Gods weg Is in bet Heiligdom
De familie van Houten
Friesland's Zuid-Oosthoek-
FEUILLETON.
Abimélech geboren. Dit blijkt
UIT HET EEVEV.
30)
heen
INGEZONDEN STUKKEN.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Wjnheer de Redacteur
Voor een belangrijke zaak en een schreiende
U eenige plaatsruimte, en
lezeressen eenige oogen-
Wat nitnemender is.
Onlangs kwam mij in handen de aanbeve
ling van een boek, dat tot titel draagt „Phy
sical Culture.* Het handelt over de veredeling
van ons lichaam, over de bevordering van de
lichamelijke schoonheid. Ik heb dat boek niet
gelezen, maar ik heb toch wel begrepen, dat
het allerlei voorschriften geeft in woord en
beeld, die, trouw opgevolgd en bestendig na
geleefd, veel kunnen bijdragen tot de verfraai
ing van den „tempel Gods.*
Ik geloof, dat dit boek wel koopers en lezers
en dat vooral onder het vrouwelijk geslacht
deze' kunst ook wel beoefenaars vinden zal.
Schoonheid is een gewild artikel op de markt,
en wijl ze schaarsch is, ook een artikel, waar
door PEK AH.
men veel voor over heeft. Het is voor gewone
menschen, die in vijf minuten en met een een
voudig stukske zeep hun toilet maken, bijna
niet te gelooven, dat er ook anderen zijn, die
een goed deel van hun tijd en een goed deel
van hun inkomsten zoek maken om hun uit-
wendigen mensch een aangenaam voorkomen
te geven. Gymnastische oefeningen, danslessen,
parfumeriën, baden, en het is niet te zeggen,
wat al meer er aan te pas moet komen om den
vervallen tabernakel weer te maken tot een
wonderschoon huis.
Het is mijn doel niet de lezing en betrach
ting van bovengenoemd boek aan te bevelen
en mijn lezers te verleiden veel tyd en geld te
vermorsen om een artikel machtig te worden,
hetwelk door Salomo bedrog en ijdelheid is
genoemd.
Toch ligt er in het verlangen naar uiterlijke
schoonheid en naar edele lichaamsvormen een
droeve herinnering. Het verlangen naar schoon
heid des lichaams en naar een fraaie gestalte
is het verlangen naar een verloren goed. Onder
de gaven, waarvan de mensch zich door moed
willige ongehoorzaamheid heeft beroofd, behoort
ook het lichamelijk schoon. De vervallen toe
stand, waarin ons vleesch verkeert, is een ge
volg van onzen gevallen staat. Adam en Eva
waren, daar kunnen we zeker van zijn, men
schen van ongemeen edele vormen, ook in hun
zichtbare gedaante beelddragers van de onzicht
bare heerlijkheid Gods. Wij kunnen ons daar
geen denkbeeld van vormen. Wy kennen niets
anders dan den gevallen en vervallen mensch,
en toch roepen we reeds van „schoon.* De
moeder is trotsch op haar „schoon* kindeke;
de bruidegom verlustigt zich in de „schoon
heid* van zijn bruid. Maar evenals de glans
der sterren verbleekt, wanneer de zon in hare
heerlijkheid opgaat, zoo zouden ook al de
„schoonheden* onder de menschen in het niet
verzinken, wanneer de eerste mensch eens een
oogenblik kon worden aanschouwd in den glans
zijner verschijning op den zesden scheppingsdag.
Lichamelijke schoonheid is dus een verloren,
een verzondigd goed. Het verderf van onzen
uitwendigen mensch is ook onze schuld voor
God, en Christus heeft ook zijn dierbaar bloed
moeten plengen om de opstanding in lichame
lijke heerlijkheid mogelijk te maken.
Het geldt dus geen onverschillige zaak, waar
over in bovengenoemd boek gehandeld wordt 1
Het is niet vroom, maar zeer lichtzinnig wan
neer iemand met zijn lichaam leeft, als ware
het een onding, nauwelijks het aanzien waard.
Dat lichaam is ook geschapen naar den beeld®
Cfods; dat lichaam is ook voorbestemd om in
de gemeenschap des volheerlijkens Gods te
worden opgenomen en er staat van geschreven
wie dezen tempel schendt, dien zal God schen
den
Een Christen heeft dus ook wel degelijk voor
dat lichaam zorg te dragen, en hoe meer ook
dat lichaam weerspiegelt de deugden zijns Gods,
des te liever moet het hem zijn.
Maar hij spant de paarden niet achter
den wagen. We hebben niet alleen een lichaam
maar ook een ziel. Die ziel is ook „schoon*
gemaakt, toegerust met edele eigenschappen en
voortreffelijke hoedanigheden. Die ziel is ook
gevallen en van haar schoonheid beroofd. Voor
die ziel is Christus ook en wel allereerst ge
storven. En die ziel moet ook weer worden
verheerlijkt.
En dit gaat voor. Wat baat het den mensch,
indien hij een volmaakte lichamelijke schoon
heid gewon, maar in dat schoone lichaam
liefde voor
uit alles.
Na zulk een onrust als in Sichem wordt een
geheele bevolking beroerd en ’t kan niet anders
of na den storm volgt een huiveringwekkende
stilte, die schrik aanjaagt en een naderend
onweder vreezen doet.
Revolutie brengt steeds verderf. Koningen,
op zulk een wijze gekozen als Abimélech,
zaaien dood en verderf. En ’t is alsof de zaden
van opstand onder hun bewind veel sneller
ontkiemen en opspruiten. Banne dan een iege
lijk onzer allen opstand uit zijn hart. En worde
er ons oog meer voor geopend, hoe God menig
maal de zonde met haar eigen dochteren bezoekt.
Tot nu toe begrijpen wij niet recht, hoe dit
alles nu moet uitloopen op schade voor Abi
mélech. De opstand is op vrij krachtige wijze
bedwongen. En in dit optreden van Sichems
vorst ligt al zeer weinig dat afkeuring ver
dient. ’t Is, eenmaal koning zijnde, zijn roeping
een indringer als Gaal, streng te straffen. Zebul
handelde, ik zeg niet altijd even kloek en on
dubbelzinnig, maar toch schrander en mat
wijs beleid.
Evenwel, heel deze beweging is een voor
bode van een naderend onweer. Sichem zelf
was er ook in betrokken. En al is de aansto
ker verbannen, de vonk gloort nog onder de
assche. Veel is er niet noodig om ’t vonksken
aan te blazen en de vlam laait op naar alle
zijden. Zoo de innerlijke band aan een Koning
gebroken is, kan zelfs geweld en zwaard, de
rust niet duurzaam handhaven. Rusland is een
sprekend getuigenis. Al velt de regeering met
de grootste strengheid duizenden neer, de in
nerlijke af keer barst telkens weer uit, en wreekt
zich misschien, door moordend tuig te slin
geren naar ’t hoofd van den Tsaar.
Iets dergelijks, in veel kleiner afmeting,
broeide in Sichem.
De uitkomst zal ons leeren, wat daaruit voor
Abimélech te wachten is. Maar dit merken wij
Sichem is gelijk aan een vulkaan. Geen rook
ziet gij opstijgen uit den krater, maar in ’t
hart der aarde gromt en rommelt de gloeiende
massa. Een onheilspellend geluid. Wat zal de
toekomst zijn
Die vraag dringt zich van allen kant aan
ons op.
Wij willen haar o verspringen.
De kinderen Gods hebben altoos dezen troost
De Heer is bij mij, ’k zal niet vreezen,
De Heer zal mij getrouw behoên,
Daar God mijn schild en hulp wil wezen,
Wat zal een nietig mensch mii doen.
Zw. Hobk.
een ander niet. Die jongen had u wellicht nog
nooit ontmoet en zal nu ook wel geen hooge
gedachten van u gekregen hebben. En dan
zijne oudersWat moeten die wel van u
denken, als hun zoon hun de geheele geschie
denis vertelt.*
„Ja, ja, dat is het juist, Grietje, en daarom
zeide ik al, dat het een moeilijk geval is. Ik
moet die menschen zelf opzoeken. Antje ver
telde my, dat het ook Godvreezende menschen
zijn, en daarom te meer heb ik er spijt van
hun zoon, en daarin ook hen beleedigd te
hebben. Maar zeg mij nu eens Grietjehoe ik
het best kan aanleggen om bij de familie van
Houten te komen.*
„Wel,* antwoordde Grietje, „dat is toch zoo
moeielijk niet. Ge laat eenvoudig vragen, wan
neer ge de familie eens kunt spreken en dan..
„Ja, ja Grietje, ’t Is al genoeg. Ik weet het
nu al. Gij gaat morgen, vroeg in den voormid
dag, naar van Houten aan den Nieuwen Singel.
Gij weet alles wat gebeurd is en zooals het
gebeurd is. En dat alles moet ge hen vertel
lenen dan moet ge vragen of zij mij in den
namiddag kunnen wachten. Goed begrepen?*
„Ja mijnheer!* antwoordde Grietje half
lachend en het hoofd schuddend; „ik begrijp
het zóó goed, dat ik dan vooraf voor u moet
goed maken, wat door u
„Neen, neendat niet, dat niet, Grietjeik
ten. Als alles waar is, wat Antje my omtrent
die familie meegedeeld heeft, dan wilde ik,
vooral ook met het oog op zijne ouders, dat
ik mij niet zóó tegenover dat jonge mensch
had uitgelaten, gelijk ik gedaan heb. Ik geloof
nu ook, dat ik wel wat onvoorzichtig geweest
ben. Ofschoon ik vind het toch brutaal om
zelf de deur te openen en
behoefte vragen we
van Uwe lezers en
blikken de aandacht.
De toestand van den Zuid-Oosthoek van
Friesland zal U niet geheel onbekend zijn.
In menig opzicht ziet het er treurig uit in
deze omgeving. Het ongeloof heeft er diepe
wortelen geschoten. Gevolg daarvan is, dat het
Socialisme hier een vruchtbaren bodem vindt.
Da maaöo io door So aociftliötiselio leiders QH
woordvoerders meegevoerd, en in de toekomst
dreigt dit nog veel erger te worden, wijl de
onderwijzers van de Openbare School alhier
hunne socialistische gevoelens openlijk uit
spreken.
Kan het anders, of de jeugd, welke aan deze
mannen wordt toevertrouwd, wordt straks ook
het socialisme in de armen gevoerd?
Een belangrijke zaak in deze omgeving is
het Christelijk Onderwijs.
Een schreiende behoefte bestaat hier aaneen
Christelijke School.
Reeds lang werd die behoefte hier gevoeld.
In 1891 werd reeds eene Vereeniging opge
richt, welke op hare statuten de Koninklijke
goedkeuring verkreeg.
Dikwijls daarna werd gesproken over de
noodzakelijkheid van het Chr. Onderwijs, voor
onze kinderen. Doch de middelen, om dit te
verkrijgen, ontbraken.
Kerk- en Schoolnieuws.
BEROEPEN
te Emmer-Compaseuumds. Veltenaar van Laar
te Wanswerdds. de Groot van Emlichheim
te Knijpe en te MarkenCand. Bouwman.
BEDANKT
voor Sleeuwijkds. Aalders van Dussen
voor Oldekerkds. Hummelen van ’t Zandt
„En nu nog een vraag Antje. Kent ge ook
een zoon van van Houten, die Herman heet
„Jawel, mijnheer!* was ’t antwoord. Van
Houten heeft maar één zoon. Er zijn twee
zoons geweest, doch de oudste stierf, toen ze
nog geen maand te D. gewoond hadden.
„Zoo, zoodat is treurig.* En zoo ver
volgde de heer Sallis „en is die Herman
ook een betrouwbaar jongmensch
Daar kunt u van verzekerd zijn, mijnheer.
Wanneer vader myn broer, die wel eens wat
woest en wild is, vermaant, en zegt: „Zie eens
naar Herman van Houten!* dan heb ik mijn
broer meermalen hooren zeggen„ja vader,
maar zóó stil en bedaard zijn er ook anders
geen jongens. Ze noemen hem „het heilige
boontje.* En dit weet ik er ook wel van mijn
heer, vervolgde Antje „want ik kom dik
wijls bij van Houten, dat zijne ouders nog nooit
verdriet van hem gehad hebben.*
„Nn, dan weet ik genoeg,* zeide de heer
Sallis, „zeg nu eens aan Grietje, dat zy dade
lijk by mij moet komen.*
Antje verliet nu mynheer’s vertrek, en bracht
de haar opgedragen boodschap aan Grietje over.
„Nu Grietje ’t is een vreemd en moeilijk
geval, zeide de heer Sallis tot de keukenmeid,
toen zy by hem binnengekomen was.
„Welk geval, mynheer?* vroeg Grietje.
„Wel dat geval met dien Herman vanHou-
Woensdag 6 Dec. hoopt Prof. Dr. H,
Bouwman, aftredend rector der Theol. School,
zyn waardigheid over te dragen aan zyn op
volger Prof. Dr. A. G. Honig en by die ge
legenheid een rede uit te spreken in de aula.
In eene rede, te Assen gehouden voor
de vrienden van het Christelijk Onderwijs, heeft
de heer J. F. Heemskerk, Ryksbetaalmeester
te Groningen, aangetoond, dat de ouders, voor
zooveel zy dit kunnen, zelve het schoolgeld
moeten betalen.
Verdedigd werd door den spreker, dat de
salarieering der onderwijzers overeenkomstig
hnnnen stand, voldoende moet geregeld wor
den. Het aantal leerlingen en leermiddelen op
de Chr. School moet uitgebreid worden. Voorts
dient het onderwijs in de vrye- en orde-oefe-
ningen ter hand genomen te worden, en waar
er behoefte aan is, meer uitgebreid lager on
derwijs aan de Christelijke Scholen verbonden
te worden. Zooveel mogelyk dient aan iedere
Christelijke lagere School herhalingsonderwys
gegeven te worden.
Donderdagnamiddag werd te Leiden een
vergadering gehouden van besturen van Chr.
scholen te Leiden en omliggende plaatsen, die
door niet minder dan 70 personen bezocht was
en die was belegd om te beraadslagen over de
oprichting van een Chr. Kweekschool voor
Onderwijzers en Onderwijzeressen aldaar. In
beginsel is tot de oprichting besloten.
Als grondslag voor de werkzaamheden van
het voorloopig comité en voor de concept-sta-
tuten zal worden aangenomen de grondslag der
Vereeniging van Christel. Onderwijzers, aange
vuld met de verklaring van art. 2 der statuten
van Christ. Nat. Schoolonderwijs. Als voorloo
pig comité werden aangewezen de leeraren der
Christelijke Normaallessen te Leiden.
Ds. de Vries van Zevenhuizen, die het
beroep aannam naar de Geref. kerk te Olde-
boorn, nam j.l. Zondag, na 6-jarigen arbeid
afscheid van zyne gemeente met de woorden
uit Hebr. 138.
De heer J. B. Netelenbos, candidaat aan
de Vrye Universiteit, die het beroep aannam
naar de Geref. Kerk te Oostkapelle, hoopt op
Zondag 10 December aldaar zyne intrede te
doen, na des morgens te zyn bevestigd door
Prof. Dr. W. Geesink, van Amsterdam.
Door buitengewone uitgaven (de uitzen
ding van den directeur der Keuchenius-school,
de ramp op Soemba, de reorganisatie van de
Keuchenius-school) hebben Deputaten van de
Zending een tekort in kas van f12,000.
Tengevolge daarvan zal er in de Geref.
Kerken nog vóór Kerstmis een extra-collecte
gehouden worden.
VIII.
De eerlijke vinder, goed beloond.
Van Houten was vroeger tuinbaas op de
groote buitenplaats „Bosehoord* by O., waar
mijn vader tuinknecht by hem was. Die bui
tenplaats werd echter gesloopt, en toen is mijn
vader hier te D. gekomen, en van Houten is
te A. gaan wonen. Dat zal denk ik, zeven of
acht jaren geleden zyn. Doch nu, ruim vier
jaren geleden kwam van Houten ook hier te
D. en heeft een bloemkweekery gekocht aan
de Nieuwe Singel, waarop hjj door myn vader
opmerkzaam was gemaakt; want myn vader
hield ook altijd nog briefwisseling met zyn
vroegeren baas. Het zyn heel goede menschen,
mynheeren ook tevens menschen, die den
Heere vreezen.*
„Zoo, zoo zyn ’t godvreezende menschen,
menschen dus, waarop men wel vertrouwen
kan, denkt gy
„Dat geloof ik vast mynheer, antwoordde
Antje.*
woonde een onreine ziel? Leert de ervaring
niet, dat uitwendig schoon zeer vaak gepaard
gaat met innerlijk verderf? Gaan zedeloosheid
en schoonheid niet menigmaal hand in hand?
In die kringen, waar men doorgaans de meeste
zorg aan het lichaam besteedt, vindt men heel
dikwyls een geestelijke ontaarding,' die met
huivering vervult. De mooiste menschen zyn
waarlijk de beste alty'd niet.
Daarom gaat by den Christen het herstel
van de schoonheid der ziel voorop, en al ver
waarloost hy zyn lichaam niet, hij weet, dat
de verheerlijking van zijn vleesch toeft tot den
dag der opstanding. Maar een schoone ziel te
bezitten, dat is zyn verlangen. Een ziel, ge-
wasschen en gereinigd in het bloed des Lams.
Een ziel, voor de scheppende almacht des H.
Geestes met velerlei schoone deugden en tref
felijke hoedanigheden versierd, hersteld naar
den Beelde Gods, vervuld van de vreeze des
Heeren.
De beste christen is de schoonste mensch,
al is zijn huid ook gerimpeld, zyn rug gekromd,
zyn handen vereelt, zyn haar vergrijsd. Vroom
heid is schoonheid. De godzaligen zyn en blij
ven de sieraden van het menschelyk geslacht.
De fraaiste gestalten worden oud en geraken
in verval, maar het zieleschoon is een eeuwig
en onvergankelijk schoon.
Lang voor het boek, boven door mij ge
noemd, in het licht verscheen, waren er reeds
vele andere boeken gedrukt en verspreid, waarin
wordt aangedrongen niet op de veredeling van
het lichaam, maar op de heiligmaking der ziel.
Ook die boeken vonden koopers en lezers. Ook
beoefenaars
Ik spreek dat niet tegen. Maar indien
de christen evenveel zorg besteedde aan den
welstand zijner ziel, als de wereldling aan de
verfraaiing van den tempel der ziel, zou er dan
niet meer glans over het christendom liggen
Gods Woord zegt ons zoo duidelijk, waarin der
christenen sieraad gelegen is. We tasten hier
niet in het duister. En we weten ook den weg
om met deze sieradiën te worden bekleed. „Doet
aan den Heere Jezus ChristusLaman.
zoo maar
te gaan.*
„Hoor eens, mynheer! wat dat laatste be
treft, daartoe hebt ge zelf aanleiding gegeven.
Wanneer een eerljjk en fatsoenlijk jongmensch,
die u uw eigendom terugbrengt, verdacht wordt
een schooiër“ te zyn, dan kan ik my heel
goed voorstellen, dat zoo iemand zulk een be-
leediging diep moet gevoelen, en niet kan of
wil verdragen. Het is my volstrekt niet onver
klaarbaar, dat die jongen zelf toen de deur
maar opende en heenging. Maar wel is het my
onverklaarbaar, dat hy, toen hy heenging u
nog zoo beleefd groette. Als ’t een onfatsoen
lijk jongmensch was geweest, of iemand zonder
opvoeding, zou hy u wellicht vervloekt of uit
gescholden hebben.*
„Ja, ja Grietje ge hebt gelyk*antwoordde
de heer Sallis. „Maar ik ben nu eenmaal zoo,
en gy weet dat ook wel ik meen dat
dan ook zoo erg niet.*
„Ja mynheer! dat weet ik wel, wantikken
u reeds lang genoeg, maar dat weet daarom
1
i
OF
i'