FEUILLETON. Gods weg is In het Heiligdom De familie van Houten KERK, BELIJDENIS, ZENDING. 1 I niet tot verschrikkelijke J. P. Tazelaar, 31) mjj aannemen, Herman 1 1 1 1 1 1 1 Frieslands Zuid-Oosthoek. Weer een kreet om hulp uit die streken. Dit mag niet bevreemden. De maatschappelijke, de zedelijke en de geestelijke ellende is er zoo groot. De bevolking is er zoo lange jaren ver waarloosd. Vóór vijftig jaar wisten de Christe nen in ons land niet, hoe het er daar uitzag. Er waren wel priesters en Levieten, die langs dien weg gekomen waren, maar zjj hadden zich gehaast zonder eene hand uit te strekken. Doch eindelijk kwamen er mannen, die zich de ellende aantrokken, en zjj vestigden de aan dacht van hunne medemensehen op die toe standen. Het mededoogen ontwaakte, en er zijn heel wat guldens, en heel wat kleedingstukken ook uit onze provincie heengezonden. De arbeid daar verricht is niet tevergeefs geweest. Vele hongerigen zijn er verzadigd en vele naakten gekleed. Hutten, die een koopwaarde hadden van een rijksdaalder, en dus behoeft ge niet te vragen, wat verblijf zjj aan menschen boden, hebben plaats gemaakt voor kleine doch vrien delijke woningen, heidevelden werden ont- door P E K A H. UIT de Gij dooden leeft In „de Wachter8 vonden we de vorige week een allerkostelijkst stukske van Spurgeon, waarin de dwaasheid en zwakheid van het Evangelie wordt verheerlijkt als de wijsheid en de kracht van God. in het publiek op de straat onder getuigen u zoo beleedigd had, en de rechter er aan te pas gekomen was, zou ik wellicht ter oorzake van de aanranding van iemands eer en goeden naam veroordeeld zjjn geworden, misschien wel tot een geldboete van honderd gulden. Daarbij hebt ge ook nog geen belooning ontvangen voor uwe eerlijkheid. Ik wil u daarvoor ook honderd gulden gevenen eerst als ik u dit ter hand gesteld heb, dan is alles in orde. En meeteen legde de heer Sallis twee bank noten van honderd gulden op de tafel. Herman wist niet of hij waakte dan of hjj droomde. Was dat diezelfde man van gister avond Toen zocht hij naar twee kwartjes om hem te geven, en nu twee banknoten Doeh spoedig herstelde Herman zich, en zeide„ik weet niet, mijnheerof ik dit wel mag aannemen.8 „Dat moet ge van sprak de heer Sallis. „Ik heb heel verkeerd gedaan, en ten bewjjze dat ik hierover berouw heb, geef ik u de eerste honderd gulden, en de laatste honderd gulden geef ik u als eer lijke vinder van mijn geld. En meer nog. In dien gjj ooit mijne hulp mocht noodig hebben, of indien uwe ouders mijne hulp mochten noodig hebben, wil ik die gaarne, indien het in mijn vermogen is, verleunen.8 „Maar dan weet ik toch nog niet of ik die VIII. De eerlijke vinder, goed beloond. „Goed, goed, Grietje! ’t Is in orde, hoor!8 sprak de oude heer. „Ja, ja ik wist het wel, dat de „oude Griet de zaak wel in orde bren gen zou. Het zal dan het beste zjjn, dat ik tegen dat uur ga, want ik wil Herman liever ontmoeten in tegenwoordigheid van zjjne ouders, dan dat ik hem later wellicht alleen ontmoet.8 Ook in den namiddag scheen de heer Sallis nog niet op zjjn gemak te zjjn. Hjj drentelde van het een naar het ander, en toen de ouder- wetsche pendule op de schoorsteenmantel vier uren sloeg, greep hjj stok en hoed, ging eerst naar de keuken om aan Grietje te zeggen dat hy „nu maar heen ging,8 en stapte den weg op naar de Nieuwe Singel, waar hjj nog vóór half vjjf aan de woning van van Houten aan schelde. Na wederzjjdsche begroeting begon de heer Sallis„Dat was gisteravond een vreemde ont moeting tusschen uw zoon en mjj, en ik kan heel goed begrijpen, dat gjj beiden wel zeer boos op mjj zult geweest zjjn. Hoe ik er eigen lijk wel toe gekomen ben, uw zoon zóó te beleedigen, als ik gedaan heb, begrijp ik nog niet. Doch ik verklaar het hier uitik had de bewuste portefeuille verloren, en was gemeljjk. En toen heb ik woorden gebezigd, die beter waren gezwegen. Doch gedane zaken nemen geen keer, en kunnen niet ongedaan gemaakt worden. Ik heb die beleedigende woorden ge bezigd, en wil daarover gaarne schuld beljjden en ben gekomen om u, als de ouders, te vra gen, of gjj mjj dit wel wilt vergeven.8 De heer Sallis had dit alles met een grooten omhaal van woorden meegedeeld, en had nu eens van Houten en dan weer diens vrouw aangezien, om te ontdekken, welken indruk hjj op hen maakte. Toen hij uitgesproken was, zeide van Hou ten „Mjjnheer, u hebt terecht begrepen, dat ge door uwe woorden niet alleen Herman, maar ook ons beleedigd hadt. Toen Herman gister avond thuiskomende ons alles vertelde, was ik eerst ook boos op u, doch toen wjj over alles eens kalm nadachten, meenden wjj toch dat in een opwelling van drift, u die woorden wel zouden ontvallen zjjn, ofschoon mij nog niet duidelijk is laat ik dit er toch ook mogen bjjvoegen, hoe u driftig kondet worden, omdat men u uw eigendom terug- met een andere vrouw. Ofschoon hierdoor zeer geschokt en geslingerd, herstelde zjj zich weer. Zij vatte nieuwen moed. De belofte, die de Heere haar gedaan had, was toch te dui delijk en te sterk om te twjjfelen. Wat nu geschied was, achtte zij als eene beproeving van haar geloof. Niettegenstaande alles hield zjj dus vast, dat die persoon haar man nog zou worden. Maar wat gebeurde er Na verloop van een jaar werd hjj krank en stierf! Nu bleek het, dat al haar werkzaamheden en overtuigingen op dit stuk, hoe feeder en ern stig zjj het steeds had opgenomen, slechts inbeeldingen waren. Niet met een belofte Gods, maar met een begeerte van haar hart was zjj teleurgesteld uitgekomen. De Heere gaf haar dit te zien. Door ’s Heeren trouwe hand werd zjj er voor bewaard, dat de satan en het ongeloof de overhand over haar kregen. Lezer, laat zulke gebeurtenissen u tot leering zjjn en tot voorzichtigheid stemmen. Menig maal heeft een geloovige verwachtingen en begeerten gekoesterd met beroep op Gods Woord, die evenwel niet vervuld zjjn, maar waarvan juist het tegendeel gebeurde. En’ menigmaal ook is een kind Gods daardoor in jammerlijke omstandigheden gekomen. Gods volk mag en moet zichzelf met alle geestelijke en lichamelijke belangen den Heere opdragen en toevertrouwen. Dat is Gode welbehageljjk. „Wentel uwen weg op den Heere en vertrouw op Hem, Hij zal het maken8. „Ken den Heere in al uw wegen en Hij zal uwe paden recht maken8. Maar voor bijzondere tijdelijke en lichamelijke dingen geeft de Heere aan de zjjnen geene beloften in zjjn Woord. Evenwel, de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Tot alle dingen nut voor het lichaam en voor den geest, onder voor- en tegenspoed, onder vreugd en smart. Zjj bevat de belofte, dat het den geloovige nimmer in dit leven aan het noodige zal ont breken. De Heere zal hem voedsel en deksel verleenen. Hjj zal hem troosten in de droefe- nissen dezes levens, moed en kracht schenken in het Ijjden en straks hem doen verkrijgen het einde zijns geloofs nl. der ziele zalig heid. Weesp. voorgeven van andere Christenen achtte zjj nu van geenerlei waarde meer. Troosteloos, moedeloos zat zjj neder. En wat verstandige en godvruchtige menschen haar ook voorhielden, ’t was al tevergeefs. Vier jaren lang verkeerde zjj in dezen toestand van angst en benauwdheid. Ofschoon de satan niet altjjd met evenveel kracht op haar aanviel, heeft zjj toch in dien tijd dikwijls ontzettende dagen van wanhoop gehad, waarin zjj zeide aan niets meer te kunnen gelooven, en in welke zjj door de trouwe hand Gods weêr- houden werd, om uitersten te komen. Lezer, uit deze en dergeljjke geschiedenissen, (want ze zjjn er menigvuldig) komen ernstige waarschuwing en belangrijke onderwijzing tot ons. Wie door een oprecht geloof in den Heere Jezus zich Gode leert overgevenwie door den Heiligen Geest de keuze in het hart ge plant wordt, het leven in den dienst des Heeren te mogen besteden, hjj mag vrjjeljjk gelooven en ook vast vertrouwen, dat de Heere niet alleen voor Zjjn geestelijke en eeuwige belangen zorgen, maar ook in zjjn tjjdeljjke en stoffelijke behoeften voorzien zal. Immers de geloovige is met lichaam en ziel het eigendom van Christus. En Hij, die voor Zjjn volk de eeuwige dingen bereid heeft, zal het hen niet doen ontbreken aan wat voor dit kortstondige leven noodig is. Hiervoor is overvloedige grond in Gods Woord. Zegt de apostel Paulus niet Rom. 8 32„Die ook Zjjn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overge geven, hoe zal Hjj ons ook met Hem niet alle dingen schenken Zon de Heere, die zijnen kinderen het allerhoogste gaf, hun het mindere niet schenken Is in die hoogste zijner gaven, in Christus Jezus, Zjjn geliefden Zoon, niet alles begrepen, wat tot hunne zaligheid be hoort? Immers daartoe kan hun, die van Christus zjjn, onmogeljjk iets ontbreken, en als hun iets ontbraken mocht, wat zy gaarne wenschten te verkrijgen, is dit voor hen slechts van ondergeschikt belang. Het kan niet te ernstig en niet te dikwjjls gezegd worden, dat de geloovigen toch voor zichtig zullen zjjn met beloften, die betrekking hebben op tjjdeljjke en lichamelijke dingen. Wat ten dezen in het algemeen hen van noode is, wordt Gods kinderen toegezegd, maar voor bijzondere tjjdeljjke zaken, tot welke het hart zich uitstrekt, en die het gaarne zou wenschen te verkrijgen, geeft de Heere in Zjjn Woord geene beloften. Vele geloovigen zijn door verkeerde toepas sing van een of ander gedeelte van Gods Woord in jammerlijke verwarring gekomen. En de oorzaak hiervan is, dat zjj inplaats van aan de leidingen Gods zich kinderlijk over te geven, den Heere zelf voorschreven, hoe het in een of andere voor hen begeerlijke zaak gaan moest. Zjj gevoelden het gansch onbetameljjke daar van niet. En als zjj in deze zaak zich beriepen op een woord der Schrift, verstonden zjj niet, dat zjj, zoo doende, den Bijbel misbruikten. Een ongehuwde vrouw, ruim dertig jaren oud, die duidelijke bewijzen gaf, dat zjj in waarheid den Heere vreesde, geraakte in de verbeelding, dat een zeker jongman van haar leeftijd haar echtgenoot worden zou. Zjj had geloof, dat dit zeker geschieden zou. Zjj meende, een belofte Gods daarvoor gekregen te hebben. Toch had de man van zijne zijde nooit eenig blijk daartoe gegeven. Weldra trouwde deze bracht. Doch wjj willen daarover ook niet ver der spreken. Gedachtig aan het woord der Schrift: „Vergevende elkander, gelijk ook God in Christus ulieden vergeven heeft,8 willen we gaarne doen alsof er niets gebeurd is. En zie daar is Herman reeds naar buiten wijzende op zjjn zoon, die juist de stoep op kwam hij zal zeker evenzeer bereid zjjn daaraan twijfel ik niet om heel de geschiedenis een voudig te vergeten en te vergeven. En toen Herman binnen gekomen was, en zjjn vader hem in ’t kort had meegedeeld wat de heer Sallis had gezegd, en ten slotte vroeg „Is het niet zoo, Hermanzjjt ge niet bereid alles te vergeten en te vergeven toen sprak de heer Sallis: „als ik nu eerst zelf dit nog eens aan uw zoon vraag, is hem dat wellicht gemakkelijker.8 „O, dat behoeft niet, mijnheerantwoordde Herman, „Toen ik gisteravond bij u was, was ik boos, doch nog meer bedroefd. Daarenboven mijne ouders hebben mij altoos voorgehou den, dat wij vergevensgezind moeten zijn tegen over elkander, en de Heere eischt dit ook in Zjjn Woord van onsdus beloof ik u, dat ik er niet meer aan zal denken, en dan is alles in orde.8 „Neen, neen !8 zeide de heer Sallis, „dan is nog niet alles in orde. Wij hebben dan met elkander nog iets af te rekenen. Wanneer ik gonnen, zondagscholen worden gehouden, enkele christel. scholen zjjn gebouwd, Kerken en lokalen, waarin het oude Evangelie wordt ge sproken, zjjn verrezen. Waarlijk er is heel wat tot stand gekomen, dat een getuigenis aflegt van wat de Christelijke liefde vermag. Doch, het is nog maar een begin. Met kracht moet er voortgearbeid worden, en de Christe lijke liefde moet steeds weer de beurs ontsluiten. Nu is er een noodkreet uit Appelscha gekomen, een dorp, waar de armoede niet zoo groot is als in andere streken van dien hoek. Dat blijkt wel uit de som, welke daar toegezegd is voor het Christelijk Onderwijs, doch zjj, die den maatschappelijken toestand van ons volk daar kennen, zullen moeten zeggen, dat die som het bewjjs levert, hoe ernstig het verlangen naar eene Christ. School is. Mjj althans verwondert het, dat zij bij hunne uitgaven van kerk en armen ook dit nog kunnen offeren. Het is een aansporing te meer om hen te helpen. En dat is zoo beslist noodig. Mijn volk gaat verloren, omdat het geen kennis heeft, is eene uitspraak, welke ten volle van toepas sing is voor die streken. Het is schier niet te gelooven, hoe groot de onkunde aldaar is, en vandaar is het te verklaren, dat anarchisten en socialisten er een toebereiden akker vonden. Zjj kunnen zeggenwij kwamen, wjj zagen, en wjj overwonnen. Stormenderhand hebben zjj de bevolking voor zich ingenomen. Zullen wjj nu de enkelen, die vast bleven houden aan de waarheid, vruchteloos laten roepen, zullen wij hen in den ongeljjken strijd niet steunen Dit mag niet. Neen, deze roepstem zal weer klank vinden, en velen zullen zich opmaken om door eenige bijdrage die broederen daar te bemoedigen in het geloof, dat de christelijke school nog eene gewichtige roeping te ver vullen heeft. Wat moet er in zulke omgeving van de kinderen komen, als zjj niet onderwe zen worden naar den eisch van hun weg. Het ongeloof is er zoo machtig, het socialisme belooft zulk eene schoone toekomst, en het arglistig hart zoekt zoo gaarne de dingen die beneden zjjn. Maar ook omgekeerd, wanneer de jeugd eene school heeft, waarin het zuurdeesem van het Koninkrijk der hemelen het geheele onderricht doortrekt, dan is er nog uitzicht dat onder den zegen des Heeren een geslacht opgroeit, dat goed toegerust den strijd met een gewenschten uitslag voeren kan. Het is zoo, er wordt veel gevraagd, maar de nood, die hier roept, is groot, en de wil des Heeren is zoo duidelijk. Als ieder iets doet, kan dit werk gemakkelijk tot stand komen en de hoogere subsidie, welke onze scholen straks krijgen, dank zjj de wet van het vorige mini sterie, maakt het mogeljjk dit werk ook in ’t leven te houden. Laat er dan door veler medewerking te Appelscha eene christelijke school komen, die daar tot in geslachten een zegen kan brengen aan die geestelijk zoo arme bevolking. Onze vriend P. Koster, die voor de Zeeuwen geen onbekende is en die aldaar met lust en niet zonder zegen werkzaam is, zal gaarne groote maar ook kleine gaven voor dit doel ontvangen. Bouma. „Wanneer ik in de Schrift het bevel lees: „Gelooft in den Heere Jezus Christus”, ben ik er zeker van, dat Jezus Christus weet wat Hij zegt. „Gaat heen”, zegt Hjj, „in de ge heele wereld, en predikt het evangelie aan alle creaturen”. Ja, aan alle creaturen. Sommige van Zjjn discipelen konden ook wel zoo verbazend wjjs geweest zjjn, dat zjj terug gekomen waren, en gezegd hadden„Heere, was dat geen vergissing omtrent de personen? Waarom moeten wjj toch tot alle creaturen prediken Zjjn niet sommigen van hen dood in de zonde Wjj zouden liever willen prediken tot hen, die geschikt zjjn. Ik heb sommigen van Christus’ dienaren althans naar hun be lijdenis, hooren zeggen, dat het gebod tot doode zondaars, dat zjj moeten leven, van niet meer kracht en beteekenis is, dan dat men een zak doek uitslaat boven de graven, waarin de dooden begraven zjjn en dan heb ik hun daarop dit geantwoord: „Gjj hebt volkomen gelijk. Doet het niet, want het is duidelijk, dat gjj er niet toe geroepen zjjt. Gaat maar naar huis en gaat maar naar bed. De Heere heeft u niet gezonden om iets van dien aard te doen, want gjj erkent, dat gij er geen waarde aan hecht”. Maar als mjjn Meester mij zond als den heraut der opstanding, en my gelastte een doek uit te slaan boven de graven der dooden, ik zou het doenen ik zou verwachten, dat die arm zalige doek, waar Hij bevolen had, dat ik hem zou uitslaan, de dooden zou opwekkenwant Jezus Christus weet wat Hjj doet, wanneer Hjj Zjjn dienaren zendt. Als Hjj het niet is, Die ons zendt, dan is het inderdaad dwazenwerk, heen te gaan en te zeggen „Gjj dooden leeft maar dat Hjj het ons op draagt, dat maakt al hét verschil. Wjj hebben tot de dooden te zeggen„Ontwaakt, en Christus zal over u lichten”. Hoe, eerst ontwaken, en daarna licht en leven ontvangen Ik zal niet trachten zulks te verklaren, maar dat is de volgorde van de Schrift„Ontwaakt, gjj die slaapt, en staat op uit de dooden, en Christus zal over u lichten”. Als myn Meester het zoo stelt, neem ik er volkomen genoegen meê om Zjjn woorden zoo aan te halen. Ik kan het niet verklaren, maar ik schep er behagen in met Hem te gaan op Zjjn eigen weg, blindelings van stap tot stap Hem te volgen, en ieder woord van Hem te gelooven. Als Hjj my gebiedt om te zeggen „Staat op uit de dooden”, dan wil ik het nu gaarne doen. In den naam van Jezus, gjj dooden, leeft. Breekt, gjj harde harten. Wordt week, gjj harten van staal. Gelooft, gjj on- geloovigen. Grypt Jezus aan, gjj goddeloozen. Als Hjj door Zjjne dienaren spreekt, dan doet het er weinig toe hoe wy spreken. Wel mocht de veroordeelende broeder zeggen, dat er geen kracht en beteekenis ligt in Zijn bevel tot de dooden, dat zjj moeten opstaan, want hjj bekent daarmede, dat zjjn Meester niet met hem is. Laat hem -daarom naar huis gaan, en wachten tot zjjn Meester wel met hem is. Als zjjn Meester met hem was, zou hy zjjn Meesters woord spreken, en dan zou hjj er geen vrees voor hebben, dat men hem dwaas zou noemen”. Juist omdat het een onveranderljjke keus bezit, verkeert het Christendom in voortdurende evolutieen in wondervol aanpassingsvermogen aan alle tjjden en levensvormen bljjft het zjjn heerljjke krachten ontplooien. A. J. Th. Jonkek. OF

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 2