irg,
S,
ies.
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland,
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Os. H V. LAMAN en Ds. A. L1TT001J.
kiii
IF
i
Vrijdag 8 September 1905.
No. 11.
Be Jaargang.
ats
irten
I
MS.
Uk-
Drukker-Uitgever
UIT HET WOORD.
A.
mijn
>r een
70 cent.
3 cent.
meer byzonder-
ze
i, als
i haak,
Grif-
coker,
enz.
inden
irk of
Z-,
iurg.
aan
zijn
elden
14%.
leding
nde.
Kamp
Jonge
Leen,
itsema
Berg
Cholen
iptejjn
lam,
eer
ik,
1
SCHRIFTBESCHOUWING.
Het boek der Rich ter en.
XLVIII.
Daarna zeide by tot Zebah
münaWat waren het voor mannen,
die gij te Thabor doodsloegt En zij
Metmede werking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
en Tsal-
Peida
Leen,
Leen,
Heida
Leen,
'onnet
Leen,
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
geboren. Bij ’t hooren van dit woord kan
Gideon niet nalaten een eed te zweren. Zoo
waarachtig als de Heere leeft, zoo gij hen hadt
laten leven, ik zou ulieden niet doodenI
Wie met de gewoonten dier tijden rekent
en de volle kwellingen in aanmerking neemt
met welke de Midianieten Israël hadden be
nauwd, moet de goedaardigheid van Gideon
bewonderen. Niettegenstaande alles, is ’t zijn
voornemen niet deze koningen te dooden.
Maar deze droppelen doen den beker overloo-
pen. Nu is ’t met zijne barmhartigheid uit,
nu is zyn gevoel van gratie en genade uitge
put. Er moet recht geschieden. Zij, die de
koninklijke gestalte zijner broederen niet ver
schoonden en zich vergrepen aan Gideons eigen
bloed, zullen nu vallen door ’t zwaard. De
Heere is getuige, dat ’t niet geschiedt uit lust,
om bloed te vergieten, uit zucht om zijn per
soonlijke wrake te koelen, maar uit gevoel
van recht.
Daar is Jether zyn eerstgeborene, een knaap
in ’t aankomen, die nog nimmer ’t bloed heeft
zien vloeien in den strijd en nog nooit lans en
spies heeft gehanteerd. Gideon ziet die konin
gen staan in volle wapenrusting, getooid met
’t koninklijk gewaad, maar nu gevangen, niet
in staat zich zelfs tegen een knaap te verde
digen. Jether moet ze vellen. Wellicht zijn ’t
zijne aanstellingen. Dan zal ’t straks heeten
Zebah en Tsalmüna, die gansch Israël zeven
jaren lang schrik aanjaagden, zijn gedood door
’t zwaard van een nauwelijks ontloken jonge
ling. Maar de knaap voelt zyn moed bezwij
ken, by den aanblik van die heldhaftige vor
sten in koninklijken tooi. Die blinkende helm,
dat schitterend zwaard, dat onverschrokken
gelaat, dat flikkerend oog schrikt hem af. In
plaats van ’t zwaard met forschen greep
te vatten, trekt die hand zich terug, en
oog ziet nederwaarts, terwijl een blos der be
schroomdheid zyne wangen purpert, ’t Is te
veel voor zijn jeugdig gemoed. Hij is nog een
jongeling, een knaap, nog niet gekomen tot
de volheid zyner kracht Hij treedt terug.
Zebah en Tsalmüna krijgen een anderen plooi
in hun gelaat. Want in hun heidenschen over
moed vreezen zy den dood niet. Maar wel
kwam eene uitdrukking van verachting te
voorschijn, toen ze Jether voor zich zagen.
Door een man willen zij gedood, door een
man in zjjn kracht, maar niet door een baar-
deloozen knaap, die wellicht voor de eerste
maal in zjjn leven het zwaard opheft. Daarom
als Jether terugtreedt, verheldert hun gelaat
en met een stem kil van doodsverachting zeg
gen ze tot GideonSta gij op, en val op ons
aan, want naar de man is zijne macht. Door
het heidenzwaard van Gideon te sneven, zjj
achten ’t weinig. Zij vragen geene verschoo-
ning, geen uitstel, toonen geen berouw of
boetvaardigheid, maar zjj begeeren door huns
gelijken verslagen te worden, en niet door de
hand van een knaap, wiens kracht niet toerei
kend is, en wiens moed in ’t beslissend oogen-
blik faalt.
Hun wensch vindt gehoor. Daar heft dan
de vader het zwaard op in ’t by'zjjn van den
blooden knaap. Zij vallen, zjj krommen zich.
In een korte spanne tyds neemt hun leven een
einde en Midians koningen zijn een prooi van
den dood. Gideon neemt de maantjes, die aan
de halzen hunner kemelen waren. Dit waren
halvemaanvormige gouden sieraden, die door
mannen en vrouwen gedragen werden, maar
ook vooral door vorsten en hooggeplaatste
personen wel gebruikt werden om hunne ke
melen te versieren.
Eer wij van deze rechtshandeling afstappen
nog een enkele opmerking. Ten eente, de
koelbloedigheid van Zebah en Tsalmüna trekt
onze aandacht. Zij doen geen enkele poging
Het leven is mij Christus.
Phil. 121.
Hoe bekend is dit woord van den Apostel.
Bijna ieder bewaart het in zijn geheugen. Het
heeft dan ook een zeer bekoorlijke klank. Dui
delijk is het ook. Zoodra ge echter meer be
paald nadenkt over den rijken zin, zult ge wel
tot u zelf moeten zeggen, dat het niet zoo
gemakkelijk gaat om volkomen te verstaan,
wat het al in heeft. Voor de meesten van
Paulus’ tijdgenooten was het een raadsel. Als
er een krijgsman verschenen ware, die gezegd
hadhet leven is voor mij eere en roem, dan
zouden zij zeker dadelijk begrepen hebben, wat
de man' bedoelde, en nog altijd zouden de men-
schen zulk eene taal verstaan. Hoevelen zijn
er ook tegenwoordig niet, die alle krachten
inspannen, en gevaren trotseeren om roem te
verkrijgen, voor wie het leven zonder eere geen
beteekenis heeft. Of als een koopman verklaard
had het leven is voor mij zaken doen en geld
verdienen, zij zouden terstond hebben kunnen
zeggendit is ons duidelijk. En ofschoon er
eeuwen voorbijgegaan zijn, eeuwen, die allerlei
veranderingen gebracht hebben, zulk eene uit
spraak is voor ieder duidelijk.
In iedere omgeving leven zjj, die van den
vroegen morgen tot den laten avond in de weer
zijn, en geen hooger doel schijnen te kennen,
dan hunne eigen belangen te behartigen en
hunne goederen te vermeerderen. Voor ande
ren was het leven hunne kennis te vermeer
deren, of het genot te zoeken, en zoo is het
nog. Maar meent ge, dat de toenmalige Grie
ken en Romeinen het hadden verstaan, als zy
de verklaring hoordenhet leven is mij Chris
tus. Neen, dit zou hun de hoogste dwaasheid
toegesehenen hebben. Christus, wie was dat?
Een jood, die misschien groote gaven had ont
vangen, maar toch aan het slavenhout des
Kruises was gestorven. Welnu, indien dit zoo
ware, en er was geen de minste grond om er
aan te twijfelen, dan was het toch wel het
toppunt van ongerijmdheid om Hem te stellen
tot de fontein, den aard en het doel van
het leven.
En zoo is het nog. O zeker, het oordeel over
den Christus is milder geworden, op dien ver-
achtelijken toon zal bijna niemand meer over
Hem spreken, maar het leven te laten opgaan
in Hem is nog altijd onnoozel en dwaas.
Daaruit vloeit des te meer voor U, die den
Apostel hoogacht, die bij hem opziet, de roe
ping voort om U rekenschap te geven van
deze zijne gewichtige verklaring, die U licht
geeft over de beginselen, die hem leiden, over
de idialen, die hem drijven, over den arbeid,
welke hij verricht, over de moeite, welke hy
zich getroost, over de verguizing, waaraan hij
blootstaat en over het lijden, waaraan hy zich
vrijwillig onderwerpt. Het leven, dat Paulus
bezit is van Christus. Op eene andere plaats
hoort gij dezen zelfden man spreken over zijne
afkomst, en daaruit weet gij, dat hij een Israë
liet was. Hjj stamt af van het volk, dat uit
Jaeob gesproten is, en gij kunt dus zeggen,
dat hij zijn aardsch en tijdelijk leven ontvan
gen heeft uit de Joden. Maar behalve dit leven
was hij nog een ander, een hemelseh, onver
gankelijk en eeuwig, deelachtig geworden, het
was hem toegekomen in de wedergeboorte uit
de volheid van Hem die getuigen kon Ik ben
de opstanding en het leven.
Paulus roem bestond niet hierin, dat hij als
alle Joden zeggen kon, dat hij Abraham had
tot een vader, maar dat hij zich bewust was
Christus is de bron van mijn leven, uit Hem
is het in mij gevloeid. Daarbij kwam nog, dat
Hij, die hem het leven geschonken had, het
ook bij voortduring onderhield. Zoomin een
rank leven heeft zonder den wijnstok, even
min was er leven voor dezen Tarser buiten den
Christus. Gelijk een rivier steeds haar water
ontvangt van de bergen, zoo ontving de Apostel
steeds weer het leven uit Christus. Gelijk ons
aardsche leven steeds onderhouden moet wor
den door voedsel en drank, zoo moest het leven
der genade steeds onderhouden worden door
Hem, die het Brood des levens is en de wa
teren der verkwikking altijd weer geeft. In
zijn leven was de Apostel geheel afhankelijk
van den Christus, en hij wilde die ten allen
tijde gaarne erkennen.
Het leven is my Christus. Bovenal geeft
hij daarmede te kennenhet doel van
leven is Christus, Hij alleen, Hij uitsluitend.
Evenals de zon des morgens verrijst om de
aarde te verlichten, evenals het water naar
beneden vloeit om landen te drenken, even
als de leeuwerik naar boven stijgt om het lied
ter eere Zjjns Scheppers te zingen, zoo leefde
Paulus enkel om den Naam van den Christus
groot te maken, Zijne deugden uit te roepen
en Zijne werken te verkondigen. Hij streefde
niet om vergankelijke schatten meester te
worden, niet om zichzelf een gedenkteeken op
te richten, niet om eere by menschen in te
oogsten, neen, zijn eenige begeerte was, dat
de Christus tot Zyne eere zou komen.
Of het hem zelf wel of kwalyk ging, of er
rozen op zyn pad bloeiden of doornen zyn voet
schrijnden, of de menschen hem toejuichten of
met steenen wierpen, of hy in de gevangenis
jjichtte of op vrye voeten was, of hy leefde
of stierf, het deed er minder toe, indien Chris
tus slechts groot gemaakt werd. Zyn eigen
leven was slechts middel, de Christus het eenige
doel. Hoog boven alles uit blonk voor hem de
Messias der vaderen, op wien met hy alle de
heiligen zag. Al wat hy aan levenslust en
levenskracht, aan levensmoed en levensvuur
had was voor den Christus. Nooit heeft eene
bruid haar bruidegom zoo innig en trouw
liefgehad, als deze Paulus zynen Christus.
Mogelyk is het niet te beschrijven alles wat
er in deze uitdrukking ligt. Wy verstaan er
echter wel zooveel van, dat wy een antwoord
kunnen geven op de vraag, of ons leven over
eenkomt met dat van den Apostel. Het leven
van de belyders is naar de verschijnselen be
oordeeld zoo gelykvloerseh, zoo alledaagseh, zoo
weinig verheven. Dit nu is treurig. Klagen
er over baat niet. Er veel over spreken brengt
niet verder.
Aan een ander de schuld geven is
schadelijk dan voordeelig. Neen, gy en
wy zullen de hand in eigen boezem moeten
steken en tot het levendig bewustzijn komen,
dat het niet is, zooals het wezen moet. Wan
neer dit gebeurt, zal het ons tot verootmoedi
ging leiden, en gy zult uw leven veroordeelen
voor ’s Heeren aangezicht. Op die wyze zal
er behoefte ontwaken om uit de volheid van
Christus te ontvangen genade voor genade, en
het zal u blijken, dat Hy geen land van dor
heid, geen woestijn zonder water is. In u zelf
zyt gy ledig, arm en bedorven, maar in de
gemeenschap met den Christus is er ook voor
u leven, een leven, dat er u toe leiden zal
evenals Paulus gezind te zyn. Eerst als uw
leven uitgaat naar Hem, in Wien alle de vol
heid Gods lichamelijk woont, zal het ook
worden een loflied ter eere van Zyn Naam.
Bouma.
zeiden Gelijk gy, alzoo waren zy, eener-
lei, van gedaante als koningszonen.
Toen zeide hy Het waren mijne broe
ders, zonen mjjner moederzoo waarlijk
als de Heere leeft, zoo gy hen hadt laten
leven, ik zou ulieden niet dooden
En hy zeide tot Jether, zijnen eerst
geborene Sta op, dood henmaar de
jongeling trok zyn zwaard niet uit, want
hy vreesde, dewyl hy nog een jongeling
was.
Toen zeiden Zebah en TsalmünaSta
gy op, en val op ons aan, want naar
dat de man is, zoo is zijne magt. Zoo
stond Gideon op, en doodde Zebah en
Tsalmüna en nam de maantjes, die aan
de halzen hunner kemelen waren.
Richt. 8 1821.
De beide steden Sukkoth en Pniël, hebben
nu eene gepaste en noodzakelyke tuchtiging
ontvangen. De overwinningstocht wordt voort
gezet. Daarna zeide hij tot Zebah en Tsalmüna
iaat waren het voor mannen, die gij te Tabor
doodsloegt. Hoe veel tyd er ligt tusschen het
eene feit en ’t andere, tusschen ’t straffen van
Sukkoth en Pniël en de rechtshandeling met
deze koningen valt niet volkomen juist aan te
geven. Want het woord daarna geeft geene
beslissing, en zou evengoed door en, voorts,
verder kunnen voorigezet worden. Toch wil
het my voorkomen, dat Gideon deze daad niet
ver van zyne woonplaats Ofra heeft verricht,
nadat hy met zyne mannen was wedergekeerd.
Want vooreerst, voerde de overwinnaar meestal
de overwonnen vorsten met zich om ze aan
zyn volk te toonenten tweede is ’t niet zeer
waarschijnlijk, dat een knaap als Jether, de
zoon van Gideon, den tocht over den Jordaan
heeft medegemaakt.
Wy denken ons dan Gideon in ’t dal van
Jizraël omgeven door velen, wier oog is ge
richt op de overwonnen koningen. Maar Zebah
en Tsalmüna gevoelen geen berouw of schaamte.
Zonder eenige achterhoudendheid antwoorden
zy op Gideons vraag. Een tot nog toe onbe
kend feit wordt ons hier als by geval mede
gedeeld. Wy vernamen er niets van, dat er by
den berg Tabor (ons niet onbekend. Zie van
zyne ligging hoofdst. 4 6) een veldslag was
geleverd. Zooveel blykt, vroeger hebben deze
koningen op niet edele wyze Israëls mannen
bejegend. Wy krijgen den indruk, dat deze
lieden niet gevallen zyn in den ridderlijken
stryd, maar dat gruwelijke moordlust zich
koelde aan ’t vergieten van hun bloed. Nu
treedt Gideon voor hen, om
heden van hen te vernemen, om te zien of
zich ook schamen voor wat ze by den Tabor
deden. Wat voor mannen waren ’t, van hoe-
danige statuur Zy aarzelen niet met hun
antwoord. Gelijk gij, alzoo waren zij, eenerlei,
van gedaante als koningszonen. Of ze ’t wisten
aan wie zy de hand sloegen?
De zaak is ons onbekend. Maar zij zien in
statuur en gelaat terstond de trekken der ge
lijkheid. En zij willen niet als lafaards ont
kennen wat zy deden. Met een vrijmoedigheid
die aan ’t brutale grenst, antwoorden zij, als
wilden ze uitspreken wy vreezen niet, zelfs
niet voor den dood. Want al waren ’t mannen
als gy van koninklijke houding, van statige
postuur, van ridderlijken dapperheid, wy heb
ben dit alles niet ontzien, maar zy zyn geval
len als een prooi van onze roofzucht.
In ’t voorbijgaan zy hier opgemerkt, dat
Gideon zelf een ware heldenfiguur moet ge
weest zyn. Een man in gelaat en houding be
giftigd met schoonheid en kracht, die hem
maakte tot een geboren aanvoerder des volks.
Gideons vermoeden is ten volle bevestigd.
Het waren myne broederen, zonen myner
moeder. Eigen broeders, uit dezelfde moeder
Zeouwsch Kerkblad