Zeeland.
0>
'1.
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
in
Vrijdag 22 September 1905.
No. 13.
3e Jaargang.
UIT HET WOORD.
Drukker-Ditgever
I
I
ema
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
I,
70 cent.
3 cent.
tst
jn
fe
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
.erna
Ut
teida
eerr.
een.
leida
een.
nner
een,
sen
US.
6.
10.
ut-
ox
De
ik-
De
aht
len
jm
SN
amp
3nge
een.
erna
erna
eerr.
3erg
olen
ilder
los en zorgde er voor, dat hij de paden
puur wjjsgeerige beschouwing verliet en
waar
over
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
juicht alles wat in hem is. Zoo was het Azaph
gegaan. Nu hij weer na bangen twijfel geloo-
ven kon, dat God goed was, dat hjj Israel goed
was, ook al waren de tegenheden, waarmede
dat volk te kampen had vele, nu gevoelde hjj
zijn hart verruimd en alle vermogens van ziel
en lichaam vereenigden zich in den juichkreet
Immers is God Israel goed. Het is het jubelen
zijner ziel na zwaren strijd, het is het uitspre
ken van de zalige winst, welke hij uit de don
kere uren van zijn leven verkregen heeft.
Ach, wij zeggen zoo gemakkelijkGod is
goed, wij kunnen ons haast niet voorstellen,
dat onze lippen het tegengestelde zouden uit
spreken, doch waar blijft die taal, als onze
bestraffingen er eiken morgen zijn, waar is de
kracht dier belijdenis, als de tegenheden zich
vermenigvuldigen Draagt dit geloof ons over
de felbewogen wateren van ons leven heen,
doet het ons in den donkeren nacht van het
lijden hopen op den Heere, legt het ons een
psalm des lofs op de lippen, als de verdruk
king ons neerwerpt? Laten wjj daarop letten,
opdat wij ons niet vergissen. Eene overtuiging,
welke zoo licht verkregen wordt, heeft ook zoo
weinig te beteekenen, en zjj, die het spoedigst
gereed zjjn om te roepenGod is goed, zijn
dikwijls ook er gauw bij om te klagen over
Gods wijs bestel. Het Koninkrijk der hemelen
is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
Bouma.
AZAPHS JUICHTAAL.
Immers is God Israël goed.
Ps. 73 la.
Immers is God Israel goed. Wie kan er aan
twijfelen? Is er oorzaak om zulk eene plech
tige verzekering te geven Zou er wel iemand
zijn, die aan zulk een getuigenis behoefte heeft
Mag eenig mensch wel wantrouwen koesteren
jegens de goedheid Gods? Bestaat er gevaar
om ooit te denken, dat God niet goed is
Welneen, zegt de oppervlakkige, want de Vader,
die in de hemelen is, doet zijne zon opgaan
over boozen en goeden, en Hij doet zijne mal-
sche regendruppelen nederdalen niet enkel op
de velden van rechtvaardigen maar ook op die
der onrechtvaardigen. Aller oog moet gericht
zijn op den sprinkader des levens en aller mond
moet instemmen met den dichter, als hjj zingt
Uw Koninkrijk is een Koninkrijk van alle
eeuwen en Uwe heerschappij is van ge
slachte tot geslachte. De Heere ondersteunt
allen, die vallen, en Hü richt alle gebogenen
op. Aller oogen wachten op U en Gij geeft hun
hunne spijs ten zijnen tijde. Gij doet uwe hand
open en verzadigt al wat daar leeft naar Uw
welbehagen. En daarmede heeft hjj, naar hij
meent, zijn pleidooi gewonnen, want hij kan
zich niet voorstellen, dat eenig mensch den
moed heeft om zoo duidelijke waarheid in twijfel
te trekken.
Eenmaal op dezen weg zou hjj nog zonder
bezwaar eene schrede verder kunnen gaan en
er aan toevoegenwaar nu de Heere menschen
en beesten behoudt, waar Zjjne goedertieren
heden verspreid liggen over alle de werken
Zjjner handen, waar Zijne voetstappen aller-
wege van vettigheden druipen, daar kan het
niet anders of Hij is in ’tbizonder goed aan
allen, die naar Hem vragen, aan Israel, dat
op Hem hoopt. Zeker, dit laatste staat vast.
Ten allen tijde en allerwege hebben de knech
ten Gods het uitgesproken en daar is een zeer
lange reeks van uitspraken, welke het ons ver
kondigen. Ook uit de geschiedenis kunt gij
voorbeeld na’ voorbeeld bijbrengen om deze
waarheid te bevestigen. Bjj den naam Israel
denkt ge van zelf aan den man, die hem voor
’t eerst heeft gedragen, en staat er niet boven
zijn leven met onuitwisehbare letters geschre
ven, dat de Heere hem goed geweest is Wel
is het een leven geweest vol moeiten en ge
varen, vol lijden en strijd, zoodat hjj eenmaal
uitgeroepen heeft: al deze dingen zijn tegen
mij, maar schittert daartegenover niet de goe
dertierenheid des Heeren, die alle dingen ten
goede heeft geleid, zoodat wij nu nog altijd
zingen
Zalig hij, die in dit leven
Jacobs God der hulpe heeft,
Hjj die door den nood gedreven
Zich tot Hem om troost begeeft;
Die zjjn hoop in ’t hachlijkst lot
Vestigt op den Heer, zjjn God.
Moeiëljjk zou het niet vallen om op deze
wijze voort te gaan.
In weerwil echter van deze duidelijke waar
heden had Azaph er aan getwijfeld en op ’t
gevaar af, dat sommige lieden zeggen zullen
wat is dat toch voor een man geweest, hoe diep
moet hjj wel gezonken zjjn, komt hjj er open
en rond voor uit. Hjj had er aan getwijfeld,
niet even, maar dagen, niet weinig, maar veel,
hij had er zoo geducht aan getwijfeld, dat hjj
van die goedheid Gods niets meer zag. Het
tegendeel meende hjj opgemerkt te hebben.
Hoor, wat hjj zegt: „Mjj aangaande, mijne
voeten waren bjjna uitgeweken, mjjne schreden
waren bjjkans uitgesehoten, want ik was nijdig
op de dwazen, ziende der goddeloozen vrede,
want daar zjjn geen banden tot hunnen dood
D. LITTOOIJ Az
MIDDET BURG.
toe, en hunne kracht is friseh. Zij zjjn niet in
moeite als andere menschen en worden met
andere menschen niet geplaagd.' Als gij hem
nu hadt kunnen vragenmaar Azaph wist gij
dap niet, dat de Heere vele malen en op veler
lei wijze gezegd had, dat Hjj voor alle schep
selen goed is, en dat Hjj vooral in gunst neder
ziet op hen, die Hem vreezen, en dat er voor
hen bij Hem uitkomsten zjjn zelfs tegen den
dood dan zou hjj u geantwoord hebben zeker,
dat heb ik evengoed geweten als gjj, doch als
ik mjj wendde tot het leven om te onderzoeken
of het uitkwam, dan bleek, naar het mjj scheen
precies het tegenovergestelde. Immers ik zag,
dat de tegenspoeden des rechtvaardigen vele
waren, en dat de goddeloozen nut hadden in
de wereld en het vermogen vermenigvuldigden.
Zoodoende kreeg ik den indruk, dat het te
vergeefs is, wanneer iemand zjjn hart zuivert,
en dat het groot voordeel verschaft, wanneer
men zich niet om God en zijn dienst bekom
mert. De weg, waarop de goddelooze wandelt,
was effen en leidde tot voorspoed, terwijl de
weg, waarop de rechtvaardige voortschreed,
moeieljjk en hobbelachtig was en uitliep op
allerlei onheilen. Kunt gjj het nu verstaan, dat
de bange vraag in zijne ziel opreesZou God
het weten, zou er wel wetenschap bjj den Aller
hoogste zfin Hjj kon niet vereffenen de vele
en duidelijke uitspraken van het woord des
Héeren en de werkelijkheid, welke hjj aan
schouwde. Hjj is niet de eerste geweest, die
daardoor in twijfel geraakte en bange uren
doorleefd heeft, velen vóór hem hadden die
zelfde tegenstelling gezien en waren het spoor
bijster geraakt. Als hjj een Pharao met zjjn
heir zag verzinken in de Roode zee en Israel
droogvoets daardoor gaan, dan was het hem
duidelijk, dan juichte zjjn hart §n met het
verloste volk zong hij den lof des Heeren. Het
wilde hem voorkomen, dat het zoo altjjd moest
gaan, dat de toorn des Heeren altjjd moest
verteren, die Hem tergden, en dat welvaart en
vrede altjjd het deel moesten zijn van hen, die
behoorden tot zjjn volk. Licht in de woningen
Israels en duisternis over alle Egyptenaren,
leven en gezondheid voor alle kinderen Gods,
vreeseljjke krankte en dood voor alle verach
ters van Zijn Naam, volle blijdschap voor allen
die naar God vroegen, schrik en angst over
allen, die niet wandelden naar Zjjne inzetlingen.
Zoo moest het zjjn naar Azaphs meening, naar
dezen regel moest het toegaan in deze wereld,
.op deze wijze moest het onderscheid uitkomen
tusschen goeden en boozen. En het ging an
ders om en dat heeft hem in verwarring ge
bracht en hem doen twijfelen aan God, aan
Zjjne kennis en goedheid beide.
Vreeselijke toestand, want het werd hoe lan
ger hoe donkerder, hoe langer hoe pjjnlijker,
de rust en de vrede hadden hem verlaten, en
hij voelde, dat er geen grond meer was, waar
op zijn voet kon steunen. Geen uitzicht was
er, dat er verandering zou komen, en zoo van
God te moeten denken was hem ondrageljjk.
Doch geen wjjsheid baatte hem, geen naden
ken kon hem redden. God liet hem evenwel
niet
van
zjjn schreden richtte naar het heiligdom,
uit de hoogte het licht des hemels viel
de raadselen des levens. Hoe werd opnieuw
alles geheel anders. Ofschoon er vragen over
bleven, waarop hjj geen antwoord kon geven,
nevelen, welke hjj niet verdrijven kon, noch
tans de twjjfel vlood, de strik des ongeloofs
brak en hjj zag hoog boven alles uit de goed-
geid Gods stralen. Als een schipbreukeling uren
achter elkander met de onstuimige golven wor
stelt, haast niet wetende, hoe hjj het boven zal
houden, en als hem eindelijk gelukt zjjne voe
ten te mogen zetten op het vasteland, dan
18) David, die geen priester was (2 Sam. 6
14), zulke linnen ephods dragen. Derhalve
wordt in geen enkele plaats het woord van
een beeld gebruikt. Wel kan ’t gebezigd van
een bedeksel waarmede een beeld werd over
togen, misschien in navolging en nabootsing
van de pracht van den ephod des priesters.
Derhalve zoo luidt onze slotsom hebben wjj
hier niet aan een beeld, maar aan een kleed,
aan een kostbaren mantel te denken.
Doch er is gezegd, dat kan niet, want dit
voorwerp werd gemaakt van ’t goud uit den
buit der Midianieten. Hoe kan nu een kleed
gemaakt van enkel goud Maar dan vergeet
men dat er ook purperen kleederen aan Gideon
gegeven waren. En voorts zie ik niet in waar
om wij verplicht zjjn te besluiten, dat hier
ieder once goud en iedere duim van het pur
per gebruikt werd om dien ephod te vervaar
digen. Uit het verhaal krjjgen wjj den indruk
dat er iets prachtigs gemaakt werd. Het kan
een kleed geweest zjjn van buitengewone
pracht, zóó zwaar dat het kon stjjf staan, zoo-
als wjj zeggenhet kan een beeld zijn aange
trokken. Maar het was geljjk het taalgebruik
ons duideljjk leert, een kleed en geen beeld.
(Zie van den Ephod, Robertson, Israels oude
Godsdienst.)
Deze ephod stelde hjj in zjjne stad. Keil zegt:
„dit beteekent niet hü stelde ze op, maar kan
ook den zin hebben van, hy bewaarde ze in
zjjne stad Ofra. Dit werkwoord wordt nergens
gebruikt van het opstellen eens beelds, en kan
evengoed overgezet door wegleggen als opstel
len,” vergel. 6 37 „zie ik zal een wollen vlies
op den vloer leggen." Hier staat hetzelfde woord.
En gansch Israël hoereerde aldaar denzelven
naen het werd Gideon en zijn huis tot een
valstrik. Op welke wijze dit geschiedde, wordt
niet uitdrukkelijk gezegd. Het meest voor de
hand ligt deze gedachtein den ephod des
Hoogepriesters was verborgen de Urim en
Thummin. Door deze kon hjj in moeielijke
tijden en twjjfelachtige gevallen Jehovahs wil
bekend maken. Het volk in Gideons dagen,
dezen prachtigen ephod aanschouwende, kwam
tot de meeningnu Gideon, hier te Ofra zulk
een Ephod heeft, kan hij ons licht verschaf
fen in donkere oogenblikken. Zoo ging de
menigte tot hem en in de plaats van den
Hoogepriester door God aangesteld in eere te
houden, en God te erkennen, werd deze ephod
Israëls vertrouwen.
En hoe werd deze zaak voor Gideon en zjjn
huis tot een valstrik Hjj kan gedacht hebben
dat deze ephod minstens evengoed was en even
geschikt om openbaringen te geven, als die
gebruikt werd in het heiligdom te Silo. Daar
door trad hjj ongemerkt in ’t ambt van den
Hoogepriester, en het volk werd gesterkt in de
gedachte dat Jehovah nog anderen dan de
Hoogepriesters uitverkoren had om op deze
wjjze zjjnen raad aan Israel bekend te maken.
Kort en goed de gave Gods werd losgemaakt
van het ambt en verbonden aan den ephod.
De dienst van God veruitwendigd, het geeste
lijk leven verzwakt. Gideon maakte inbreuk op
de praerogaturen, de privilegiën, de rechten
der priesters, vervreemdde het volk van het hei
ligdom te Silo, ondermjjnde daardoor de Theo
cratische eenheid, werkte mee aan den afval
des volks in Baaldienst en afgoderij. Ook zjjn
eigen huis deelde in de gevolgen.
Met één verkeerde daad kan zooveel bedor
ven worden. Jacob, David, Petrus, Gideon be
wijzen het. Alleen Gods genade geeft grond
om altoos te hopen op den Heere. Want al
zjjn onze gerechtigheden een wegwerpeljjk
kleed, God verwerpt de zjjnen niet. De genade-
giften en de roepingen Gods zjjn onberouweljjk.
Gideons arbeid is voleind. Vers 28 geeft ons
de uitkomst er van te aanschouwen. De Midia-
II et boek der Richter en.
L.
En Gideon maakte daarvan eenen efod,
en stelde dien in zjjne stad, te Ofra
en gansch Israël hoereerde aldaar den
zelven na; en het werd Gideon en zjjn
huis tot een valstrik.
Alzoo werden de Midianieten ten on
dergebracht voor het aangezicht der kin
deren Israëls, en hieven hun hoofd niet
meer op. En het land was stil veertig
jaren in de dagen van Gideon.
Richt. 8 27 en 28.
Van de 1700 sikkelen goud maakte Gideon
een Ephod. Nu is in Ex. 28 de Ephod duide
lijk het Hoogepriestelijk schouderkleed met den
borstlap waarin Urim en Thummin verborgen
waren. Dit scheen hier niet te passen. Wat
moest Gideon met zulk een kleed doen Hoe
kon hjj dat stellen in zjjne stad Ofra? En
bovendien daar was toch zooveel goud niet
voor noodigDaarom heeft men beweerd dat
de Ephod hier een beeld was, door Gideon te
Ofra opgericht, en door David gebruikt bjj
den eeredienst.
Wjj merken daartegen opvooreerst is ’t
vreemd dat hetzelfde woord twee dingen be
teekent, die zooveel verschillen. En ’t is van
belang te bepalen welke beteekenis de oor
spronkelijke is. Vergelijken wjj Jes. 30 22
waar eene afleiding van ’t woord Ephod ge
bruikt is. Wjj lezen: „gijlieden zult voor on
rein houden het deksel uwer zilveren ge
sneden beelden en het overtreksel uwer
gouden gegoten beelden.” Het woord in kwes
tie beteekent hier niet 't beeld zelf, maar een
gedeelte er van, dat in de andere helft van
het vers overeenkomt met deksel. Dezelfde af
leiding wordt ook gebruikt Ex. 28 6 v. v.
als er aanwijzingen gegeven worden ’.oor het
maken van den ephod des priesters. Het klee-
dingstuk in Exodus beschreven, was blijkbaar
van rjjke kostbare stoffen. Maar ook het
dragen van een linnen ephod wordt duidelijk
vermeld in de boeken van Samuël. Immers
wjj zien dat de knaap Samuel (I Sam. 2 18),
een geheele troep priesters te Silo (I Sam. 22
I
3.
Zeeuwsch Kerkblai