voor Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. Vrijdag 17 November 1905. No. 21. 3e Jaargang. UIT HET WOORD. I Drukker-Uitgever I r e SCHRIFTBESCHOUWING. Ebed, 70 cent. 3 cent. r e r P e a a g a r. n a r. r. la id ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers Richt. 9 3037. De overste der stad is evenwel volstrekt niet zulk een dwaas, zulk een nietsbeteekend man als Gaiil ’t laat voorkomen. Hjj, Zebul, heeft de snoevende taal van den volksopruier aan gehoord. Zwijgen is nu nog plicht. Want thans is ’t ónmogelijk tegen den stroom op te roeien. Maar zjjn toorn ontsteekthij gloeit van innerlijke boosheid over zooveel onbe schaamdheid en zelfoverschatting. Die toorn doet Zebul zinnen op middelen om Gaal zijn pralerij en snoeverij betaald te zetten. Met schijnbare toestemming, althans met stilzwijgen heeft hij geluisterd, met dat stilzitten zal het nu uit zijn. Hij zendt listig lijk boden tot Abimélech. Reeds onze Staten vertalers verkeerden bij de overzetting van het woord listiglijk in twijfel. Zij teekenen er A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. -T Hier worden onze dagen vergeleken met het gras, maar dan moet ge niet denken aan onze weiden, welke bijna een heel jaar groen blijven. Zelfs gedurende den winter, als een dik sneeuw kleed onze velden bedekt, houdt het gras zijne kleur, en als een mildere lucht ijs en sneeuw doet smelten, blijkt het u wel, dat het nog niet dor is. Het heeit een levenstaaiheid, die op merkelijk is, en gij verbaast u over het weer standsvermogen van eene zoo geringe en op het oog teedere plant. Doch zoo was het in de streken waar de dichter leefde, niet. On der een malschen regen sproot het zeldzaam snel uit den zanderigen bodem, het groeide zeer voorspoedig, maar wanneer daarna de zon dagen achter elkander met hare felle stralen de velden bescheen, verdorde het weldra. Tus- schen het verschijnen en verdwijnen lag een zeer kleine ruimte en zoo is het met den dag onzer geboorte en dien van ons sterven. De wieg grenst aan het graf. Er is een oogenblik waarin wjj het licht des levens aanschouwen, en ook een, waarin wjj den adem geven, maar wat er tusschen ligt is eene schaduw, welke des noemens ternauwernood waard is. Voor ons is de volgende uitdrukking nog teekenachtiger. Gelijk een bloem des velds alzoo bloeit hij. Hoe schoon kan het groene grastapijt zijn, dat over de aarde gespreid ligt, en hoe schoon kan de aanblik zijn, wanneer zich tusschen dat gras vele bloemen verheffen, die door hare kleuren de aantrekkelijkheid ver- hoogen. Zij staan daar echter in de vrije natuur, daar is geen hand die ze beschut, geen men- schenoog, dat er over waakt. Niemand is er, die ze beveiligt tegen schadelijke invloeden. Sierlijkheid geven zjj aan het landschap, maar enkele uren later, daar verrijst de wind met kracht en doet den stengel knakken. De schoone bloem valt ter aarde en hare plaats kent haar niet meer. Welk eene treffende ver gelijking. Niet zonder sieraad is ons leven. Welk eene verscheidenheid van krachten heeft God er ingelegd, welk eene verscheidenheid van gaven komen er uit te voorschijn. Hoe aantrekkelijk kan reeds het kind zjjn, als het zijn eerste woorden stamelt, welk een gevat heid verraden reeds die kleine oogen, die zich naar alle kanten bewegen, welk eene vaardig heid vertoont al spoedig die kleine hand, welke het van dag tot dag meer leert gebruiken. Hoe wonderlijk is die ontwikkeling van gaven, die bijna onopgemerkt haar gang gaat, en welk eene heerlijkheid geeft zij aan het mensche- Ijjke leven. Doch hoe broos is dit leven, hoe snel wordt het soms afgesneden. Heeft het u nooit getroffen, wanneer daar een aanvallig kind op eens weggenomen werd, eene bloem gelijk, welke door een enkelen windvlaag ter aarde geworpen werdontroerde het u nooit, wanneer daar een jongeling, die zoo vast scheen te staan, en in het bezit van eene zeld zame levenskracht, in weinige uren uit zjjn kring werd weggeruktgreep het u nooit aan als daar eene maagd, met den schoonen blos der gezondheid op de wangen, in korten tijd verwelkte? Waarom zou ik het vragen, wijl ik weet, dat ge, hoe onaandoenlijk ook, meer malen op het zien van die broosheid van het menschelijk leven ontroerd zjjt geweest. En al blijft de mensch lang gespaard, al mag hij soms tot op hoogen leeftijd in ’t bezit blijven van zjjn lichamelijke en geestelijke vermogens hoe kort is het langste leven. Als jaehtsche- pen die daar met volle zeilen heendrijven, zoo snellen onze dagen daarheen, ja zjj zjjn als de vlucht van den arend, die zich haast naar zjjn prooi. Het is goed, wanneer gij daarvoor een open oog hebt, want die korte spanne tijds is een groote gave van den trouwen Schepper, u ge schonken, opdat ge haar [op de rechte wjjze Het boek der Bichteren. LVII. Als Zebul, de overste der stad, de woorden van Gaal, den zoon van hoorde, zoo ontstak zijn toorn. En hij zond listiglijk boden tot Abi mélech, zeggendeZie, Gaal, de zoon van Ebed, en zijne broeders zjjn te Siehem gekomen, en zie, zjj, met deze stad, handelen vijandelijk tegen u. Zoo maak u nu op bij nacht, gij en het volk dat met u is, en leg lagen in het veld. En het geschiede in den morgen, als de zon opgaat, zoo maak u vroeg op, en overval deze stad en zie, zoo hjj en het volk, dat met hem is, tot u uittrekken, zoo doe hem, gelijk als uwe hand vinden zal. Abimélech dan maakte zich op, en al het volk, dat met hem was, bjj nacht; en zij leiden lagen op Siehem, met vier hoopen. En Gaal, de zoon van Ebed, ging uit, en stond aan de deur van de stadspoort en Abimélech rees op, en al het volk, dat met hem was, uit de achterlage. Als Gaal dat volk zag, zoo zeide hij tot Zebul: Zie, er komt volk af van de hoogten der bergen. Zebul daarentegen zeide tot hemGjj ziet de schaduw der bergen voor menschen aan. Maar Gaal voer wijders voort te spre ken, en zeide Zie daar volk, afkomende uit het midden des lands, en een hoop komt van den weg van den eik Meónenim. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. het ras voorbijsnellend leven. De dagen des menschen zijn als het gras, gelijk eene bloem des velds alzoo bloeit hij, als de wind daarover gegaan is, zoo is zij niet meer, en hare plaats kent haar niet- meer, Ps. 10S 15 en 16. Hoe kort worden de dagen. Lang duurt het, voordat des morgens het licht de duisternis verdreven heeft, en als de lucht donker is, en de regen neervalt of dat een zware mist over het water en de velden hangt, wordt het nau welijks dag. Het oog kan niet zoo gemakkeljjk in de verte den blik laten weiden, en de om geving toont zich niet zoo helder. Doch ook al doet de zon op sommige dagen de nevelen vluchten, en al bestraalt zjj met haar heerlijk licht onze velden, toch stemt wat wjj aan schouwen, ons niet tot blijde levenslust, want de weide ligt daar zoo eenzaam, de akker ziet er zoo donker uit, de boomen staan zoo kaal, de enkele vogels die nog gebleven zjjn doen geen vroolijke toonen meer hooren maar slui pen zoo schuw weg. Over het gansche tooneel ligt een waas van somberheid, het is alles zoo dor en zoo doodsch. Met weemoed gedenken wij den korten zomer, waarin de gouden gloed der zon alles deed schitteren, en waarin ons oog met welgevallen rustte op woud en beemd, die ons het schoone beeld toonden van frisschen krachtigen levens- groei en bloei. Wij konden ons niet verzadi gen aan het heerlijke schouwspel, dat tot alle onze zinnen sprak, en ons opwekte om met den dichter te zingenGij kroont het jaar uwer goedheid, en uwe voetstappen druipen van vettigheid, de velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koorn, zjj juichen, ook zingen zjj. Wij verwonderden ons over de triumph van het licht, van de vrucht baarheid, die aan de geringste plek glans en zegen geeft, en ons predikt van den Vader der lichten, van wien alle noode gaven en vol maakte zegeningen nederdalen. Hoe kort ech ter duurde het, en hoe spoedig was dat schoone seizoen voorbij. Is het wonder, dat wjj bij die wisseling der tooneelen denken aan de snelheid, waarmede het menschelijk leven voorbijgaat. Hoe schoon is de lente des levens, hoe heerlijk het ont luiken van alle gaven te zien, waarmede de Heere het leven heeft gesierd, hoe gelukkig gevoelt de mensch zich op de speelplaats der jeugd, als geen zorgen den slaap van zjjn oogen weren, als geen kwelling het voorhoofd doet rimpelen. Met vluggen tred bewandelt hjj zjjn weg, en geen enkele last buigt zjjn schouder in. De toekomst ligt voor hem in be koorlijke gestalte en hjj haast zich om haar tegemoet te gaan. Hjj verwacht nog zooveel en ofschoon hjj reeds eenig besef krjjgt van de vlucht, welke de tjjd heeft, het gaat hem toch niet te snel. Zoo nadert hjj met opgewektheid de plaats, waar zjjne krachten zullen beproefd worden, en nu moge de last zwaarder en de strjjd heviger worden, hjj bevindt er zich wel bjj, doch eer hjj het vermoedt, hebben de jaren hem meegevoerd en hjj kan zich niet verkla ren, waar de dagen gebleven zjjn. Wel ziet hjj duidelijker dan vroeger dien wedloop der uren, wel verstaat hü duidelijker de beeldspraak der schrift, maar het is er nog verre af, dat hjj zich volkomen rekenschap ervan geven kan Hjj krjjgt er hoe langer zoo meer een indruk van, zjjne worsteling krjjgt meer een bepaal den inhoud, doch nog altjjd moet hjj zeggen, dat het vlugger gaat, dan hjj meent. De dagen des menschen zjjn als het gras, als een bloem des velds alzoo. bloeit hjj, als de wind daarover gegaan is, zoo is zij niet meer, en hare plaats kent haar niet meer. f zoudt gebruikenwant dat leven, hetwelk zoo ras voorbjjsnelt, werd u verleend als eene ver beurde weldaad, opdat gjj daarin zoudt uitwer ken, wat tot uwen eeuwigen vrede kan dienen ja, opdat het een offer van dank en lof zou zjjn ter eere van Hem, die u den adem en alle dingen gegeven heeft. Zjjt gjj daartoe alreede geko men Niet om voor u zelf een naam te krij gen, niet om aardsche schatten te vergaderen, niet om het vergankeljjk zingenot na te jagen, hebt gjj het leven ontvangen, neen, al gelukte het u de geheele wereld te gewinnen en gjj moest schade Ijjden aan uwe ziel, dan zou het u toch geen baat brengen. Daar moet ge op letten, want de gelegenheid is zoo spoedig voorbjj. Waarljjk het is noodig, dat ook gjj steeds de bede opzondt: Leer mjj alzoo mjjne dagen tellen, opdat ik een wjjs hart bekome, en wanneer die bede verhoord wordt, en dit zal zeker geschieden, als het u ernst is, dan behoeft het u geen vreeze te baren, dat uwe levensdagen voorbijsnellen als eene schaduw, Boüma. bjj aan „heimeljjk latende zich nietschjjnen Hebr. met list, bedrog, valschheid. Sommigen nemen ’t Hebr. woord Thorma voor een stad, die zjj meenen dezelfde te wezen die in vs. 41, genoemd wordt Aruma”. Bjj eenig nadenken blijkt dit laatste ver moeden ongegrond. Want vooreerst rekent het niet genoeg met den aard van de feiten hier meegedeeld en ten tweede springt ’t over het verschil heen dat er bestaat tusschen Thorma en Aruma, en kan dit door niets an ders rechtvaardigen, dan door zich op eene schrijffout te beroepen. Daarom houden wjj vast aan de beteekenisheimelijk, in 't verbor gen, zóó dat de uitkomst Gaal plotseling voor feiten zou plaatsen, waarop hjj niet gerekend had. De boden gaan dan zonder dat Gaal er iets van weet naar Abimélech om hem met Siehems toestand op de hoogte te brengen. Hun bood schap luidtzie Gaal, de zoon Ebeds, en zijne broeders zijn te Siehem gekomen en zie, zij, met deze stad handelen vijandiglijk tegen u. De laatste woorden kan men ook vertalen: en zie zij ruien de stad tegen u op. Zoo pakken ze veel meer. Abimélech moest weten hoe het in Siehem toegaat. En deze boodschap zal genoeg zjjn om het overige te doen verstaan. Immers op ruiers moeten gestraftzjj verdienen met strengheid behandeld te worden. Zebul geeft daarom onverwijld aan zjjn heer kennis van wat er geschiedt. Een oordeel te vellen over dezen Zebul is overigens niet gemakkeljjk. Sommigen meenen dat hjj een eindweegs meeging met Gaal. Toen deze echter ging spreken van de zonen Hemors, zou hjj den rok omgekeerd hebben, wjjl hjj merkte dat ook zijn stoel wankelde. Nu kiest hjj weer voor Abimélech. Doch alleen gedreven door eigenbelang. Ik houd deze voorstelling niet voor juist. Zjj doet de feiten geweld aan, en verliest uit ’t oog, dat Zebul zeker zoo spoedig mogeljjk met Abimélech in onderhandeling trad; even- zoo dat zjjn stilzwijgend toezien aan wjjs be leid van zjjn standpunt beschouwd moet toegeschreven worden. Zjjn doel heeft hem van den beginne aan voor oogen gestaan. Nu volgt de uitvoering. Abimélech wete maar in eens wat hem te doen staat. Daarom geeft Zebul dezen raadzoo maak u nu op bij nacht, gij en het volk dat met u is en leg lagen in het veld (d. i. leg u in hinderlaag in het veld) en het geschiede in den morgen als de zon opgaat, zoo maak u vroeg op en overval deze stad. Als de nacht invalt, trekke Abimélech met zjjn le ger op van Ofra naar Siehem. Zulk een mbrsch kan spoedig worden afgelegd. In de nabijheid gekomen, houde het leger zich schuil, legge zich in hinderlaag, zoodat het Gaals be wegingen uit de stad, kan waarnemen. De plaats waar Abimélech zich verbergen moet, wordt niet genoemd. Aan zjn krygsmansta- lent moet ook iets worden overgelaten. Maar deze wenk wil hjj geven in den morgen, bij zonsopgang, kome hjj uit zijn schuilplaats te voorschijn. Dan breidt hjj zjjn leger uit ron dom de stad, alsof hjj haar geheel omsingelen wildan valle hjj aan en onderneme een plundertocht tegen Siehem. Een goede afspraak is noodig. Zebul kent Gaals vermetelheid en zal medewerken om zjjn val te verhaasten. Hjj zal hem aanporren om nu te toonen wat zjjn hand vermag. En trekt hjj eenmaal uit, zie dan zal Zebuls houding openbaar worden. Geen hulp biedt hij. De pralende Gaal redde zichzelven en Abimélech doe hem geljjk als zjjne hand vinden zal d. i., zooals de omstandigheden ’t eischen en ’t hem goeddunkt. Abimélech vertrouwend op ’t woord van zjjn L I if a Zeeu wsch K ■7/

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1