9
voor
s.
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Os. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. A
Vrijdag 27 October 1905.
No. 18.
Be Jaargang.
UIT HET WOORD.
Drukkeruitgever
Ar
)rs
A.
mt.
VARIA.
Na de Synode.
HÊ
Istr.
1.
x
t.
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
erjj
AN
np
ige
ien
irr.
tna
arg
len
ler
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
DE UITDAGING BEANTWOORD.
A
H.i
,4
al zjjn er velen,
I
fl
irof.
na-
I
it.
70 cent.
3 cent.
iVie
ize.
edi-
ge-
roor
iver
PÜ“
t de
ten
rift
loe-
rer-
sa-
ten
•en.
ade
32.
tur-
t is
in
la
rr.
rr.
da
rr.
.er
in
Enkele nummers
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
Zeenwsch Kerkblad
Komt aan, iaat ons nedervaren, en
laat ons hunne spraak aldaar verwarren,
opdat een iegeljjk de spraak zijns naas
ten niet hoore. Gen. 11:7.
Met welk een ijver zijn zij begonnen aan
het bouwen van stad en toren, en zjj verlus
tigen er zich in, nu zjj zien, hoe de muren
rijzen. Veie handen maken ook hier het werk
licht, en zjj twijfelen er niet aan, of zjj zullen
hun voornemen ten uitvoer kunnen leggen.
Ongestoord arbeiden zjj voort, en eiken avond
zien zij met genoegen op hunne vorderingen
neder. De verwachting, dat zjj eenmaal de stad
en den toren voltooid zullen zien, spoort hen
aan, verdubbelt hun ijver, en vermeerdert hunne
krachtsinspanning. Wat bek .mmeren zjj zich
over de ontzaglijke moeite, o de enorme kos
ten, het doel is zoo grootsch, en de vrucht zal
zoo heerlijk zijn. Van geslachte tot geslachte
zal hun naam in herinnering blijven, en met
trots zal er steeds gesproken worden’over hun
arbeid. Welk een lof zal hun deel zijn.
Terwijl de menschen in Sinears vlakte zoo
arbeiden, zoo denken en spreken, wordt er in
den hemel een woord gehoord, dat ons leert
God heeft de stoute taal vernomen, het booze
voornemen beluisterd, en op de krachtsinspan
ning gelet. Tegenover der menschen samen
zwering plaats Hij nu Zijn woordKomt aan,
laat ons nedervaren en laat ons hunne spraak
aldaar verwarren, opdat een iegelijk de spraak
zijns naasten niet hoore. Zjj hebben zich ver-
eenigd tegen God en gemeend, dat zjj wel door
eendrachtig samenwerken Hem kunnen trot-
seeren, dat zij wel door hun arbeid Zijne or
dinantiën terzijde kunnen dringen, maar Hij
is geen ledig aanschouwer en Hjj waakt over
de uitvoering van Zjjn raad. Kom aan, hebben
zij tot elkander gezegd, welnu Hij zegt ook
Komt aanlaat ons voor ons bouwen eene
stad en een toren, welks opperste in den Hemel
zij, welnu Hy spreekt op Zjjne beurtLaat
ons nedervaren, en laat ons hunne spraak al
daar verwarren, opdat een iegelijk de taal zjjns
naasten niet hoore. Hier wordt alzoo het eene
plan tegenover het andere gesteld, het eene
woord tegenover het andere, en het is niet
onzeker, wat de uitslag wezen zal.
De menschen willen gemeenschappelijk een
groot werk tot stand brengen om bij elkander
te blijven, de Heere wil daarentegen de spraak
verwarren, opdat zjj uit elkander gaande
menschen hebben zeer luide gesproken, maken
veel beweging en verwekken groot gedruisch,
de Heere spreekt slechts Zijn voornemen uit,
daalt in stille majesteit neder, en volvoert zon
der opzien te baren zijn plan. Welk een afstand
ligt er tusschen het woord des menschen en
de uitvoering daarvan, .ook al zjjn allen het
eens, en hoe komt daarin onze geringheid en
zwakheid uit, zoodat er waarlijk voor den
mensch geen reden is om zich te verheffen op
eigen kracht, en van zulke grootsche onder
nemingen te droomen, en hoe groot van raad
en machtig van daad is daarentegen de Heere,
wiens voornemen tot uitvoering overgaat, zon
der dat iemand het beletten kan, zoodat het
ook hier blijkt: Hij spreekt en het is er, Hjj
gebiedt en het staat er.
Het is niet zoo gemakkelijk zich een voor
stelling te vormen van deze spraakverwarring,
want de verklaringen, welke daarvan gegeven
zijn, verschillen veel, en het zal nog wel eeni-
gen tijd duren, voordat de deskundigen daar
over tot eenheid zullen gekomen zijn. Doch
beslist noodig is het ook niet, waar het feit
zelf voor ons vaststaat. Wel is het der moeite
waard, om tot helderheid te brengen de wijze,
waaarop dit waarschijnlijk geschied zal zijn,
VI.
Het feit constateeren.
Omdat de verzorging onzer Emeriti-predi-
kanten, predikants-weduwen en minderjarige
weezen, naar art. 13 der Dordtsche Kerkenorde,
m.i. in strijd is met de veranderde omstandig
heden en dientengevolge onbarmhartig tegen
over vele kerken, ja in menig geval onbillijk en
onrechtvaardig is, kon ik op en ook nog na
de Synode haar niet goedkeuren. Er zich bij
neerleggen is wat anders, dat moet.
Evenmin kon en kan ik eene andere bespre
king en bepaling, als heelemaal gewenscht hou
den voor onzen tijd en naar de omstandigheden
waaronder onze tegenwoordige Kerken leven.
Zjj betreft de wijze van behandeling van die
lidmaten der plaatseljjke kerken, die zich, jn
weerwil der veelvuldige en christelijke ver
maningen, voortdurend onttrekken en met ker
ken leven, die tot ons kerkverband niet behoo-
ren; maar die evenwel hun lidmaatschap niet
willen opzeggen.
Zy oefenen (het komt voor) jaren aaneen
geene kerkeljjke gemeenschap met de kerk
waartoe zjj behooren en willen nochtans lid
maten er van blijven.
Dewijl behalve deze tegenspraak met zich
zelven en dit wederrechtelijk, ongehoorzaam
kerkelijk leven niets bijzonders, niets schan
delijks op hen te zeggen valt, ja wijl zij zelfs
als tot God bekeerde menschen bekend staan
en door velen aangezien worden en naar hun
smaak des Zondags met en bjj andere kerken
mee opgaan, zou ik, zeide ik op de Synode,
niet den moed hebben om, na den eersten en
tweeden trap van censuur op hen te hebben
toegepast, ze met het formulier van den ban
buiten het rjjk Gods te sluiten. Op grond van
Gods Woord zou ik dat durven noch kunnen
doen. De consciëntie zou my verbieden zelfs
aan een zoodanig Synodaal besluit, uitvoering
te geven. Daarentegen zou ik met alle vrij
moedigheid het feit durven constateeren, en
dies formeel maken hetgeen in dit omsehrev0"
geval feitelijk bestaat.
M. a. w., zoodanige lidmaten, die jaar en dag
de kerkelijke gemeenschap verbreken en ze
elders zoeken, mogen en moeten wij, als zjj
zelven het niet willen doen, naar het mjj voor
komt, zeggen, dat zjj uit onze kerkeljjke ge
meenschap zijn uitgegaan en daarom ook niet
langer gerekend mogen worden er toe te be
hooren. Dat is niets anders dan het feit te
constateeren en, ten slotte, dit hun en aan
de gemeente bekend te maken. Er met
de daad niet toe te behooren en formeel wèl
gaat toch niet.
Deze misstand kan daarenboven onaangename
gevolgen hebben voor de diakenen. Wanneer,
neem aan, de broodwinner van zulk een gezin
krank en het huisgezin, hoe dan ook, armlastig
wordt, dan immers moeten de diakenen, omdat
zjj formeel tot hunne gemeente bleven behoo
ren, het kan zelfs wezen jaren aaneen, dat gezin
financieel gaan helpen. Het kan gebeuren dat
de arme, trouwe leden dientengevolge iets
minder moeten hebben. Maar al is dit niet het
geval, dan komt toch de gemeente, naar wie dat
gezin jaren aaneen den rug keerde, in den regel
daar tegen op. Wjj weten wel dat in zoodanig
geval kolen vuurs op het hoofd te hopen goed,
ja Bjjbelsch is doch het kan ook gebeuren dat er
voor nieuwe, meerdere uitgaven niets aanwezig
is; en ’tis ook Bijbelsch de wezenlijke „huis-
genooten* eerst en meest wel te doen.
De kerk die de lusten heeft gehad, behoort
ook de lasten te dragen. Op de Synode te Utrecht
werd slechts verkregen dat door haar toegestemd
en dies bjj amendement besloten werd, dat de
boven beschrevene lidmaten niet met den ban
uit het midden mogen worden weggedaan.
Altoosdurende censure dus, tengevolge van huu
onkerkelijk, ongehoorzaam leven. Formeel moet,
naar dat besluit, alzoo blijven wat feiteljjk niet
bestaat. Dat moet zoo bljjven, in de aangegeven
gevallen, met al de bezwaren, ook voor de dia-
coniën er aan verbonden.
Waarom moet dat zoo blijven en mag zelfs
eindelijk niet formeel gemaakt en geconstateerd
worden hetgeen feiteljjk jaar en dag bestond?
Wel, onze ook in dit opzicht verouderde en
op een ander kerkeljjk leven passende kerken
orde zegt en weet niets van dat constateeren.
Onze kerkenorde werd thans in vele andere op
zichten gecorrigeerd, maar in dit opzicht was er
geen voorstel van wijziging door de commissie
gedaan, en tegen haar op te roeien was op te
roeien tegen den stroom, en daarbij ging elk
kopje onder. Men sprak daarom slechts zjjn over
tuiging uit. Ik vrees, dat echter, geljjk dusver in
steeds meerdere kerken geschiedde, in genoemde
gevallen toch formeel zal worden gemaakt, het
geen feiteljjk bestaat; en wjj behooren eene
kerkenorde te hebben die wij kunnen, mogen
en moeten beleven. Dat zjj in dezen ook niet
meer past op onze geheel veranderde kerkeljjke
toestanden veroorloof ik mjj nog even te be
spreken. In den tjjd toen wjj onze Kerkenor
deningen kregen, stonden de Gereformeerde
Kerken tegenover de vooral toen diep gezon
ken en verbasterde, „valsche* Roomsche Kerk.
Dat de lidmaten der Gereformeerde kerken
daar weer gingen kerken kwam uit den aard
der zaak zelden voor. Het gebeurde evenwel
dan konden en durfden de Gereformeerde ker
ken naar het oordeel, dat zjj destjjds over die diep
verbasterde kerk hadden, dezulken censureeren
en ten slotte met het formulier afsnijden.
Thans echter hebben onze Gereformeerde
kerken naast zich de Christelijke Gereformeerde
en de oud-Gereformeerde kerken, gelijk deze
laatste ter onderscheiding wel worden genoemd.
De lidmaten, die nu anders niet doen dan
daar henen gaan, in tweeden trap censu
reeren, dus als diegenen die zich aan zeer grove
zonden voortdurend schuldig maken (op dezen
moet naar de kerkenorde deze censuur worden
toegepast) daartoe is reeds moed noodig, zeker
dus om met de gemeente te verklaren, dat deze
lidmaten niet tot het Koninkrijk Gods maar
tot het rjjk des Satans behooren.
En de Kerkenorde behoort m. i. toch zoo te
wezen, dat, als de kerken a en b gezegd heb
ben, zjj ook c moeten durven en kunnen zeg
gen. Dat nu durven en kunnen en mogen zjj in
de bedoelde gevallen niet. Voor zulke gevallen
zou er daarom, overeenkomstig de kerkeljjke
toestanden van onze dagen, een nieuwe regel
behooren te zjjn.
De regel, die reeds door o zoo vele kerken,
ja, door steeds meerdere, is en wordt toegepast.
Hebben deze kerken en heeft de onderge-
teekende het in dezen mis, men zal haar en
hem ontegenzeggeljjk een grooten dienst be
wijzen door dit op grondig Bjjbelsche wijze
aan te toonen. Wil professor Rutgers dit doen
Littooij.
ren.
ren wil en dat het een bewjjs van Zjjne goed
heid is geweest, wanneer Hjj U verhinderde
uw plan te volvoeren. Het mag u wel verne
deren, wanneer gij zoo menigen onvoltooiden
arbeid in uw leven aanschouwt, het mag u
wel met schaamte vervullen over uw eigen
dwaasheid, maar het moet u tevens leiden tot
het aanbidden van de veelvuldige wijsheid en
onnaspeurlijke goedertierenheden uws Gods.
Welk een zegen is het, als gij er zoo toege
komen zjjt om nooit meer iets te ondernemen,
alvorens eerst met ernst het aangezicht des
Heeren gezocht te hebben. Bouma.
maar al weten wjj het niet en
die het nooit weten zullen, het belangrijkste
is, dat wjj verstaanGod heeft naar den rijk
dom Zjjne macht en wijsheid bewerkt, dat de
menschen elkander niet langer verstonden, en
daardoor verbrak hjj de éénheid, welke er tot
dien tjjd onder hen geheerscht had, en tenge
volge daarvan konden zjj niet bereiken het
doel, dat zjj zich voorgesteld hadden.
Zullen wjj het betreuren Wie denkt er
aan. Zoo ooit, dan is toen wel uitgekomen de
waarheid van het woord Mjjne gedachten zjjn
hooger dan Ulieder gedachten. Nu wjj de ver
meerdering van ons geslacht kennen, en de
geschiedenis der eeuwen gesproken heeft, hoe
klein zjjn nu de menschen, die zulk een onder
neming op touw gezet hebben in ons oog, zjj
verschijnen voor ons als roekelooze kinderen,
die niet weten, wat zjj beginnen, en zich geen
rekenschap geven van hunne daden. Hoe dwaas
was het, waar zjj allen bij elkander wilden
bljjven, terwjjl de gansche aarde voor hun aan
gezicht was, en al de krachten, welke God in
de aardsche schepping gelegd had, op de hand
van den mensch wachten. Hoe wjjs was het
derhalve, waar God hun voornemen verjjdelde,
den bouw verstoorde, en hen noopte uit elkan
der te gaan, teneinde over de gansche aarde
verstrooid te worden. Welk eene bekrompen
heid des harten en welk eene beperktheid van
blik spreekt uit het werk dier menschen, en
geljjk wjj nederzien op wat kinderen soms
ondernemen en uitvoeren, zoo zien wjj neder
op het roekelooze spel der torenbouwers.
Nochtans zou het niet goed zjjn, wanneer
gjj het daarbjj liet, want de menschen zijn
sedert dien tjjd niet wijzer geworden. Die half
voltooide toren predikt wel de dwaasheid van
de kinderen der menschen uit dien tjjd, maar
heeft ook iets te zeggen aan al de geslachten
der aarde. Dezelfde gedachte, dezelfde over
leggingen, welke destjjds de menschen aan
spoorden Gods raad te wederstaan, zjj komen
altjjd weer op in het hart van ieder geslacht.
Het is bjj die ééne stad, bjj dien éénen toren
niet gebleven, overal vindt gjj overblijfselen,
die U zeggen, dat de menschen in lateren tjjd
zich aan diezelfde zonde hebben schuldig ge
maakt. Altjjd weer wordt diezelfde taal ge
hoord Komaan, laat ons beproeven, of het
niet mogeljjk is de volvoering van onze eigen
overleggingen te verkrijgen, en daarom bljjft
die spraakverwarring een waarschuwing, om
toch niets te ondernemen tegen de uitdrukke
lijke uitspraken des Heeren. Hoevele bladzjjden
der historie zjjn er niet, die ons verhalen, dat
God tusschenbeide gekomen is om de spraak
der menschen te verwarren, zoodat zjj, die zoo
ijverig aan het bouwen waren, uitééngingen,
omdat zjj elkander niet langer verstonden en
lx grepen, en het is goed, dat gjj dit opmerkt,
opdat gjj vreest voor Hem, die alle dingen
werkt naar den raad van Zjjnen wil.
Ja, gjj moet niet enkel letten op wat God
gedaan heeft in de geschiedenis van ons ge
slacht, maar gjj moet er ook een open oog
voor hebben, wat Hjj gedaan heeft in uw
eigen leven. Het zou mjj toch niet verwon
deren, dat gjj, indien gjj eens nauwkeurig let
op wat gjj zult ondernomen hebt, zeggen moet
ik was ook menigmaal aan die dwaze men
schen geljjk, ook ik heb menigmaal beproefd
zulk een toren te bouwen, en welk een zegen
is het geweest, dat God het verhinderd heeft.
Het is wel niet aangenaam, zulke ervaringen
te krjjgen, wjjl wjj zoo gaarne hebben, dat wij
in ons opzet slagen, maar later, als wjj
gingen welke drjjfveeren het waren, die ons
in beweging gebracht hadden, en van hoeda-
nigen aard de overleggingen waren, die ons
tot den arbeid dreven, hebt gjj dan niet moe
ten erkennen, dat het inging tegen des Hee-