FEUILLETON. Gods weg is in het Heiligdom De familie van Bonten I ten O IN MEMORIAH. I Hoek. Zw. Littooij. UIT HET LEVEN. 28) een zeer ge- door PEK AH. Nu komt vers 23 ons verklaren, om welke oorzaak God dit kwaad zendt en ’t laat ons even zien hoe er samenhang is tussehen zonde en straf. De gerechtigheid Gods laat zich niet ter zfjde stellen. Al wreekt zjj zich niet steeds op dezelfde wijze, zjj eiseht toch altijd voldoe- wrake komt gewis over wie haar Dankdag. Ook de dankdag ligt op vele plaatsen weer achter den rug, en het beste deel van ons Christenvolk heeft dien dag in de bedehuizen het aangezicht des Heeren gezocht. Wat zou het nog oneindig veel schooner zijn, indien deze dag een stille dag was, een vrijwillige Zondag, een dag van rust voor het hart. Wanneer al de winkels in de buurt Hervormingsdag. Dinsdag 31 October 1905 is voor velen, zoo wjj hopen, een dag van dankbare herinnering geweest. Want op dien zelfden dag maar van een ander jaar, het jaar onzes Heeren 1517, is weer aan het licht gebracht, wat langen tijd verborgen was: de Waarheid door den Christus Gods geopenbaard. De Bijbel, naar het bekende verhaal, door Luther gevonden, onder het stof bedolven, in de kloosterboekerij te Erfurt, was een Symbool. Ia». <1 oourvon, <11 o voorbij g’oorroldi v*a~ ren, sinds het Woord vleesch geworden was en Geest was uitgestort, scheen de duisternis de overwinning te hebben behaald over het Licht, en het vleesch over den Geest. Was er nog kennis der Waarheid? Was er nog leven door den Geest Heerschte onder de christenheid niet de grootste onkunde en hadden niet algemeen de grootste dwalingen de overhand Werd er nog ware Godzalig heid gevonden en was het zedelijk leven onder alle standen en in alle kringen niet tot een zeer laag peil gedaald De toestand der kerk van vier eeuwen ge leden kan niet donker genoeg worden ingezien en met geen te sombere woorden worden be schreven. Er was een Christenheid, maar ze kende Christus, den Christus der Schriften niet meer, en de tempel des H. Geestes geleek eer op een tempel zonder den Geest. Maar de 31sten October 1517 doet een heer lijk getuigenis hooren. De Waarheid Gods kan voor een tijd verborgen zijn, evenals de VIII. De eerlijke vinder, goed beloond. We stappen thans weer een viertal jaren over, waaruit wij weinig of geen bizonder- heden uit het leven van de familie van Houten kennen. Alleen kunnen we onzen lezers mee- deelen, dat het van Houten te D. goed ging in de bloemkweekerij. Wel moesten ze hier ook de eerste jaren zuinig leven, wijl ze elk jaar interest moesten betalen van de geleende som, waaraan ze geholpen waren om de kwee- kerjj te kunnen koopen, en daarenboven ook ieder jaar een gedeelte van die geleende som moesten teruggeven, maar toch konden ze zich heel wat gemakkelijker bewegen dan in den laatsten tijd, toen ze te A. woonden. Deze gunstige omkeer oefende ook gunstigen invloed uit op van Houten’s moedstoestand. Hjj was nu ook niet meer zoo zwaarmoedig als te voren, en menigmaal kon hjj nu ook met zijne vrouw psalmen zingen. van honderd gulden, twee bankbiljetten elk van zestig gulden en acht gouden tientjes netjes tussehen een kaart gestoken en in een papier gewikkeld. Dat was dus te samen twaalf honderd gulden. „Wist ik nu maar,“ zeide hij, „wie dit ver loren had, dan bracht ik het den eigenaar dadelijk terug. Misschien heeft wel een arme boodschaplooper van een of ander kantoor het verloren, en dan zit de verliezer zeker in den grootsten angst en de doodelijkste onge rustheid/ „Maar zou de eigenaar wel een inwoner van D. zijn Het is immers toch ook even goed mogelijk, dat een vreemdeling deze som ver loren heeftmerkte zijn vader op. „En daarom acht ik het het beste, dat ge dezen avond nog op het Politiebureau kennis geeft van uwe vondst," vulde zijn moeder aan. Niet lang echter behoefde men in onzeker heid hieromtrent te verkeeren. Terwijl men er nog over sprak, hoe dit het best aan te leggen, hoorden zij de bel van den stadsom roeper, en daarna de woorden, met een ver vaarlijke stem uitgeschreeuwd „Is er iemand, die gevonden eeft, een kleine zwarte brieventasch, inoudende twalefonderd gulden aan bankpapier en gouden munt! Die deze tasch bij mijn terecht brengt, zal rijk beloond worde zon achter de wolken schuil kan gaan, ze kan toch niet verdwijnen en bedekt blijven. De H. Geest.kan geruimen tijd in zijn werkingen worden tegengestaan en in zjjn doorwerkende kracht worden gestuit, evenals in den winter het leven der natuur den doodsslaap schijnt te slapen, maar dat leven des Geestes openbaart zich daarna weer met te geweldiger kracht. Op den Goeden Vrijdagavond volgt de Paasch Zondagmorgen. Wanneer de duisternis en de dood gereed staan victorie te roepen, dan staan de Waarheid en het Leven in on gekende kracht en heerlijkheid op. De uit het stof opgedolven Bijbel in het klooster te Erfurt, en de monnik van Witten berg, de man vol des H. Geestes, Luther, zijn symbolen van de verrijzenis der Waarheid uit het graf der dwaling, en van de ontwaking van de sluimerende kracht des H. Geestes in het lichaam van Christus, dat ook in de don kerste tijden altijd op aarde bestaat. De hand der Voorzienigheid, die alles be stuurt, bracht ze tot elkaar, dien Bijbel, die de Waarheid Gods onvervalscht bewaarde, en dien Luther, in wien de Geest Gods een vuur ontstoken had. 31 October 1517 Die dag predikt ons een troostrijke waarheid. Gods licht en Gods vuur gaat nimmer uit. Het kan verduisterd worden voor een tijd, maar uitgebluscht nimmer. Het kan onder de aseh bedolven worden, maar een vonk blijft altijd gloren onder de asch. Het is het eeuwige Licht. Het is het eeuwige Vuur, het eeuwige Leven. Ook in de donkerste tijden blijft er een Bijbel op aarde, die de Waarheid, schoon bedolven onder het stof, niet verloren doet gaan. En evenzoo zal er ook in de meest geestelooze dagen een Luther wezen, in wien de Geest des Heeren woont. En brengt de Heere dan in den duisteren nacht zoo’n Bijbel en zoo’n Luther bij elkander, dan ontgloeit het licht en ontbrandt het vuureen licht, dat schijnt in de duisternisen een vuur, dat om zich grijptdan ontstaat er weer kennis en leven, geloof en Godsvrucht in zeer breeden kring. Daarom bljjve 31 Oct. 1517 in dankbare herinnering bij alle rechtgeaarde kinderen der Hervorming. Op dien dag denken we aan de overwinnende kracht en de onoverwinnelijkheid der Goddelijke Waarheid en van het Goddelijk leven. Wij zullen het niet verbergen voor onze kinderen, wat de Heere gewrocht heeft. Zijn loffeljjkheden zullen we vertellen. En als we dan soms met ontroering bespeuren, welk een groot deel onzes volks van de Waarheid ver vreemdt en den H. Geest smart aandoet, dan mogen we ons zelven bemoedigen, dat de af val nooit zoo groot kan zijn en de geesteloos heid ook nimmer zoo verregaand zal wezen, of er zal steeds nog een Bijbel en een Luther zijn, en waar Gods hand deze ten huwelijk voert, daar wordt een zaad verwekt, dat den Heere dient met een volkomen hart. Laman. Hun eenig overgebleven zoon Herman, die inmiddels ook de school verlaten had, had te D. een plaats gevonden op een kantoor. Herman was de trots zijner ouders, en was overal geweest de vreugde zyner onderwijzers. Door de tusschenkomst van den onderwijzer te D., waar hij de laatste twee jaar ter school had gegaan, was Herman op dit kantoor ge plaatst geworden, en elke week kwam hij nog tweemaal bij dien onderwijzer, van wien hjj gratis les kreeg in de Fransche taal. Ook de overige avonden, behalve des Zaterdags, kreeg hij bij een ander onderwijs in het boekhou den, wijl dit met het oog op zijn kantoor, voor de toekomst noodig was. Deze lessen echter moest Herman, ofschoon hjj op het kantoor weinig verdiende, zelf betalen. Herman was een bedaarde, stille jongen, in wien het zaad door zijne ouders gestrooid, zichtbaar vruchten droeg. Wjj beweren daar mee niet, dat Herman nooit ook kwajongens streken uithaalde, want wjj gelooven, dat zulke jongens niet worden gevonden, maar toch dur ven we wel zeggen, dat hjj aan gemeene straat- baldadigheden nooit meedeed. Door zijne onderwijzers werd hij menigmaal aan anderen ten voorbeeld gesteld, waarom vele jongens van zijn leeftijd hem dikwijls spottend noem den „het heilige boontje." Dientengevolge waren er van de jongens met welke hij samen Fransche les kreeg, slechts een paar die om gang met Herman zochten. De anderen be kommerden zich al heel weinig om hem. Ook op het kantoor, waarop hy werkzaam was, mochten de andere klerken hem gaarne lijden om zijne bescheidenheid, en bovenal was ook zijn patroon hem zeer genegen. Deze had zelfs al eens onderzocht hoeveel geld Herman wel noodig had voor de lessen in het boekhouden, en zich voorgenomen de kosten daarvan voor zijne rekening te nemen. Doch hiervan wist Herman natuurlijk niets, en zijn patroon wilde dit ook voor hem ge heim houden, opdat later de verrassing des te grooter zou zijn. Spoediger echter dan hij zich voorgenomen had Herman hiermee bekend te maken, deed hij dit, en daartoe diende iets, wat wij zeer toevallig zouden noemen. Zie hier, wat er gebeurde. Op zekeren avond, het was in de maand November kwam Herman later dan gewoon lijk van zijn kantoor thuis, opgewonden van blijdschap, en bjj zjjne ouders in de kamer komende, en deze slechts haastig groetende, riep hy uit: „Zie eens hier, vader! wat ik gevonden heb, juist op den hoek van de Ooster- straat!" En meteen haalde hy uit zjjn zak een portefeuille, opende die, en telde één twee drie tien bankbiljetten, elk Ook als predikant toonde onze overledene broeder bijzonder thuis te zjjn in de oude schrijvers. Hoe langer hoe meer ook in de beste, in die van de 16e eeuw. Dat kwam voor hen, die hem kenden èn vroeger èn later hoorden, dan ook uit. In Middelburg toch wilde onze broeder meer aan verbondsbeschouwing van de 18e dan aan die van de eerste eeuw der hervorming. De strijd, de altoos broederlijke strjjd daar over wel gevoerd, verdween, en zette zich in steeds toenemende eenheid om. Door dat hy de studie steeds voortzette, zyn leven godvruchtig en zjjne prediking zeer ern stig en degelijk was, leverde Z.Eerw. der ge meente, hetgeen er inging en zeer gewaar deerd werd. Hy was waar hy arbeidde en optrad, gezien, geacht en bemind. Met zegen, tot stichting en tot opbouwing in het allerheiligst geloof is onze geliefde vriend en broeder voor zeer velen werkzaam geweest. De Echtgenoote met wie de overledene tal van jaren gehuwd was en den Heere dienen mocht en die hy, in zeker opzicht, alleen ach terlaat, verliest zeer veel aan hem. Wjj con- doleeren haar met het verlies, dat haar trof. De Heere geve haar door Zyne genade te be oefenen, hetgeen Hjj haar, byname in de laatste jaren leerde, nameljjk zich aan Hem als aan haar God en Vader te onderwerpen, Hem te zwjjgen en te volgenHem te volgen tot zjj elkander wederzien en ontmoeten mogen, in Zyn huis en in Zyne ongestoorde gemeenschap, waar alleen het hoogste, tjjdeljjk afgebroken leven, weer wordt voortgezet met de gekochten en verlosten door het Bloed en den Geest van Christus Jezus, den Heere. der mannen van Sichem. Hoe treden zjj nu op? Men zou vooral in onzen tijd verwachten, dat er heimelijke plan nen beraamd werden om zulk een vorst uit den weg te ruimen. Maar zoover is de geest des oproers nog niet gekomen. Er is veeleer huiselijk verzetSichem ligt tussehen twee bergen, de Ebal ten Noorden en de Gerizim ten Zuiden. Niemand kan er binnen komen die niet van deze bergen af, reeds in de verte wordt bespied. Daarom beramen zy het plan om mannen in hinderlaag te leggen op de toppen dier bergen verspieders, die den intocht in Sichem verhinderen. Dan toch kan er mensch noch beest inkomen, en als zy allen berooven van hun goederen, den last der kameelen af nemen, weldra doet dan de armoede haar intree in Sichem en ’t is gedaan met Abimélech’s weelde en macht. Zoo brengen ze het ten uit voer. Er zal een klacht worden ingediend by Abimélech. Geen wonder dat in Sichem de gevolgen spoedig gevoeld werden. En alras werd aan Abimélech bekend gemaakt, dat zyn eigen volk tegen hem is opgestaan. Reeds treedt de waarheid van Jothams fabel aan het licht. Het vuur zal straks de cederen van Libanon verteren. God slaat een gram gezicht Op boozen, die Hem tegenstaan Hy doet hun naam met hen vergaan, In ’t hoogste strafgericht. ningen schendt. God zendt een boozen geest onder de burgers van Sichem. Hoe hebben wy dit te verstaan Zendt God een boozen engel, een dienaar van. Satan geljjk by Saul (1 Sam. 18 1019 9) Of hebben wy te denken aan een geest van oproer en tweedracht, die Satan als een oordeel Gods verwekt heelt? Met het oog op wat volgt, houden wy het laatste voor juist. Want als Saul aangegrepen is door een demon, door een persoonlyke booze engel, is hy als buiten zyn zinnen. Maar deze lieden handelen in alles met volkomen zelfbewustzijn. God zendt een boozen geest, Hy die te rein van oogen is om ’t kwaad te zien, de Heilige Israëls, die rechtvaardig en recht is. Maar werkte Hy dan niet het kwaadkunnen wy hier er af met den gewonen term„God laat het toe Het woord zenden is veel meer en de H. Schrift leert ons op vele andere plaatsen dat de zonden der menschen niet geheel buiten God omgaan. Hy verhardt Farao’s hart. Ex. 10 27, 11 10geeft een leugengeest in het midden der profeten 1 Kon. 22 23port Da vid aan 2 Sam. 24 1. Wy staan voor het onbetwistbare feit, dat God als een straf op vorige zonden, zulk een geest des oproers zendt, zonder dat Hy zelf ooit de werkmeester van het kwade kan zyn. Wat hier geschiedt, komt voor rekening van de Sichemieten, maar de H. Schrift ligt ons even den sluier op om Gods hand er in te doen zien. Al kunnen wjj het niet verklaren, daar mede is ’t feit zelf niet weggenomen. Wjj hebben het dan eerbiedig te aanvaarden. Want ’t is toch niet zoo wonderljjk dat een kind niet alles begrijpt wat zjjn vader doet. Hoe veel te minder zoo wjj niet alles doorzien wat God doet. De geest van afval en onlust doet de burgeren van Sichem trouweloosljjk handelen tegen Abimélech. Dezelfde lieden die onder bljj ge schal hem kroonden, worden nu afvallig, ver laten hem trouweloos. Een troon met bloed gedrenkt, staat niet vast. Een oogenblik moge het onnadenkende volk vreugdedronken zich overgeven, weldra gevoelt men zelf de zweep van zulk een tyran, en de oordeelen des Heeren weKKen angst en vreeze. Het verzet valt spoedig daarop niet meer te bedwingen. De schrift wjjst ons zelve het doel Gods aan. De Heere wreekt de ongerechtigheid, byzender het onrecht gedaan aan zyne knechten en hun zaad. De gewelddaad gepleegd aan de zeventig zonen van Jerubbaal en het vergieten van hun bloed zal God bezoeken aan Abimélech en aan de burgeren van Sichem, die hem daarin bij gestaan hebben. Abimélechs daad wordt gekarakteriseerd als een daad van ruwheid en geweld; een werk van onmeedoogende wreedheid. De bezoeking van zulk een gruweldaad moet komen. God zal het zien en zoeken. En om het nog eenmaal voor te stellen dat bloed van Je- rubbaals zonen roept om wrake uit de straten van Ofradaar is een stem des bloeds zjjner broederen, die roepthoe lang wreekt Gjj, o God, ons niet aan Abimélech? Thans komt Gods geduchte straf neer op zjjnen kop. Uit dit oogpunt wil de H. Geest bezien, de daden „En hjj stierf," zie, dat is het woord het welk wjj zoo menigmaal in de Heilige Schrift lezen en dat in betrekking tot ons, gewis, ook weldra weldra, vooral als wjj, gelijk het moet, den tjjd in het licht der eeuwigheid be zien, zal gezegd worden. In dat licht het leven beschouwd is het verschjjnen op en ver dwijnen van het tooneel alhier. En hjj stierf nameljjk onze vriend en broeder, ds. G. de Braai. Hjj stierf, verledene week Donderdag, in den ouderdom van 72 jaar. In 1867 toen sehrjjver dezes de bediening des Evangelies te Middelburg aanvaardde, ontmoette hjj den over ledene voor het eerst Lü KooIa Christelijke School. Als een zeer ernstige, nauwgezette en flinke onderwijzer was hjj hier werkzaam. Nu en dan sprak hjj, daarenboven hier en elders, tot genoegen van zeer velen, een woord als oefenaar. Eigenljjk was dat de lust en begeerte van zjjn hart. In 1869 en 1870 sprak broeder de Braai tot mjj over die begeerte, en in laatstgenoemd jaar bood hjj zich voor het examen naar art. 8 der Dordtsche Kerkenorde aan de Chr. Geref. Kerken in Zeeland aan. Met goed gevolg legde hjj het af, en spoedig daarna ontving en nam hjj aan het beroep naar Dinteloord. Den 8en Januari 1871 begon hjj er den dienst des Woordsarbeidde daarna te Apeldoorn (1873-1880), te Sliedrecht (1880- 1882), te Bodegraven (1882-1884,) weer te Din teloord (1884-1891), te Kralingen (1891-1896, te Oosterbeek (1896-1904.) 1 Sept. 1904 ont ving hjj op zjjn verzoek, (eervol) emeritaat, en als emeritus woonde hjj en arbeidde ook nog te De Bilt. j 1 1 1 OP

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 2