, maar koud en wreed. Een beê aan een dienst knecht een beê om den dood. Trek uw zwaard uit en dood mij, opdat zij niet van mij zeggen eene vrouw heeft hem gedood. Sterven moet hjj, al is ’t onverzoend met God en on verzoend met zjjn volk. En met bitteren wrok in ’t hart zal hjj ’t dragen. Hjj wil er geen woord aan wjjden. Daarom geen klacht en geen gebed. Maar sterven door eene vrouw, hjj, Abimelech, door wien duizenden vielen, en voor wien nogmaals duizenden beefden? Voor die schande heeft hjj een oog. Liever sterft hjj door een speersteek van een man, dan door den worp van eene vrouw. Er lag ook iets vernederends in. Wjj ontkennen ’t niet. Evenwel of er nu geen beter testament ware mogelijk geweest Ach hoeveel heerljjker zou ’t geweest zijn, zoo Abimelech geroepen had o God, gedenk mjj en uw arme volk. Indien nog een beê met opgeheven handen ware op- 4 A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. -- troffen, een zegen hebt gjj, welke geen tjjd u ontnemen kan, wjjl gjj zoowel met de welda den als met de tegenheden eindigen kunt in Hem, die eene Toevlucht blijft van geslachte tot geslachte. Bouma. Het boek der Biehteren. LXI. Voorts toog Abimelech naar Thebez, en hjj legderde zich tegen Thebez, en nam haar in Doch er was een sterke toren in het midden der stad zoo vloden daarheen al de mannen en de vrouwen, en alle burgers van de stad, en sloten voor zich toeen zjj klommen op het dak des torens. Toen kwam Abimelech tot aan den toren, en bestormde dienen hjj ge naakte tot aan de deur des torens, om dien met vuur te verbranden Maar eene vrouw wierp een stuk van eenen molensteen op Abimelechs hoofd en verpletterde zijne hersenpan. Toen riep hjj haasteljjk den jongen, die zijne wapenen droeg, en zeide tot hemTrek uw zwaard uit, en dood mjj opdat zjj niet van mjj zeggenEene vrouw heeft hem gedood. En zjjn jon gen doorstak hem, dat hjj stierf. Richt. 9 5054. Ruim twee en een half uur ten N. O. van Sichem ligt het stedeken Thebez. Ook daar over zwaait Abimelech den scepter. Zjjne macht zal daar eerbied afdwingen en zjjn wreedheid ieder schrik aanjagen. Zjj trekken op, Abimelech en zjjn mannen, in Noord-Oosteljjke richting. Haastig gaat alles voort. In een paar uren is de weg afge legd. Het doel is weldra duidelijk voor ieder. De koning wil ook Thebez onder de roede doen doorgaan. Maar de inwoners hebben ’t gevaar reeds zien aankomen, en als de legerschaar nadert, vindt zjj de poorten gesloten. Dat is echter voor Abimelech geen reden om terstond den aftocht te blazen. Reeds menigmaal hebben zjjne mannen de poorten der steden met ge weld geopend. Waarom zal ’t hem ditmaal niet gelukken Het leger verspreidt zich rondom Thebez’ muur. Van allen kant bestookt men de stad, De belegering is niet te verdragen. Spoedig zjjn de verdedigingsmiddelen uitgeput. Abime lech neemt de stad in. Maar daarmede is alles nog niet gewonnen. Er is een sterke toren in het midden der stad. Een plaats wel versterkt, op verdediging aan gelegd. Een burcht om er zich terug te trek ken in tjjden van gevaar. Derwaarts vlieden al de mannen en de vrouwen en alle burgers van de stad.’ Deze onderscheiding verdient onze opmerking. In onze taal zou ’t kunnen schij nen alsof de bedoeling wasalle mannen en vrouwen, te weten alle burgers der stad. Maar ’t Hebreeuwsch sluit die mogelijkheid uit. In Thebez waren behalve de gewone mannen en vrouwen (burgers) ook heeren, machthebbers, magistraten, mannen die ’t bestuur in handen hadden. In den burcht zullen zjj veilig zjjn. De poor ten sluiten zjj achter zich toe, en zjj wachten Abimelech af. En hjj, de overwinnaar van het veel sterkere Sichem, lacht met dit ijdel pogen der mannen van Thebez. Bezweek niet Sichem’s muur Stortte niet ’t Beth-El-Berith in puin door de laaiende vlammen? Wat kan Abime lech verhinderen ook dezen burcht in aseh te leggen is weer voorbij. Waar is het gebleven, vraagt ieder, en niemand weet het antwoord. Met de snelheid van een’ arend is het heengevlogen. Waar het op ’t punt staat ons te verlaten, daar ziet ge onwillekeurig terug en gij werpt een’ blik op den weg langs welken gjj gekomen zjjt. Slechts enkele dagen staan u nog duide lijk voor den geest, de meeste hebben geen herinnering bjj u achter gelaten, enkele, die voor u van hoog belang zjjn geweest, hetzij van ernstige nooden, hetzjj van bijzondere wel daden, maar de overige hebben geen spoor doen overbljjven. En zoo is het eene jaar na het andere ver dwenen. Zjj volgen elkander als de golven der zee. Naarmate gjj er over denkt, naar die mate wordt het u duidelijk, dat de jaren zich haas ten om te verdwijnen. Eveneens gaat het met alles, wat gjj het uwe jioemt. Met weemoed gedenkt gjj aan hen, die u vroeger tot raad en tot hulpe waren, doch die u verlieten, en nooit meer terugkeeren. Hoevele plaatsen zjjn reeds ledig, die voorheen ingenomen werden door uwe familieleden, vrienden en kennissen en gjj moet zien, dat het getal namen op de lijst uwer dooden inge schreven al grooter wordt. Niet altijd staat u dit even helder voor den geest, maar bjj de wisseling van het jaar dringt het zich aan u op met onverminderde kracht, waardoor gjj meer tot het levendig besef komt, dat ge op niemand u verlaten kunt, omdat ieder vergan kelijk en broos is. Wat een voorrecht der halve, wanneer ge met Mozes uit eigen erva ring zeggen kunt, dat God ook u tot een Toe vlucht is geweest. De lichtzinnigen wandelen voort en houden zich uitsluitend aan het zin nelijke, zjj zjjn altijd vol van de vragen, die op het aardsche betrekking hebben en zjj be kommeren er zich niet over, dat de wereld met hare heerlijkheid voorbijgaat. Zjj sluiten het oog voor de vergankelijkheid en grijpt hen de ernst des levens een oogenblik aan, zjj doen al wat zjj kunnen om dien ernst te verbannen. Maar daaraan moogt gij niet meedoen, want gjj zoudt schade berokkenen aan uwe ziel. Gjj moogt u ook niet vleien met de gedachte, dat gjj sterk genoeg in u zelf zjjt, en dat alleen zwakkeren dan gjj behoefte hebben aan de Toevlucht, die er bjj God is in Christus Jezus. Trouwens gjj zjjt niet bestand tegen de slagen, welke het leven u toebrengt en eer gjj eraan denkt, vergaat uwe kracht, waarop gjj zoudt willen steunen. Indien gij nog nooit tot het inzicht zjjt ge komen van uwe broosheid en van de vergan kelijkheid van alles wat u omringt, laat dan de indrukwekkende prediking van het schei dend jaar u doen ontwaken uit uwe bedwel ming, temeer wjjl gjj niet weet, hoe spoedig gij u zelf zult ontvallen en hoe spoedig u allen ontnomen zullen worden, tot wie gjj u nu wendt bjj ongelegenheden. Met innige dankbaarheid echter moogt gij omhoog zien, wanneer gjj geleerd hebt tot God u te wenden, en er dagen zjjn geweest, waarop Gjj ondervonden hebt, dat God u waarljjk tot eene Toevlucht is geweest. Hebt gjj in den nood bjj Hem uitredding, bjj dringend gevaar veiligheid gevonden, dan hebt gjj overvloedige stof u te verwonderen over die nederbuigende goedheid des Heeren, waardoor Hg u opnam onder de schaduwen Zjjner vleugelen. Gjj be hoeft u dan ook niet te verontrusten over de heensnellende jaren en over het wegvallen van zoovelen aan wie gjj gehecht zjjt, want wie of wat u ook begeeft, Hjj bljjft, en gelijk Hjj u gisteren tot eene Verberging was, zoo zal Hjj het ook in de toekomst zjjn. Hetzjj gjj heden terugziet op een jaar, dat u met goeder tierenheden omringde, hetzjj droeve herinne ringen u vervullen wegens verliezen welke u sch Kerkblad n e o Zeeuw

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1