9 rfl. J Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Os. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. 0 Be Jaargang. Vrijdag 29 September 1905. I No. 14. UIT HET WOORD. Drukkeruitgever A. SCHRIFTBESCHOUWING. )n. altaren eiken morgen zjjn, en ge zien T, ;r ?eida nken de. in der mg be- >or- ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers nken ep. 100. 10. 7egte rn. lamp onge eerr. sema Berg lolen ilder -eerr. jeerr. ïeida ■aerr. lunst en. Iffera een ,ns. 6. 10. lut- IOX De nk- De ebt len om EN Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADÏERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. D. LITTOOIJ Az MIDDF ,BURG. 70 cent. 3 cent. Het boek der Richteren. LI. En Jerubbaal, de zoon van Joas, ging henen en woonde in zijn huis. Gideon nu had zeventig zonen, die uit zjjne heupe voortgekomen warenwant hjj had vele vrouwen. En zijn bijwijf, hetwe’k te Sichem was, baarde hem ook eenen zoon, en hij noemde zijnen naam Abimélech. En Gideon, de zoon van Joas, stierf in goeden ouderdomen hij werd begraven in het graf van zijnen vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. En het geschiedde, als Gideon gestorven was, dat de kinderen Israëls zich omkeer den, en de Baals nahoereerdenen zij stelden zich Baal-Berith tot eenen god. En de kinderen Israëls dachten niet aan den Heere, hunnen God, die hen gered had van de hand van al hunne vijanden van rondom. En zjj deden geene weldadigheid bij het huis van Jerubbaal, dat is Gideon, naar al het goede, dat hjj bij Israël ge daan had. zoodat het u bang, ja zeer bang is. In alle toestanden en onder alle omstandigheden bij God, bij Hem alleen. Maar had Azaph wel recht om zoo stout te spreken, om te verklarenik zal dan gedurig bjj God zijn ;’is het geen zelfverheffing om zoo kras het te zeggen? Was hij nu reeds verge ten, dat hjj zich zoo ver van God verwijderd had en dat zjjn hart nog even dwaalziek was als tevoren Had hjj de begeerte te kennen ge geven om altijd bjj God te mogen wezen, gij zoudt hem verstaan, en wellicht zeggenzoo is het ook bij mij. Alvorens den dichter van aanmatiging te verdenken, moet ge nauwkeurig letten op zijne verklaring. Zeker wij zouden recht hebben om hem te bestraffen, wanneer hij bjj deze uit spraak gebouwd had op eigen kracht, maar hij laat er op volgen Gij hebt mijne rechterhand gevat. Hjj denkt hier niet allereerst aan zich zelf, maar aan God, hij steunt hier niet op wat hjj zelf doen zal, maar op wat God gedaan heeft, hjj rekent hier niet op den ernst van zijn voornemen, maar blijkbaar op Gods trouw, en voorwaar daarmede heeft hjj geen zandgrond gekozen. Hjj ziet van zich zelf af en richt het oog omhoog, terwjjl hjj zegtGjj, o mijn God, hebt mijne rechterhand gevat. Daar gaat een kind naast zjjn vader, het kind struikelt en dreigt te vallen, maar de vader grjjp-t 'neï bjj de hand, houdt het vast, en bewaart het voor een pijnlijken val. Met een vrooljjk hart gaat dat kind voort, en gjj veroordeelt het niet, want gjj zjjt ook van gedachte, dat het veilig is onder ’s vaders hoede. Welnu wat die vader is voor zjjn kind, dat is God voor Azaph. God had zjjne rechterband gevat. Wanneer Zeker in de ure van Azaphs bekeering. Vóór dien tjjd wandelde hjj in eigen kracht en liep ge vaar om te komen. De Heere zag het, greep hem, en hield hem staande. Of de dichter evenwel daaraan gedacht heeft, zou ik niet durven zeggen, want het is waarschijnlijk, dat hjj het oog heeft gehad op de inwerking van ’s Heeren genade, die hem pas te beurt was gevallen, en hem genoopt had weer terug te keeren tot den rechten weg. Hjj was als een dwalend kind geweest, dat zich immer verder verwijdert van het ouderlijk huis en voorjhetwelk er eindeljjk geen kans meer is om den terug weg te vinden. Doch toen het er zoo voor stond, had de Heere hem bjj de rechterhand gegrepen, en hem in veiligheid gesteld. Dit was hjj zich zelven bewust, en hjj wist tevens dat de Heere trouw houdt en het werk zjjner handen nooit laat varen, waarom hjj in die daad zjjns Gods het bewjjs zag, dat God het in de toekomst zou doen. Hij ontkent niet, dat hjj van nu aan beter zal zijn, dat hjj geen neiging tot afdwalen meer heeft, maar hjj weet, dat God nem nooit meer zal loslaten. Dat ge bang zjjt om iets van u zelf te ver wachten, is goed, want ge zult u zelf immer meer tegenvallen, doch het is ook goed, ja noodig, dat gjj meer vertrouwen leert stellen, op God, vooral indien gjj uit eigen ervaring weet, dat de Heere U bjj de rechterhand heeft gegrepen. Heeft Hjj U staande gehouden op Uwen dwaalweg, bracht Hjj U tot inkeer en tot schuldbesef, deed Hjj U de zonde zien en kreegt gjj een afkeer daarvan, leerde Hij U den vrede zoeken, die bjj Hem is, zjjt gij ook tot dezelfde keus als Azaph gekomen en is het Uw oprecht verlangen om bij God te zjjn? Als gij dit niet ontkennen kunt, dan is er ook voor U zekerheid, dat gjj in weerwil van alle afdwaling bjj den Heere zult blijven. Bouma. Richt. 8 2935. Sinds Gap. 7 1 werd de naam Jerubbaal niet gebruikt. Nu zjjn werk volbracht is, hooren wij hem, verrassend fijn, weer met dien naam U weer noemen. Immers bij dat woord treedt voor den geest, Gideons eerste hel dendaad. Daar lagen ze, die verwoeste Baals- Hjj zou zich wreken, die godEn sinds wat wrake aan den vernieler Gi deon zegevierde waar hij ook zjjn voet zette, het machtige hei? der Midianieten werd ver nield, en ’t volk biedt ’t koningschap hem aan. Baal is niets. Daarom als een vernietigende uitdaging, noemt de verhaler hem nu niet Gideon, maar Jerubbaal. Er breekt voor dezen Richter een overgangs tijd aan. Uit het krijgsmansleven keert hij naar ’t huiselijke leven terug, het ambteljjke werk eindigt en ’t private, persoonlijke, rustige leven breekt aan. Dat wordt teekenachtig ge zegd in de woordenen Jerubbaal, de zoon van Joas, ging heen en woonde in zijn huis. Want gaan en iets doen is de uitdrukking om een voortgang, een overgang aan te duiden (Ver- gel. Ex. 2 1). Weer in zjjn huis terugge keerd, geniet hjj nog jaren lang van de ruste, want veertig jaren in de dagen van Gideon, blijft alle twist van binnen en van buiten uit. Veel zelfverloochening was noodig om zich in volle kracht uit het ambtelijke leven terug te trekken Vooral nu een schitterende loopbaan hem tegenlacht. Maar daartegenover biedt ook weer het stille leven van den vrijen burger een rust waarvan geen regeerder des volks, zich eene voorstelling kan maken. Zoo is dan Gideon afgetreden als Richter, althans zijne werkzaamheden zjjn ten einde. Wjj zouden kunnen zeggenhij is Richter op non-activiteit. En al is de tyd van zjjn rust langer dan van zjjn arbeid er worden toch slechts enkele verzen aan gewijd. En dat nog wel om het vervolg te verstaan. Een klein stukje van zijn privaat leven moet ontsluierd, omdat het een onmisbare schakel vormt in de keten van Israëls geschiedenis. Overigens zwijgt de geschiedenis, 't Gaat niet over Gi deon, ’t is niet om hem te doen, maar om Gods werk met Israël. Wat ons nu medege deeld wordt, dient om ons ’t echt menschelyke van de helden Gods te leeren kennen. Ieder ander boek zou ons na zulke daden een leven teekenen, in alles uitmuntend, een leven groot in, alles, een voorbeeld ter navolging voor allen, een ideaal, dat den mensch opheft. Van dit standpunt bezien, is het eind ver beneden de ver wachting. Eenvoudig, zoo lang hjj leefde, had Gideon alles wat in Israël roem en vreugde bracht. Zeventig zonen, die uit zijne heupe voortgekomen waren. Zijn dit allen eigen kinderen, of ook kleinkinderen er onder be grepen De uitdrukking die uit zijne heup voortgekomen waren, laat ook ’t laatste toe. Zie Gen. 46 26 en Ex. 1 5. En al wordt dit groot getal nakomelingen ons verklaard door de opmerking, want hij had vele vrouwen, toch meenen wij dat ook daardoor geene hinderpaal op den weg wordt gelegd om in ’t algemeen aan ’t mannelijke nakroost te denken. Benevens deze vele vrouwen had Gideon een bijwijf te Sichem eene stad aan welke vele herinneringen verbonden zijn. Jacob zette zich er naar (Gen. 38 18, 35 2—4) en Jozefs gebeente werd daar begraven. Deze vrouw, van wie wjj verder niets weten, baarde hem een zoon, en, (zoo luidt de Stat. Vert.) hij noemde zijn naam Abimelech. Wanneer deze zoon geboren wordt, laat zich uit den naam wel ongeveer vaststellen nl in den tijd toen Gideon nog in werkelijken dienst was, toen een macht als van een koning hem omgaf. Maar is ’t nu te denken dat Gideon zelf, die niet wilde heerschen, een kind den naam Abimelech geeft, welke beteekentmijn vader is koning Dat is in strijd met de werkelijk heid. Daarbij komen nu twee opmerkingen. Vooreerst het woord noemen is in ’t oorspron kelijke niet het gewoonlijk daarvoor gebruikte, maar een ander, dat wjj ook elders vinden, als er niet van naamgeven, maar van een bij naam geven sprake is, bv. Dan. 1 7 „en de overste der kamerlingen gaf hun [andere] namen en Daniël noemde hij Beltsazar Verg. Dan. 5 12, Neh. 9 7. Abimelech is derhalve een bijnaam. Ten tweede’t is ook naar ’t oorspronkelijke niet noodzakelijk dat Gideon zelf dezen bij naam gaf. ’t Zou ook niet aannemelijk zijn. Het kan evengoed algemeen genomen in den zin vanmen noemde, vergel. Job 3 3 de nacht waarin men zeideeen knechtje is ont vangen. En dan komt de vraaghoe kon zoo’n naam gegeven worden Aldusaan een bijwijf is de ijdelheid niet vreemdhaar vrouwenhart is trotsch op een zoon van den grooten Gideon. En verwerpt nu ook Gideon de koningsmacht, zjj in haar vrouwentrots aanvaardt ze, en noemt in ijdele .verheffing haar zoon mijn vader is koning, Abimelech. Dat is iets voor den zoon om er zich op te verheffen. Maar er is nog een ander gevoelen. Abime- leeh ontving dezen toenaam niet terstond bjj zjjn geboorte, maar eerst later bjj zijn opwas sen, toen in hem zoodanige eigenschappen aan ’t licht kwamen, die voorspelden dat hjj een vader van koningen zou worden (Keil). Vol gens deze opvatting beteekent Abimelech va der van een koning, van een koninklijk ge slacht. Dit is uit een taalkundig oogpunt niet onmogelijk. En in ieder geval bjj allen staat vast, bij ’t geven van dezen naam speelde ’t bijwijf te Sichem een groote rol. Deze ge schiedenis, kort aangestipt, is de zwarte schaduw welke na zjjn dood, viel op zjjn huis en geslacht. Gideon’s leven, is een heilige schildering, dit is de donkere achtergrond. Een vlek op dit reine gewaad, een nevel, onheilspellend en zwart aan den helderen hemel. Want al rekenen wij met de zeden dier dagen, er ligt toch een groote schuld voor Gideons rekening. Vele vrouwen een bij wijf te Sichem. Eene aanklacht tegen een groote in ’t Koninkrijk der hemelen. AZAPHS KEUS. Ik zal dan gedurig bij U zijn; Gij hebt mijne rechterhand gevat. Ps. 73 23. Azaph is niet altijd bjj God geweest. Hjj heeft op zijne eigen wegen gewandeldverre van God heeft hij nagedacht over de bedoeling der Voorzienigheid, zonder tot eene bevredi gende oplossing te komen. Doch er is een oogenblik geweest, waarin hij van zjjne dool paden teruggekeerd is, waarin hjj in ’t heilig dom is gekomen, en daar heeft hjj bij ’t licht der bijzondere openbaring den vrede zyns har ten hervonden. Ja, daar is hjj weder tot God genaderd, en in de gemeenschap met den Eeu wige is het hem onuitsprekelijk zalig gemaakt. Nooit is het hem duidelijker geworden hoe verkeerd het isom bjj eigen licht een ant woord te zoeken op de vragen, welke het leven stelt, om in eigen kracht te ontdekken, wat rust aan het gemoed geeft. Het behoeft der halve niet te bevreemden, dat hjj voortaan bjj zjjn God wenschte te blijven. Bjj God wil hjj zjjn. Niet nu eens en dan eens, niet een enkelen dag om daarna weer weken verre van Hem te zjjn, maar steeds, eiken dag en elk uur van zjjn leven. Gedurig bjj God. A’s de zon der voorspoed licht geeft op zjjn weg, als de zegeningen in overvloed liggen op zjjn pad, als de bloemen, die door geur en kleur het oog bekoren en het hart streelen, ontluiken voor zjjn voet, als het gaat naar de begeerte en er niets is, dat hem tegenstaat. Bjj God onder het ontvangen van die wel dadigheden, welke het leven veraangenamen en verrijken, omdat hij overtuigd is, dat hjj anders licht den Gever zelf uit het oog zal ver liezen. Hoe goed is die keuze, die stemming, want als gjj bjj God zjjt in de heldere en vrooljjke uren, dan zult gjj u nimmer verhoo- vaardigen op wat gij zyt of hebt. Immers in dit geval zal het besef levendig zjjn, dat Hjj de gansche overvloeiënde Fontein van alle goeds is, en dat al wat gjj bezit een bewijs Zjjner goedheid is. Tot verootmoediging zal u leiden de gedachte, dat gij van oogenblik tot oogen blik leeft uit de hand uws Gods, en dat al het uwe u eerst toegekomen is uit Zjjne vol heid. De voorspoed zonder God is geen zegen maar leidt ons af van het ware heil en maakt ons vet tegen den dag der slachting. Gedurig bjj God, dus ook in tegenheden. Moeite zal het in uwe oogen zjjn, als uwe be straffingen er moet, dat het den goddeloozen gelukt al wat zjj ondernemen. Maar als ge door de wateren der verdrukking moet gaan, als ge bjj eiken tred, welken gjj zet, op zwarigheid stuit, als ge dageljjks in aanraking komt met wat on aangenaam is, en ge kunt die moeite in Gods hand overgeven, schuilen onder de schaduwe van Zjjne vleugelen, dan zult ge niet morren, wjjl ge erkennen zult, dat de Heere vele rede nen heeft om u tegen te komen, en dat zelfs in uwe groote ellende de barmhartigheden roemen tegen de oordeelen. Zelfs als ge zit op de puinhoopen van uw geluk en ge moogt bjj God zjjn, dan zult ge uitroepenhet zjjn de goedertierenheden onzes Gods, dat ik niet ver nield ben. Bjj God zult gjj niet wrevelig dur ven zjjn, bjj Hem zal uwe ziel in u zjjn als een gespeend kind by zjjne moeder, by Hem zal u de moed nooit geheel ontzinken, omdat gjj in Hem ziet den Rotssteen des heils, wiens werk volkomen is. Kortom steeds, altjjd, gedurig bjj God, hetzjj Hjj u toelaat tot de beken zjjner zalige ver troosting, zoodat gij proeft, dat Hjj goed is, hetzjj Hjj u verre van zich houdt en u over geeft aan allerlei bestrijding en aanvechting, i Zeeuwsch Kerkhlad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1