voor
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Os. H. W. LAMAN en Ds. A. LITT001J.
3e Jaargang.
Vrijdag 1 December 1905.
No. 23.
UIT HET WOORD.
Drukkeruitgever
I
A.
I
SCHRIFTBESCHOUWING.
I,
I
a
r.
re
70 cent.
3 cent.
belofte
eeuwen
van
ia
af
r
n
a
r.
a
>r
)r
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
en zjjn schare in aller jjl
PRIJS DER ADYERTENTIEN
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
tot zulk een zegen kunt zjjn, als Abram ge
weest is. Dit spreek ik niet tegen. Het zal
wel waar zijn. Maar is dit nu beslist noodig
Kan het met minder ook niet? Al mocht gij
maar één mensch tot één geringen zegen zijn,
dit zou reeds veel wezen, en daarvoor moett
gij de gelegenheid, welke God u daartoe opent,
waardeeren en gebruiken. Weldra zult gij niet
meer in de gelegenheid zijn, en welk een smart
zult gij er dan over hebben, indien gij voor
niemand een zegen geweest zjjt. Wie weet,
hoevele malen zjjt gij anderen tot nadeel ge
weest, en dit kunt gij niet meer goed maken,
wie weet, hoe vaak gij anderen tot zonde ver
leid hebt, en dit kunt gjj nooit
len, o sta er dan naar den korten tijd, die
nog over is, te besteden ten nutte
omgeving. God zegene
te kunnen zjjn
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
Het boek der Ricliteren.
LVIIL
Toen zeide Zebul tot hemWaar is nu
uw mond, waarmede gij zeidet: Wie is
Abimélech, dat wjj hem zouden dienen
is niet dit het volk, dat gjj veracht hebt
rJArtk.ctrick^nu_.uit en strijd tegen hem
burgeren van Sichem, en hij streed tegen
Abimélech.
En Abimélech jaagde hem na, want hij
vlood voor zjjn aangezichten er vielen
vele verslagenen tot aan de deur der
stads-poort.
Abimélech nu bleef te A’rumaen Zebul
verdreef Gaal en zijne broederen, dat zij
te Sichem niet mochten wonen.
En het geschiedde des anderen daags, dat
het volk uittrok in het veld, en zij zeiden
het Abimélech aan.
Richt. 93842.
Nu is het oogenblik voor Zebul gekomen om
te toonen wie hij is. Ginds nadert Abimelech
van wien hij zoo hoonend sprak, dien Gaal,
verhit door den wijn, reeds opriep om met hem
zich te meten. Helaas, nu waarlijk de man
nenmoed noodig is, is Gaal een bloodaard, een
vreesachtige, een man die zich liefst zou wil
len schuil houden. Een echt type van een op
roerkraaier Gij vindt zulke lieden telkens weer.
Zjj blazen ’t vuur aan en spreken groote woor
den en zweren trouw tot in den dood. Maar
als de roes over is, trekken zjj zich terug, en
als er waarlijk moed vereischt wordt,- zijn zjj
menschen zonder hart. Ik noem bijvoorbeeld
slechts dien Priester in Rusland, die voor eeni-
gen tjjd met zooveel felheid den opstand aan-
wakkerde. Waar was hij, toen de soldaten zijn
arme mannen neervelden Niemand wist het.
Gevlogen was zijn mannenmoed 1
Daarvan maakt nu Zebul gebruik. Thans is
’t woord aan hem. Waar is nu uw mond,
waarmede gij zeidet Verantwoord u op dit
oogenblik. Gij hebt zoo stout gesproken. Zoo
hoog u gesteld. Zoo geraasd en getierd. Abi
melech was in uw oog nauwelijks het aanval
len waard, en zijne mannen waren nietswaar-
digen. Menschen op wie gij met bespottende
minachting nederzaagt. Waar toch is uw mond,
hoe, zal diezelfde mond thans verbleeken van
schrik Ga nu heen en strijd tegen hem. Wat
zoudt gij liever willen. Gjj hebt Abimélech op
geroepen en zie hij komt u tegemoet. Nu den
strjjd te vreezen, ’t zou onvergefelijke lafhar
tigheid zijn. Zoo prikkelt Zebul .steeds den
volksmenner Gaal. Hij is nu als gevangen
man, een die niet meer leidt, maar geleid wordt.
Om zijn vermetele woorden kan hjj niet terug,
anders ware hij niet voortgegaan.
D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
Ik zal u zegenen. Neen, wjj kunnen niet
uitspreken, wat hier toegezegd wordt. Alle
goede gaven en volmaakte zegeningen dalen
van Hem neder, Hij toch is de eenige Fontein
van alle goede wateren, Hjj verkl aart hier, dat
die Fontein altijd voor Abram open zal staan,
dat hij bij dag en by nacht daaruit ontvangen
zal, wat hij behoeft tot bet leven en de god
zaligheid. Er kunnen allerlei wisselingen in
’t leven van Abram komen, de zonde, die in
hem woont, zal meermalen zijn leven ontsie
ren, maar God belooft vrijwillig, dat Hij hem
zegenen zal, en niets zal bij machte zjjn dit
woord te breken, en de zegeningen tegen te
houden. Niet schaars, maar in milden over
vloed zullen de zegeningen zjjn leven kronen,
en in duizendvoudigen vorm zullen zjj tot hem
komen. Hier moet hjj de bronnen van wel
vaart verlaten, zjj zullen niet langer voor hem
vloeien, doch hij heeft zich daarover niet te
bekommeren, nu hjj de zekerheid bezit, dat de
groote en onuitputtelijke Bron steeds voor hem
open zal wezen. Zulk een dorst zal zich nooit
kunnen opdoen, waarvoor het water der ver
kwikking niet aauwezig zal zijn, zulk een
honger zal nooit pijnigen waartegen het brood
der verzadiging ontbreken zal.
Abram zal gezegend zijn, en daarom kan tot
hem gezegd wordenwees een zegen. Het is
zoo uitnemend, wannéér wjj verstaan, dat wij
YUU1 UUU uvn -v
ook tot welzijn voor anderen moeten zijn.
Verblijdend is het gezicht, dat er zoovelen
zijn, die voor anderen willen werken en er aan
denken, dat hunne omgeving recht heeft op
wat zjj hebben. Doch nimmer moogt gij het
vergeten, dat gij alleen tot een zegen kunt
zijn, indien gij zelf eerst onder de gezegenden
eene plaats hebt gevonden. Nu is het waar,
dat ieder minder of meerder tot de bewelda-
digden behoort, en daarom in een of ander
opzicht weldadigheid kan oefenen, maar het
woord: Ik zal u zegenen sluit nog iets meer
in, en doet ons denken aan zegeningen, die
als bewijzen van Gods gunst steeds iets goeds
uitwerken en nooit tegen Abram zullen ge
tuigen. Zp zijn geheel tegengesteld aan den
vloek, die om der zonden wil rust op heel de
aarde met wat zjj is en geeft, en zjj herstellen
weer geheel, wat door de zonde verwoest is
geworden. Er zijn gaven, die het leven ver
rijken zonder dat zij den bezitter tot zegen
gedijen, en om die reden moet gij naspeuren,
of de vele goederen, die u verleend zijn, als
bewijzen van ’s Heeren gunst kunnen be
schouwd worden en is dit zoo, dan künt gij
voor anderen ten zegen zijn.
Wees een zegen Dit kon, want door de
vele zegeningen, welke Abram ontving, werd
zijn leven als ’t ware ook een bron, die hare
wateren kon uitstorten zonder dat er gevaar
bestond, dat het ooit verarmen zou. De aarts
vader mag wel met beide handen deze taak
aanvaarden, want hoe zalig is het niet, wan
neer ons leven anderen ten waren zegen strekt.
Hij behoefde zich niet angstvallig te beperken,
maar hij kon met mild hart allerwege uit
strooien, wetende, dat het hem zelf nooit aan
iets ontbreken zou. Abranpmoet allen verla
ten, met wie hij omgegaan heeft, maar hjj
behoeft zich niet in zich zelf op te sluiten,
dat mag hij zelfs niet, en er moet een drang
in hem zjjn, om overvloedig mede te deelen,
van wat hij zelf in zoo milde mate ontvangen
heeft.
Wij willen thans niet nagaan, in welke mate
Abram aan deze roeping beantwoord heeft,
maar wp weten, dat zijd leven rijk en gezegend
is geweest, en ook tot een zeldzamen zegen
gestrekt heeft.
Dat mag u echter niet den moed ontrooven
door te denken, dat gij nooit in de verste verte
Maar een lafaard wil hij niet heeten. Daarom
gaat hjj uit, wederom door eerzucht gedreven.
Voor het aangezicht der burgeren van Sichem
trekt hy heen. Niet aan hunne spitse, want
vs. 42 zegt duidelijk, dat zjj eerst des anderen
daags uittrekken. Maar voor hun oog. Zjj kun
nen de strijd zien. In Sichem is dus aanvan
kelijk eenige verandering gekomen. Eerst ging
de massa mee met Gaal en zjjn aanhang. Nu
hebben zjj zich van hem losgerukt en blijven
in de stad, als hjj de poort verlaat om zich
met zjjn volgelingen tegen Abimélech te keeren.
Nog een kleinen tjjd, dan stooten de troepen
op elkander. Zjj naderen, de tusschenruimte
wordt gaandeweg geringer. Met spanning ver
beidt men in Sichem ’t beslissend oogenblik.
De strpd neemt een aanvang. Een wjjle slechts
kan Gaal stand houden. Hp heeft geen groote
macht, goede organisatie ontbrak, hjj is ook
geen legeraanvoerder van beroep. Weldra ver
breekt Abimélech de gelederen en jaagt hen
op de vlucht. Zoo toch moet vs. 40 vertaald
worden. En Abimelech jaagde hem op de vlucht.
Vergelpk Lev. 2636 „zoodat het geruisch
van een gedreven blad hen jagen zal,“ d.i. op
de vlucht jagen zal.
Daar zien wjj Gaal
voortsnellen over de bergen. Ieder zoekt lijfs
behoud. De wapenen worden weggeworpen.
Wat zouden ze ook strjjden tot den dood Is’t
Neen, ’t is enkel om uaais wuie, um ua,
en pralend woord, in dronken toestand gespro
ken. Dat kan ook het weerstandsvermogen der
strijders al zeer weinig sterken. Zjj vlieden snel
naar de stadspoort heen. Maar zoo zjjn ze ook
een gemakkelpke prooi voor den aanjagenden
vijand. Velen vallen hoog op de bergen en in
de diepten van ’t dal, tot voor de deuren der
stadspoort. De weg is bezaaid met gewonden
en verslagenen.
Zoo is het Abimélech genoeg. Hp zal Sichem
niet binnendringen, om terstond ook met hare
inwoners afrekening te houden. Misschien was
hen nog geen omstandige mededeeling gedaan
van al wat er voorgevallen was. Ook kan hjj
zich tevreden gevoeld hebben over den gun-
stigen afloop, en de gedachte lag nu voor de
handhierdoor geleerd, zullen de inwoners
van Sichem zich voortaan niet meer tegen mjj
verzetten.
Hoe het zp, Abimelech bleef, d.i. zette zich,
nam met zpn leger intrek, in Aruma, eene
stad welker ligging niet nader bekend is, al is
men zeker niet ver bezjjden de waarheid, zoo
men haar zoekt een weinig ten Z.W. van
Sichem op een bergrug, ter plaatse waar de
ruine Arma gevonden wordt.
Voorts komen wjj nog andermaal in aanra
king met Gaal. Op welke wjjze hjj ontkomen
is, wordt niet gemeld. Het geheel geeft mjj
aanleiding om te gelooven, dat hjj met een
gedeelte van zjjn leger in Sichem is terugge
keerd. Maar nu zal hem niet andermaal ’t woord
gegeven worden. Neen, ook Zebul zal toonen
wie hjj is. Voor de laatste maal toeft Gaal
binnen Siehems muren. Straks wordt zjjn ban
vonnis geteekend. Hjj moet Sichem verlaten.
Verdreven, verbannen worden; uitgestooten,
geljjk eene overspelige vrouw, die schandeljjk
gehandeld heeft tegen haren man, zoo jaagt
Zebul hem ter poorte uit. Aan u wordt geen
plesken grond meer gegund öm er u neer te
zetten binnen dit gebied. Want gjj hebt het
volk af keerig gemaakt van Abimélech om het
weer te brengen in de hand der heidenen.
Des anderen daags trekt het volk uit in het
veld en zjj zeggen het Abimélech aan. ’t Is
alsof de inwoners van Sichem vergeten zjjn,
dat de opstand door hen is begonnen. Door
deze eene daad, willen zjj alles weer goed ma
ken. En toch is in hun hart geen oprechte
meer herstel-
u
van uwe
u, om tot een zegen
Bodma.
ABRAMS UITZICHT.
En Ik zal U tot een groot volk maken
en U zegenen en Uwen naam groot maken
en wees een zegenGen. XII 2.
Des Heeren eiseh is zwaar. Onvoorwaarde-
Ijjke overgave en gehoorzaamheid vraagt hjj.
Abram moet vaderland, heel zjjn geslacht, en
al zjjne familie verlaten, zonder dat hjj weet,
welk land hem ter woonplaats aangewezen zal
worden. Alles, wat hem tot durven dierbaar is
geweest, moet hij loslaten, en zich geheel ver
laten op den Heere alleen. Hjj moet diep ver
staan, dat de Heere alleen heerschappjj over
hem heeft, en dat Hjj alles van hem eischen
mag, wat Hjj begeert. Van zjjn eigen zin en
wil moet hjj volkomen afstand doen, en voortaan
enkel doen, wat de Heere hem voorsehrjjven
zal. Ieder, die het weet, hoe moeiljjk het gaat
om zichzelf te verzaken, hoe gaarne de menéch
er eene eigen meening op nahoudt, zal erken
nen, dat de taak van Abram gevraagd, <zeer
bezwaarljjk was.
Maar de Heere is toch niet hard en wreed,
en dit komt ook uit, als hjj zjjne menschen-
kinderen zware lasten op den schouder legt,
want met het gestrenge bevel gaat gepaard
eene heerljjke belofte. God zal zjjn volk niet
leiden op een weg, waarop enkel doornen en
distelen groeien, neen, np zaï zorgen, utti
ook bloemen ontluiken voor den voet, die het
hart verkwikken. En de gedachte kan oprjjzen
maar indien ik mjjn vaderland, mjjn geslacht
en mjjns vaders huis verlaat, wat zal mjjn pad
dan eenzaam wezen, heeft God reeds het uit
zicht geopend op een heerljjk verschiet en de
verzekering gegeven, dat Abram tot een groot
volk zal worden. Hjj zal niet alleen bljjven, hjj
zal niet eenzaam leven en sterven, hjj zal niet
wegvallen zonder nakomelingen. Eene rjjke
vergoeding zal hjj verkrjjgen voor wat hjj prijs
geven moest. Een volk, aanzienlijk in getal,
heerljjk in beteekenis en invloed, zeldzaam in
bestemming, zal uit hem voortkomen, een volk,
dat metterdaad groot genoemd kan worden zal
het zjjne zjjn. Wat zullen de enkele geslachten
zjjn, die hjj in Ur moet achterlaten, vergeleken
bp het volk, dat zich naar zjjn naam noemen
zal. Het kan wel zijn, dat Abram eenigen naam
heeft gehad in zjjne omgeving, wjjl hjj inder
daad toen reeds een man is geweest met voor
treffelijke gaven van hoofd en hart, en er is
wellicht kans geweest, dat de weg voor hem
open was, langs welken hjj tot meerder aanzien
en eere komen kon, doch hjj behoefde niet te
vreezen, dat hjj door gehoorzaam te zjjn aan
’s Heeren bevelen al zjjne eere zou verliezen.
Wel zou hp moeten gaan naar een land, dat
hem vreemd was, en aldaar zou niemand hem
kennen, maar ofschoon hjj als een vreemdeling
zou wandelen op aarde, de Heere zou hem met
eere kronen en hem een grooten naam bezorgen.
Hjj behoeft zich dus ook niet te verontrusten
over zjjn naam, God, die hem riep, zou ook
over dit, zjjn belang waken en hem een naam
geven, die in den waren zin groot mocht
heeten. Wat een uitzicht? Geen twijfel of deze
zou in rjjke vervulling gaan, en de
zouden met diepen eerbied den naam
Abram noemen. Volk bjj volk spreekt nu
nog altjjd tot roem van zjjne gedachtenis. De
Heere geeft niet enkel genade, maar ook eere
aan allen, die Hem vreezen. Hjj vraagt veel,
maar Hjj schenkt nog meer, en daarom kunt
gjj het ook gerust wagen door u onvoorwaarde-
Ijjk te schikken naar Zjjn heiligen wil. Geen
verdriet zal zjjn dienst u baren, geen schade
zal het aankleven van Zjjn Naam u berokkenen.
Tegenover alles wat wjj verloochenen moeten
ter wille van de roeping, waarmede Hjj ons
geroepen heeft, staat het uitdrukkelijk woord:
w
■o.
t
I.
‘g
jr
iP
re
il
i.
ti
•8
,'S
l.
Zeenwsch Kerk