rg.
s.
F
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
Vrijdag 15 September 1905.
No. 12.
3e Jaargang.
I
UIT HET WOORD.
)01.
146
n-
tc.
Drukkeruitgever
A. D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
c
SCHRIFTBESCHOUWING.
u
n.
een
lts
3B
70 cent.
3 cent.
als:
taak,
irif-
>ker
enz.
and-
van
TO
oema
im.
3eida
-.eerr,
.eerr.
Heida
-■een.
inner
Iffers
dia.
rljjk
KSE
.eerr,
Camp
longe
.eerr.
sema
jeerr.
Berg
Berg
.eerr.
ulder
HN-
EN-,
SEN.
R.
IjN'
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
PRIJS DER ADYERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
op de uitspraken van zulk een geestdriftige
schare valt zoo weinig te bouwen. Handgeklap
en applaus maken wel veel gedruisch, maar
verstommen zoo spoedig en verkeeren zoo vaak.
Wie met stormachtig gejuich wordt ingehaald,
wordt dikwjjls met rumoer weer weggezonden.
Al willen zjj dus dat Gideon heerschen zal,
bevelhebber zal zjjn, het bestier in handen zal
nemen, daar ligt wel iets gevaarlijks in. Want
wie kan Gideon verzekeren dat ook zijne zonen
even krachtige naturen zullen zijn, en evenzeer
de gunst des volks zullen verwerven ’t Is
Jether, zijn blooden zoon, zijn eerstgeborene,
althans nog niet aan te zien.
Bovendien in dezen stormachtigen aandrang
bewijst ’t volk dat het, trots alle wonderdaden,
nog niet begrepen heeft aan Wien het de over
winning dankt. Immers zij zoeken de kracht
in Gideons persoon, in plaats van in Gideons
God. Beter ware ’t geweest zoo Israël met een
parige stem Jehovah had gedankt. Nu wordt
de beteekenis van Gideon onderschat, en ver
geten dat God de bron is zijner kracht.
De verzoeking is groot voor Gideon. Er be
hoort grootere kracht toe zulk een aanbod af
te slaan, dan om een strijdend leger te ver
nietigen.
Want die heerscht over zijn geest is sterker
dan die een stad inneemt.
Maar Gideon is een groot man, die ziehzelven
niet zoekt. Daarom kan hij spreken ik zal over
u niet heerschen, ook zal mijn zoon over u niet
heerschen, de Heere zal over u heerschen. Hij wijst
het koningschap onvoorwaardelijk af. En waar
om De Heere is koning over dit volk. Maar
daarmede is niet bepaald in strijd dat er ook
een aardsch koning over Israël zou zijn. De
Heere had reeds in Mozes’ dagen zelf de wet
ten voor zulk een koning gegeven. Deut. 1714
20. Onvereenigbaar is dit koningsschap met
de Godsregeering niet. Maar thans zou ’t aan
vaarden der heerschappij gelijk staan met de
verklaring Jehovahs regeering was niet vol
doende om ons te verlossen van de Midianieten.
Gideon bracht redding. Daarom maken wij hem
tot onzen koning. Alzoo niet minder dan
’t verwerpen van Jehovah. Daarvoor is Gideons
oog geopend. En zonder aarzelen zegt hijde
Heere zal over u heerschen. De genade Gods
bewaart Gideon voor ij delen waan en Israël
voor smadelijke verlating van hun Verbonds-
God. Er is geen volk, dat zulk een trouwen,
genadigen koning bezit. De Heere zal heerschen,
gebieden, mannen verwekken die voor Zjjn volk
in de bres treden en ’tleiden. Dan zal ’took
altoos veilig zijn.
Met deze woorden kroont Gideon zijne hel
dendaden op waardige wijze. Hij had het daarbij
moeten laten. Want in de volgende woorden,
waarin hij, wellicht goed bedoeld, de zaak Gods,
met zyn eigen belang verbindt, vervalt hij tot
dwaling. Hij weerstond zoo kloek, zoo onvoor
waardelijk, zoo krachtig. Maar nu begint zijn
feil, zjjn misslag die hem en zijn huis zoo groot
nadeel brengen zal.
Een begeerte wil hij zijn volk voorhouden.
Geef my maar een iegelijk een gouden voor
hoof dsiersel. Want zjj (nl. de vijanden) hadden
gouden voorhoofdsierselen gehad dewijl zjj Is-
maëlieten waren. De voorhoofdsierselen waren
gouden ringen. De naam Ismaëlieten is de al-
gemeene benaming voor de zwervende herders
volken van Arabië, tot welke ook de Midianie
ten behoorden. Gen. 37 25.
Wy doen verkeerd indien wjj Gideon ter
stond beschuldigen van hebzucht en geldgie
righeid. Immers zijn doel is niet om ’tver-
kregene voor ziehzelven te behouden. Hjj wil
het aanwenden voor zijns volks heil en welvaart.
Maar ’t is toch de eerste stap op den verkeer
den weg.
Het volk is nu in eene stemming om ter-
Het boek der Biehteren.
XLIX.
Toen zeiden de mannen van Israël
tot Gideon Heersch over ons, zoo gij als
uw zoon en uws zoons zoon, dewijl gij
ons van der Midianieten hand verlost hebt.
Maar Gideon zeide tot henIk zal
over u niet heerschen, ook zal mijn zoon
over u niet heerschen de Heere zal over
heerschen
Voorts zeide Gideon tot henEene
begeerte zal ik van u begeerengeeft
mij maar een iegelijk een voorhoofdsiersel
van zijnen roofwant zjj hadden gouden
voorhoofdsierselen gehad, dewijl zjj
Ismaëlieten waren.
En zij zeiden: Wij zullen ze gaarne
geven en zjj spreidden een kleed uit, en
wierpen daarop een iegelijk een voor
hoofdsiersel van zijnen roof.
En het gewicht der gouden voor
hoofdsierselen, die hij begeerd had, was
duizend en zeven honderd sikkelen gouds,
zonder de maantjes, en ketenen, en pur
peren kleederen, die de koningen der
Midianieten aangehad hadden, en zonder
de halsbanden, die aan de halzen hunner
kemelen geweest waren.
Richt. 8 2226.
Een zeldzame zege is bevochten, een triomf
zonder vergelijk is door Gideon behaald. De held
staat voor Israël in een glans als geen andere
sedert menschenheugenis. Hoe is nu Efraïms
aanmatiging en pralerij beschaamd Koningen
zjjn neergeveld, woeste volken verjaagdGi
deon heeft niet slechts in zijn eigen land den
vjjand verslagen, maar ver in den vreemde zich
gewaagd. Bewondering moest het wekken, dat
een groot heir nagezet wordt tot in de rots
achtige woestijnen, en uit zijn holen en schuil
plaatsen wordt weggedreven. Wie had zich ooit
zoover gewaagd, wie zich zoo onderscheiden
door gerustheid, vastheid van wil, klaarheid
van inzicht, matigheid van kracht? Nog treft
ons zijne bescheidenheid in ’t antwoord aan
Efraim, nog grijpt ons aan de ernst waarmee
hij Sukkoth en Pniël tuchtigt.
Het kan licht worden verklaard hoe Israël,
iaamgestroomd om den overwinnaar te begroe
ten, er toe komt hem ’t koningschap aan te
bieden. Naar de woorden in vs. 22 wil Israël
de regeering des lands erfeljjk verbinden met
Gideons geslacht.
Allereerst vragen wywie zyn de mannen
van Israël? Hebben wy te doen met de ver
tegenwoordigers der twaalf stammen of bieden
slechts de Noordelijke stammen Gideon ’t ko
ningschap aan.
Ik stel het my zóó voor dat de actie uitgaat
van de stammen die rechtstreeks by den strjjd
met Midian betrokken zyn geweest, al is ook
wel aan te nemen dat vanwege zyn groote
daden ook de andere stammen, er zich niet
tegen verzet zouden hebben.
’t Is goed dat een volk de groote daden zjjner
voormannen gedenkt. In zoover ligt er iets
goeds in Israëls doen. Dankbaarheid en be
wondering zyn aan het woord. Maar een volks
menigte kan zoo licht opgezweept worden, en
zjjt er niet mede gebaat, als gy al gelooft, dat
het sterven voor Paulus gewin is, neen, gij
moet kunnen zeggenhet is voor my gewin
Mocht de vrijmoedigheid u daartoe ontbreken,
dan is er oorzaak om er naar te staan,
dat het zoo by u worde. Eerst volle zeker
heid geeft het onrustig hart vrede, en doet uw
oog vestigen op de heerlijkheid, die aan ons
geopenbaard zal worden. Bouma.
baar zyn geweest. Doch nu hjj het zoo stellig
zegt zjjn wy verplicht om zoo mogelijk die ge
dachte ons eigen te maken, wjjl wy gelooven,
dat hy ook thans zooals steeds, woorden spreekt
van een gezond verstand. Niet de taal der
dweepzucht is het, die hem drjjft, maar eene
diep gewortelde overtuiging. Paulus heeft meer
malen overwogen, wat hem het sterven ont
neemt, en beter dan wy heeft hy berekend, wat
het voor hem is. Al wat wy genoemd hebben
wist hy ook, maar hy wist bovendien, dat hy,
zoolang hy in ’t lichaam inwoonde, nooit zjjnen
Heere zou kunnen dienen, geljjk hy het zoo
vurig begeerde. Altyd was het hem helderder
geworden, dat hem, wanneer hy het goede
wilde, het kwade bjjlag. In zjjne leden had
hy gevonden eene andere wet, die strjjd voerde
tegen de wet zjjns gemoeds en hem gevangen
nam onder de wet der zonde en des doods.
Hoe zwaar viel het hem. Heel zyne ziel dorstte
naar de volmaaktheid, al zijne krachten ver-
eenigden zich om haar te grjjpen, eiken mor
gen gordde hy zich aan om dien bergtop te
bereiken, maar nimmer gelukte het om
hem te bereiken. Integendeel, de zonde hield
hem tegen, belette hem te loopen in het pad
van Gods'geboden, verhinderde hem steeds te
verkrijgen wat hy wenschte, en hij wist, dat
zy dit zou blijven doen, zoolang hjj ademde,
maar ook, dat zy hem zou moeten loslaten,
zoodra ziel en lichaam gescheiden werden.
Gelyk een werkman hjjgt naar de rust van den
avond, zoo verlangde zyn ziel naar het uur,
waarop zyne ziel van eiken last bevryd, van
de laatste zonde verlost, zich opwaarts zou ver
heffen, al hooger en hooger, tot zjj aangeland
was in het paradijs, waar de rivier des levens
hare wateren doet vloeien, waar de boomen des
levens groeien en bloeien, en hunne rjjpe en
saprijke vruchten aanbieden, waar al de ge-
kochten des Heeren vergaderd worden en ver-
eenigd met de heilige Engelen eeuwig zingen
van Gods goedertierenheen, waar de Christus
is, verheerlijkt aan ’s Herders rechterhand, de
Christus, die zyn leven was, en die ook hem
was geschonken tot wjjsheid, rechtvaardigma-
king, heiligmaking en volkomen verlos-ing.
Daar zou hy rein zjjn van alle overtreding,
daar zou hjj genieten de rust, die eroverbljjft
vcor al het volk van God, daar zou hjj geen
vyanden kennen, die naar zjjn leven stonden,
geen gevangenis, die hem achter hare zware
grendels van zyne vrijheid beroofde, daar zou
geen macht hem overvallen en geen gevaren
hem bedreigen, daar zou hy altijd met zjjn
Heer zjjn.
Maar schrikte de weg, die van de aarde naar
den hemel leidde niet af, boezemde hem de reis
derwaarts geen bezorgheid in Geenszins. Het
sterven duurt kort, en de overgang van de ziel
uit dit stoffelijk omhulsel naar de zaligheid een
oogwenk en op den weg daarheen zjjn geene
gevaren. Het uur van zyn sterven zou dus ook
het uur van zjjne verlossing zjjn, waarin hy
voor altyd vereenigd zou worden met den Hei
land, dien hjj hier reeds bemind had met eene
onuitsprekelijke liefde. Welk een vooruitzicht 1
Dan zou elke begeerte van zyn hart vervuld,
elk verlangen bevredigd, elke dorst gestild, en
verzadigd met de genade van Christus zou zyne
ziel in verwondering en aanbidding wegzinken.
Het sterven zou bijgevolg geen schade, maar
gewin zyn. Zoo heeft hy het uitgesproken, zoo
heeft hy het ervaren. En als zijn mond nu nog
spreken kon, zou hy ons toeroepenMjjne
woorden zyn te zwak geweest, de genieting
overtreft ver myne stoutste verwachting. Ook
gy zult zoo spreken, indien gjj het sterven bjj
hetzelfde licht aanschouwt als Paulus, wanneer
n.l. uw leven Christus is. Naargelang uw leven
aan den Christus behoort, naar die mate zal
ook het sterven voor u aantrekkelijk zjjn. Gjj
HET STERVEN IS MIJ GEWIN.
Phil. 1 215.
Aan het leven hechten wjj groote waarde.
Wat doet een kranke niet om genezing, een
gewonde om heeling, een zwakke om sterkte
te verkrjjgen. Geen geld wordt ontzien, geen
moeite is te groot, geen reis te ver, geen ont
bering te veel, als er slechts uitzicht bestaat
om het kwjjnend leven te verfrisschen en te
verlengen. Maar het sterven boezemt afkeer in
en verwekt vrees. Niemand verlangt er naar.
De gedachte daaraan alleen is voldoende om
alle vreugde te vergallen, allen moed te roo-
ven, alle lust te verdooven. Dit is trouwens
geen wonder. Wy zyn geschapen om te leven
leven is derhalve in overeenstemming met on
zen aanleg, het beantwoordt aan onze behoefte,
het is geheel onze bestemming. Sterven daar
entegen is ons vreemd, het gaat in tegen onze
oorspronkelijke natuur, het strijdt metaal onze
verlangens. Daarbij is het zulk eene harde zaak.
Ziel en lichaam zijn zoo innig met elkander
vereenigd, passen zoo volkomen by elkander,
vullen elkander aan en werken zoo gemakke-
Ijjk met elkander. Hoe zou er dan geen onrust
in ons ontstaan, wanneer wy er aan denken,
dat deze twee, die één zjjn, van elkander ge
scheiden zullen worden? Sterven is niet ge-
makkeljjk, want het is de ontbinding, de los-
rukking van banden, die losgemaakt hadden
moeten worden. Hieruit vloeit verder nog voort,
dat wjj ook losgerukt worden uit onze omge
ving. Zoolang wjj leven staan wjj door ons
lichaam in betrekking tot de leden van ons
gezin, van onze familie en welk eene aange
name gemeenschap geeft deze betrekking ons.
Maar het sterven scheurt ons van allen, die ons
lief en dierbaar zjjn, los, wjj zjjn genoodzaakt
hun allen het vaarwel toe te roepen, niet een
hunner kan ons verder vergezellen of ons bjj-
stand bieden. Het sterven neemt ons uit dien
kring weg, waarin wjj zoo gaarne vertoefden,
en zulke aangename uren sleten. Wjj hebben
voor hen geleefd, voor hen gewerkt en gezorgd,
en wat zou ons leven er woest en ledig uit
zien, indien wjj zonder hen ons pad moesten
bewandelen. Doch hoe zoet de banden ook
mogen zjjn, welke ons aan hen hechten, het
sterven stoort er zich niet aan, maar ver
breekt ze voor immer. Is het dus niet eene
harde zaak?
Nog verder kunt ge gaan, overmits ge tjj-
dens uw leven een zjjt met uw volk, met het
gansche menscheljjk geslacht. Inwerken kunt
ge op uwe omgeving, voor uw volk kunt ge
het goede zoeken, een sieraad zjjn voor de plaats
uwer inwoning, maar dit alles en nog veel meer
wordt op eens en voor goed afgesneden in den
dood. Met uw oog kunt gjj de macht en de
wjjsheid en de goedheid uws Gods bewonde
ren, in Zjjne werken tentoongesteld, met uw
oor beluisteren wat de hemelen vertellen, met
uwe handen werken, wat Gode welbehageljjk
is, en met uwe beide voeten wandelen op den
weg van ’s Heeren inzettingen.
Doch zie, daar komt het oogenblik van ’t ster
ven en het rukt u uit de aardsche schepping
en maakt tusschen u en haar den laatsten band
los. Is dit niet hard
Als de apostel nu gezegd hadhet sterven
is voor mjj schade, dan zouden wjj dadeljjk
gereed geweest zjjn om aan te wjjzen, waarin
die schade bestond. Dit kan ieder gemakkeljjk
doen. Doch het staat er geheel anders, het is
heel wat moeiljjker. Immers hjj zegthet ster
ven is mjj gewin. Welk eene gedachte. Het
sterven gewinHoe is ’t mogeljjk Wanneer het
nog ware: het sterven is voor mjj geen ver
lies, dan zou het althans niet zoo onverklaar-
T
6
iden
k of
Zeeuwsch Kerkblad