3-
I
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOÜMA, Ds. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
I
fr
UIT HET WOORD.
1
Vrijdag 15 December 1905.
3e Jaargang.
No. 25.
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
de hoopen, die
van
verwaar-
gin>
den.
70 cent
3 cent.
Komt het ook in uw openbaar leven uit, wien
gÜ dient en van wien gij alles verwacht?
Bouma.
,95.
van
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
’,20,
jent
den
1%.
arr
jen
srr.
srr.
srr.
ida
srr.
ida
ken
ner
ars
nge
5.
,mp
err.
een
sma
•erg
raaf
.der
DrukkerUlt08Yer
D LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
Het boek der Bicliteren.
LIX.
En het geschiedde des anderen daags,
dat het volk uittrok in het veld, en zjj
zeiden het Abimélech aan.
Toen nam hy het volk, en deelde hen
in drie hoopen, en hjj leide lagen in het
velden hjj zag toe, en zie, het volk
trok uit de stad, zoo maakte hjj zich tegen
hen op, en sloeg hen.
Want Abimélech en
by hem waren, overvielen hen, en bleven
staan aan de deur der stadspoort; en de
twee andere hoopen overvielen allen, die
in het veld waren, en sloegen hen.
Voorts streed Abimélech tegen de stad
dienzelfden ganschen dag, en nam de stad
in, en doodde het volk, dat daarin was
en hjj brak de stad af, en bezaaide haar
met zout.
Richt. 9 4245.
Dm volgenden morgen trekt het volk rustig,
aisot er meta geucuiu w<xö uil uc isiaui zxcmjl
strijd met Abimélech denken zy niet verder.
Thans wacht de wynoogst op de hand des
vlytigen arbeiders.
De zonde maakt blind, en alleen ’t berouw
verlicht weer ’t oog. Het volk van Sichem, zijn
verraad vergetend, meent dat de zaak thans afge
daan isbeeldt zich in dat Abimélech met de
verbanning van Gaal volkomen bevredigd is.
Het is een niet zeldzame eigenschap van den
natuurlijken menseh dat hy zijn geweten öf
niet hoort of daardoor tot zwijgen wil brengen,
dat hy by zichzelven zegtde zonde, die ik
niet gezien wil hebben, ziet ook een ander
niet. Tot hun eigene schade hebben zy ver
geten wat Jotham hun gezegd heeft. Uit het
doornboseh gaat vuur uit, en verteert hen die
hem verachten.
Abimélech wacht in Aruma slechts de ge
legenheid af. En als het bericht tot hem
komt, misschien wel door Zebul, dat zy in het
veld zyn afgetogen, acht hy de ure aange
broken, om ook aan Sichem zich te wreken.
Zy verkeeren in den waan dat rust en onge
stoorde vreê nu heerschen. Nu dan, zoo over
legt Abimélechs hart, maak u op.
Weldra staat nu zyn volk, zyn krygsheir
gereed, en als een goed aanvoerder verdeelt hy
zijn leger in drie hoopen, d. i., afdeelingen,
divisies. En weder leggen zy zich in hinder
laag in het veld.
Uit vs. 43 blijkt dat de mededeeling van vs.
42 moet opgevat worden als nog toekomstig.
Toen het volk van plan was uit te trekken
werd ’t Abimélech bekend gemaakt.
Hoe nu de slag verder toeging wordt aldus
geteekenden zoodra hij zag dat er volk uit de
stad kwam, stelde hij zich tegen hen, en sloeg ze.
Echter met dien verstande, dat Abimélech en
de legerafdelingen die met hem waren zich
uitbreidden en hun stelling innamen voor de
poorten der stad, terwijl de beide andere leger
afdelingen zich wierpen op allen die in het veld
waren en hen versloegen.
De bedoeling is doorzichtig. Het uitgaan
uit de stad, en het terugkeeren derwaarts moet
belet. Voorts konden de twee andere afdee
lingen gemakkelijk verjagen en dooden, wie
zich bevinden in het veld. Ditmaal valt het
Abimélech ligt velen te vellen. Zy zyn icge-
sloten aan allen kant en er is geen ontkomen
aan de scherpte des zwaards.
Maar nu Abimélech is losgebroken, denkt
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADYERTENTIEN
van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
ABRAM IN KANAaN VERWELKOMD.
Zoo verscheen de Heere aan Abram en
zeide Aan uw zaad zal ik dit land
geven. Toen bouwde hy aldaar een
altaar den Heere die hem verschenen
was. Gen. XII 7.
Wie in den weg des Heeren wandelt, wan
delt veilig. Vele zyn de gevaren, waaraan wy
bloot kunnen staan, maar de hoede des Heeren
is machtiger dan die alle, en wij worden uit
alle gered. Er kunnen wel oogenblikken komen,
waarin het schynt, dat wy bezwijken zullen,
doch de Wachter Israëls slaapt of sluimert nooit
en daarom zal Hy niet toestaan, dat iemand,
die zich aan Zjjne voorschriften houdt omkomt.
Dit heeft Abram op zijne reis ervaren. Geen
vijandige volksstammen hebben hem schade
berokkend, geen wild gedierte heeft hem leed
veroorzaakt. Met al de zjjnen en al het zjjne
heeft hy den langen weg, die er ligt tusschen
Ur der Chaldeeën en het Zuiden van Kanaan,
kunnen afleggen.
Moeielykheden zyn er zeker aan het wande
len in des Heeren wegen verbonden, uitwendige
en nog meer inwendige, doch zy behoeven ons
niet af te schrikken, al is het, dat de gedachte
oprijst, dat wy ze nooit te boven zullen komen,
want Hy, die ons roept, volbrengt altijd weer
Zyne kracht in onze zwakheid, en geeft met
de beproeving ook de uitkomst. Wanneer wij
zien, welke zwarigheden ons wachten, indien
wy gehoor geven aan het bevel des Heeren om
alleen acht te geven op wat Hy van ons eischt,
dan kunnen vele bedenkingen in ons oprijzen,
die ons willen aansporen ons te onttrekken
aan de onvoorwaardelyke gehoorzaamheid, doch
wys is hy, die er zich niet aan stoort, en tot
zich zelf zegthet is waar, de taak is niet ge-
makkelyk en als ik haar in eigen kracht zou
moeten volvoeren, zou ik haar nimmer aan
durven, maar ik gord my niet aan in mjju eigen
naam, en ik verlaat my niet op mjjn eigen
sterkte, neen ik aanvaard haar enkel, omdat
God haar my oplegt. Zoo deed Abram en het
kwam goed uit. Over alle moeielykheden heeft
hy getriumpheerd en na volbrachte reis zyne
tenten opgeslagen by Sichem in de nabijheid
van de eikenbosschen van More.
Toen Abram in Kanaan aankwam, woonden
daar reeds onderscheiden volken. Of zy hem
met blydschap of met weerzin hebben ontvan
gen, wy weten het niet, misschien is er niet
één geweest, die hem met vreugde heeft be
groet, wjjl zy gedacht hebben, de bevolking is
reeds groot genoeg, doch daarover behoefde de
aartsvader zich niet te verontrusten, want de
Heere zelf verscheen hem en riep hem het
harteljjk welkom toe. Welk eene aangename
verrassing. Trouw had Abram zich gehouden
aan de hem gegeven bevelen, Steeds had hy de
hem verleende aanwijzing gevolgd, en nu was
hy gekomen in het land, waar hy als vreemde
ling verkeeren zou, welk eene vreugde zal er
in zyn hart ontstaan zyn, nu de Heere tot hem
kwam, woorden van bemoediging tot hem
sprak en hem by vernieuwing eene heerlijke
belofte gaf. Alle onzekerheid week opeens,
waar de Heere zelf hem verscheen en Zyne
goedkeuring hechtte aan den thans geëindigden
tocht.
Aan uw zaad zal ik dit land geven. Abram
heeft eigen land verlaten, al zyn verwanten
het vaarwel toegeroepen, allen en alles verzaakt,
maar de Heere zal hem eene ruime en milde
vergoeding schenken. Terwijl de aartsvader door
Kanaan was getrokken, had hy dadelijk gezien,
welk een heerlijk en vruchtbaar land het was,
geschikt voor veeteelt en landbouw, en nu
wordt hem verzekerd, dat dit gansche land aan
zyn zaad behooren zal. Hy heeft de toezegging
gehoord en ook nu komt het weer uit, welk
een geloof het zyne was. Hij aanvaardt haar
zonder dat het wantrouwen zich verheft en be
denkingen oppert. Hoe licht had hy kunnen
zeggen ik heb nog geen enkele nakomeling
en ik weet niet, of ik ooit kinderen zal hebben.
Doch hy doet het niet, het is hem voldoende,
dat God hem belooft, dat hy een zaad zal
hebben.
Hoe licht had hy kunnen zeggenMaar hoe
zal het dan gaan met al de geslachten, welke
zich hier gevestigd hebben, en dit land als het
hunne beschouwen. Talrijk is hier reeds de
bevolking en groot is hunne macht, en wanneer
zullen de dagen aanbreken, waarop myn ge
slacht sterk genoeg zal zyn om hen tot onder
werping te brengen. Mogeljjk is het, dat zulke
overleggingen in zyn binnenste zyn geweest,
hij acht ze echter de moeite niet waard om er
melding van te maken, wyl hy gelooft, dat Hy
die het belooft, het ook doen zal. God is de
Machtige, voor wien niets te wonderlijk is, en
die daarom zorgen zal, dat geen enkel Zyner
woorden ter aarde zal vallen, dit staat voor
Abram vast en hy kan derhalve gerust de ver
vulling aan Hem overlaten. Het is niet noodig,
dat hij zyne ziel kwelt over de vraag, hoe dit
aller toegaan zal, God zelf is verantwoordelijk
voor Zjjne belofte, Zjjne taak is het om met
kinderlyk vertrouwen zien aan uei vvoora aes
Heeren vast te houden.
Zoo behoort het ook bjj u te gaan. Gjj moet
niet zien op de bezwaren die er liggen op den
weg, maar op den Heere, die spreekt en het
is er, u niet kwellen met de wjjze, waarop
God Zjjne beloften vervult, maar u vastklem
men aan Zjjne onwankelbare trouw, u niet
vermoeien over uwe geringheid en onwaardig
heid, maar onvoorwaardelyk hopen op het heil
dat God toegezegd heeft aan allen, die Hem
vreezen. En is uw weg zwaar, en zjjn er vele
vragen, waarop gjj geen antwoord geven kunt,
wentel dien weg op Hem en leg Hem de vra
gen voor, in de verwachting, dat hy het wél
maken zal, en het licht zal doen verrjjzen in
de donkerheid. De meeste moeilijkheden ont
staan, doordien wy verzwaren de zaken die
voor rekening van God liggen en die welke
wy hebben te behartigen. Met de eerste
houden wy ons bezig en de laatste
loozen wy. Zoo deed Abram niet.
Aan God liet hy de vervulling der belofte
over, en zelf deed hy, wat zyn werk was. Hy
bouwde aldaar een altaar des Heere, die hem
verschenen was. Daaruit bljjkt nu zyne erkente
lijkheid. In veiligheid was hy geleid, uit alle
gevaren gered, een heerlijk welkom was hem
toegeroepen, eene ryke belofte geschonken, en
nu drong zyn hart hem uiting te geven aan
de dankbaarheid welke hem vervulde. In het
openbaar wilde hy toonen, dat God zyn Leids
man was geweest. Het was ook eene kloeke
daad. In Kanaan waren er destijds nog lieden,
die eenige kennis van den levenden God had
den, mannen als Abimelech en voor Melehi-
zedek leeren ons, dat de afgoderij er nog geen
onbepaalde heerschappij had, maar over ’t alge
meen wandelden de inwoners toen toch reeds
op een weg, die afvoerde van den Sprinkader
des levens, en nu spreekt Abram in het bou
wen van ’t altaar voor den Heere duidelijk uit,
dM hy zich niet wil aansluiten by die zondige
levenswijs, hy getuigt daarmede zelfs, dat hy
uitsluitend zyn God wil dienen. Of de bevol
king het goed zal vinden of veroordeelen, daar
vraagt hy niet naar, ieder mag en moet het
weten, dat hy blijft by den Heere, die hem
tot hiertoe gebracht heeft. Hy is geen man,
die zyne gevoelens inzake religie angstvallig
verbergt, en zyn geestelijk zaad heeft ten allen
tyde in zyne voetstappen gewandeld. Zjjt gjj
er één van hen?
zjjn hart ook niet aan barmhartigheid. Neen,
’t is hem niet genoeg, indien velen de kracht
van zjjn bewind, en de hitte van zjjn wreve-
ligen toorn gevoelen. Zjjn grimmigheid is nu
bijna teugelloosniets kan haar bedwingen.
De stad Sichem zal ook zelve getroffen worden
door zyn geduchten vuist. Hij streed tegen de
stad een ganschen dag. Daar nadert hjj den
muur om haar te bestoken. Zjjne overwinning
op die onnadenkenden voedt zyn onbeteugelden
hartstocht om alles aan zjjn voet te doen
knielen. De stad bezwjjkt weldra tegenstand
bieden is onmogeljjk. Wie was er op bedacht
Wie kon hem ’t hoofd bieden?
De troepen trekken stormenderhand de stad
in. En wee, wie nu binnen Sichem zich be
vindt. Want dezelfde stad die voor drie jaren
Abimélech kroonde; die geld gaf om licht
vaardige mannen om te koopen gewillig om
Jerubbaals zonen te dooden die stad is
thans een moordtooneel. De met zooveel
geestdrift toegejubelde koning drenkt nu zjjn
zwaard in ’t bloed zyner onderdanen. Zonder
eenige verschooning vallen zy, wellicht bij
honderdtallen op zyn minst. Ach, hoe droef
gaat er nu een vuur uit van den doornboseh,
dat de cederen van den Libanon in brand zet.
Het bloed van Gideons zonen, wordt door
Abimélech zelf gewroken, geljjk ’t straks ook
De inwoners zyn uitgeroeid. Nn zal zyn
toorn gestild zyn. Spreek dezen wreedaard
niet van ontferming. Vernielen is hem een
wellust. Hjj rust niet aleer ook die muren en
die gebouwen in puin liggen. Zonder na
denken stort men gebouw na gebouw ineen.
Geen denken aan, om te ontzien wat de
vlijtige hand met zooveel moeite heeft bijeen
gegaard nog minder om voor de navolgende
geslachten te bewaren, wat voor kunst en
schoonheid van beteekenis kon zjjn. Sichem
wordt een ruïne. Naam en gedachtenis zal
uitgedelgd worden.
Hjj bestrooit de ruïne der stad met zout.
Dit was eene symbolische (zinnebeeldige)
handeling, waarbjj men gewoonlyk een eed
uitsprak, dat zulk een stad voor altoos, een
onbebouwd, woest, en onvruchtbaar oord zou zyn.
Zout toch heeft een uitbijtende, opdrogende
kracht in zich. Zoo verzinnebeeldde ’t strooien
van zout altoosdurende onvruchtbaarheid,
onafgebroken voortduur van de verwoesting
hier aangericht.
Ziedaar dan, de wensch van Abimélech, voor
de stad die hem kroonde. Zoo Jerobeam haar
later herbouwt en in haar woont (I Kon.
12 25) is ’t waarljjk niet naar den wil van
dezen koning. Wy zien er een aanduiding in
van de macht Gods om den plechtigen wensch
der goddeloozen te doen vergaan.
De handeling van Abimélech met Sichem
is in een woord wreed, vreeseljjk en onmee-
doogend hard. Wy weten welk een tyranniek
man deze vorst is. Maar zelfs zyn bloeddor-
stigen aard verklaart dit onmenschelyk
optreden niet genoegzaam. Wy moeten nog
met ééne zaak rekenen. Vers 4 van dit cap.
kan ons den weg wijzen. Uit het huis van
Baa'-Berith hebben zy hem zeventig zilverlin
gen gegeven. Daardoor is Sichem met hem in
’t verbond van Baal-Berith gekomen. Die
zilverlingen zjjn aangemerkt als een onderpand
van wederzydsche trouw. Nu hebben de
Sichemieten dit verbond geschonden, gebroken.
En bondsbreuk gold in 't Oosten algemeen
als een schrikkelijke misdaad. Ook Jehovah
rekent deze zonde zwaar en waarschuwt er
ernstig tegen.
Nu heeft Abimélech wel zelf het verbond
met Jehovah op schandelijke wjjze verbroken,
zonder de vergelding Gods te vreezen, maar
als menschen tegen hem dezelfde misdaad be-
as
I
)UW,
1
Zeeuwsch
-wnnJI
w