rfl.
AU
It
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Bs. H W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
1
L
No. 7.
Vrijdag 11 Augustus 1905.
3e Jaargang.
UIT HET WOORD.
Drukker-Uitflever
SCHRIFTBESCHOUWING.
Het boek der Bichteren.
D. LITTOOIJ Az
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
III.
4»
Sukkoth,
O'
Pnuël wierp hy af,
'urg.
70 cent.
3 cent.
Want het bedenken des vleesches
is de dood, maar het bedenken des
geestes is het leven en de vrede.
Rom. 8 6.
MIDDELBURG.
heert
>er.
Camp
longe
Veen
sema
Berg
holen
ulder
'UN
iheid
Enkele nummers
.eerr.
reida
.eerr.
aelen
ge.
leida
.eerr,
inner
•andy
ke.
Zeenwsch Kerkblad
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
Tweeerlei Uitwerking.
Twee beginselen worden hier aangeduid
met de woordenvleesch en geesttwee be
ginselen, welke geheel tegenover elkander
staan, welke nooit vereenigd kunnen worden,
en zoodoende zal er van vrede tusschen beide
nooit sprake zyn. Beide beginselen hebben
een drang in zich van zich te uiten, werke
loos kunnen zy niet zyn en in die werkzaam
heid komt het groote verschil in ’t licht. Het
kan derhalve niet anders, of de vrucht van
beider werking moet ook gansch verscheiden
zyn. Gelyk de beide beginselen een zuivere
tegenstelling vormen, gelyk beider werkzaam
heid geheel uiteenloopen, zoo verschillen de
vruchten van beide als water en vuur, als
licht en duisternis, als leven en dood.
Het bedenken des vleesches is de dood, maar
het bedenken des geestes is het leven en de
vrede. Het bedenken des vleesches is de dood.
Onze randteekenaren verklaren deze uitdruk
king: het bedenken des vleesches is de weg,
die tot den dood voert. Nu dit is naar wy
meenen duidelijk. Wanneer het vleesch in ons
de overhand heeft, wanneer het bedenken des
vleesches onze daden bederft, onze woorden
bezoedelt
wandelen wy op den weg, waarop wy den
dood te gemoet gaan, waarop wy den dood
zullen vinden, waarop wy geheel in de macht
van den dood zullen komen.
Het komt ons echter voor, dat wy nog eene
schrede verder moeten gaan om den vreesely-
ken zin van deze woorden te vatten. Het is
wel waar, dat het bedenken des vleesches de
weg is, die tot den dood leidt, maar het is
ook waar, dat de Apostel het nog sterker uit
drukt, dat hy nog iets meer bedoelt, dat hy
nog schrikkelyker dingen te kennen geeft.
Het bedenken des vleesches kon eerst in ons
opkomen, nadat de zonde hare intrede in ons
gedaan had, en die zonde heeft ons gescheiden
van den sprinkader des levens en ons ge
bracht onder het vonnis des doods. Zy heeft
ons bewogen de voeten te zetten op den weg,
waarop wy den dood vinden moesten, en nu
is het bedenken des vleesches niet alleen het
middel, waardoor wy met den dood in aanra
king gebracht worden, maar het is zelf de
dood, wyl elke werking van het vleesch ons
verder verwijdert van de Fontein, waaruit wy
alleen het leven ontvangen kunnen, wyl elke
werking van het vleesch den afstand grooter
maakt, die er is tusschen ons en het leven.
Het bedenken des vleesches is de dood, want
het wikkelt ons al meer in de maeht, het doet
ons al dieper wegzinken in de wateren des
doods.
Wy mogen ons dus niet voorstellen, als of
wy en de dood op een afstand van elkander
zyn, en dat de weg tusschen ons en hem nu
is het bedenken des vleesches, en dat wy eerst
na geruimen tyd op dezen weg gewandeld te
hebben in de nabijheid van den dood komen
en gevaar loopen in zyne banden gekneld te
worden, neen, de toestand is veel ernstiger,
het gevaar veel dreigender, en daarom moet
al wat er aan haat in uwe ziel schuilt zich
richten tegen dit bedenken des vleesches, de
groote vyand van uw leven. Hoe groot moet
de innige af keer zyn, welke gy tegen dit be
denken des vleesches voedt, hoe hevig moet
de stryd zyn, welken gij daartegen voert. Le
vendig bly've het u by, dat het bedenken des ons vernachten, hart
moet er bedenken des geestes zyn. Het is niet
enkel het leven maar ook de vrede. Precies op
dezelfde wyze. Wat is dit bedenken des geestes
een kostbaar goed. Waardeer het zeer, indien
het in uw bezit is. Zyt gy er niet zeker van,
zoek het dan by Christus uit wiens volheid
ook deze genade u toekomen kan. Heerscht
het bedenken des vleesches nog in u, weet,
dat het nu nog de wel aangename tijd, de dag
der zaligheid is. Bouma.
Sukkoth gelegen. Zulk eene plaatsbepaling,
is ook veel minder vreemd, dan het aangeven
van den tyd. Volgens de andere uitlegging
zou Gideon dat alles in één dag hebben ver
richt, en nog voor den morgen weer in Suk
koth zyn teruggekeerd. Ik kan daarvoor, af
gezien van de taalkundige bezwaren, geen ge-
noegzamen grond vinden. Het schynt my
gedwongen en gewrongener wordt niets van
gezegd. Gewoonlyk gaat alles zóó snel niet.
Er staat derhalve in vs. 13 niet anders dan
ditGideon keert terug van
van den opgang van Heres,
vleesches de dood is en daartoe is het noodig,
dat gy er telkens bij stilstaat, en met uw be
wustzijn doordringt tot de ontzachlyke betee-
kenis daarvan.
Aangenamer is de taak, welke ons nog wacht,
waar wy op de uitwerking van het bedenken
des geestes het oog moeten vestigen. Het be
denken des geestes is het leven en de vrede.
Leven en vrede, kent gy woorden, welke liefe-
lyker klank hebben, leven en vrede, zyn dit
niet de schatten, waarnaar ons hart dorst. O
de gedachte van te mogen leven brengt nog
gloed in het oog van den kranke, en vrede
wat bekoring gaat er van uit tot allen, maar
inzonderheid tot hen, die door onrust verteerd
worden. Ook hier moeten wy er op letten,
dat het bedenken des geestes niet enkel de
weg is, waarop wy het leven en de vrede vin
den, het is nog iets meer, nog iets beters.
Het is het leven en de vrede zelf. Was het
uitsluitend de eerste beteekenis, welke hier
gold, dan zou het zoo wezen, dat gy, wanneer
gy u langs den weg voor tspoeddet, ten langen
leste in het bezit van het leven zoudt komen,
het zou de prys zyn, waarvoor ge u de inspan
ning getroostet, het zou het loon zyn, uitge
reikt eerst, als gy uwe taak hadt volvoerd.
Heerljjker evenwel wordt het hier geleerd.
Tot meerdere duidelijkheid wil ik beginnen
met u te herinneren, dat de Apostel in het
volle leven onderscheidingen maakt. In het
vyfde Gap. v. 15 heeft hy gezegdZoo dan
gelyk door ééne misdaad de schuld gekomen
is over all% menschen tot verdoemenis, alzoo
ook door ééne rechtvaardigheid komt de ge
nade over alle menschen tot rechtvaardigma-
king des levens. Daaruit wordt ons duidelijk,
dat de schrijver aap de rechtvaardiging het
leven onafscheidelijk verbindt, en er kan der
halve geen twyfel bestaan, of hy gaat uit van
de gedachte, dat de gerechtvaardigde het recht
ten leven heeft. Bovendien leert hy, dat wy
niet meenen moeten, dat dit recht ten leven
nu zonder uitwerking blijft, want in het tweede
vers van Cap VIII heeft hy uitdrukkelijk ver
zekerd, dat de wet des geestes des levens in
Christus Jezus hen vrijgemaakt heeft van de
wet der zonde en des doods en wij vergissen
ons alzoo niet, wanneer wy vaststellen, dat de
gerechtvaardigde in het bezit van het leven
gesteld wordt door de inwoning des H. Geestes
in ’thart. Gy kunt by gevolg gerust zeggen,
dat het leven aan het bedenken des geestes
voorafgaat, dat het er eerder is. Nu komt de
vraag en die vraag heeft klemHoe kan de
Apostel zeggen, dat het bedenken des geestes
het leven is Mag ik u eens wjjzen op wat
ieder weet en verstaat Gy hebt een zaadkorrel
aan de aarde toebetrouwd, en in dien korrel
zit leven, dat zich vervolgens openbaart in de
ontwikkeling van de plant, en eindelijk in de
vrucht. Kupt ge nu niet zeggen, dat de ont
wikkeling, dat het naar buiten treden het leven
zelf is. Op die wyze komt het tot zyn recht,
kan het toonen wat het is, al de krachten,
welke er in scholen treden aan het licht en
ten slotte is de vrucht het leven zelf in zjjne
rijkste openbaring. Zoo is het ook hier. Het
bedenken des geestes komt op uit het in den
christen wonend leven, het is er een gevolg
van, maar het is tevens het leven zelf, het
leven in zyn ontwikkeling, in zijn groei, in
zyn drang om tot volle ontplooiing te komen.
De geloovige weet dit zelf. Hoe overvloedi
ger het bedenken des geestes in hem wordt,
hoe meer leven hij heeft, hoe meer leven hy
geniet, en daarom moet hy er naar staan, dit
bedenken des geestes te sterken en aan te vuren.
Wy dan gerechtvaardigd zynde door het ge
loof, hebben vrede by God, maar zal die vrede,
welken wy by God hebben in ons wonen, by
en hoofd vervullen, dan
en onze gedachten vergiftigt, dan
den stryd, en wel
een stad, die zeker
nog wat verder in het Over-Jordanland zal
gelegen hebben. Terstond is hy er op bedacht,
om de lieden van Sukkoth en Priel geducht
te kastijden. Wie ’t hoogst staan, wie de ver
antwoordelijke personen zyn, zullen allereerst
zyn roede gevoelen. Hy vangt een jongen van
de lieden te Sukkoth. Spoedig wordt deze
knaap ondervraagd. Hy kent de magistraats
personen, de oudsten der stad. Hunne namen
zyn noodzakelyk om niet onschuldigen, maar
slechts de schuldigen te straffen.
Gideons handelwijze is zeer practisch en ge
past. By allen eenvoud is er een kieschheid
en fijnheid van handelen, die ons tot bewon
dering stemt. Eerst keert Gideon weer terug
naar Sukkoth. Waarom niet eerst naar Pniël
Hieromhy moet Sukkoth verrassen, anders
ontsnappen hem de schuldigen. Anderen wil
hy niet doen bloeden voor de zonden der over
heden. Daarom heeft hy een knaap noodig,
die zonder eenige terughouding hem de namen
der oversten noemt. Maar wat hy in Pniël
wil, daarvoor is geene verrassing noodig. De
toren loopt niet weg. En het is de dwaasheid
der inwoners, zoo zy het nog wagen hem te
verdedigen. Dan toch zullen zy daarbij hun
leven verliezen.
Gideon weet dan nu de namen van de vor
sten en oudsten. Sommigen meenen, dat het
getal 77 slechts een rond getal is, voor allen
zonder uitzondering. Maar dat er dikwijls 70
oudsten in een stad waren, is bekendneem
daarbij zeven hoofden, zeven magistraatsperso
nen en het getal is volkomen werkelijk. Zy
hebben gesproken in aller naam, zy zullen ook
de verantwoordelijkheid dragen. Daar gaat
Gideon naar de lieden van Sukkoth. Er is hier
een gedurige afwisseling. Nu eens vorsten,
dan weer lieden en ook wel oudsten der stad.
Wy houden het er voor, dat dit een gevarieerde
omschrijving is van dezelfde personen. Aldus
hooren zy zich uitsprekenzie Zebah en Tsal-
muna, van dewelken gij mij smadelijk verweten
hebt, zeggende is de handpalm van Zebah en
Tsalmüna alreede in uwe hand, dat wij uwe
mannen, die moede zijn, brood zouden geven?
Wellicht staan zy wat verslagen, zy zyn
ontroerd. Inderdaad, bun woord getuigde van
groote vermetelheid, van weinig vertrouwen in
den knecht Gods en in ’t werk van Jehovah
zelf. Aanschouwt het nu hoe Zebah en Tsal
muna, niettegenstaande uwe weigering, geval
len zyn in myne hand. Uw smaad zal op uw
hoofd wederkeeren. Want God heeft my de
overwinning gegeven, en uw verraderlijke han
delwijze heeft geen resultaat gehad. Herroep
nu, o mannen, uwe smaadredenen openlijk
voor de ooren van uw volkDat zy nu zien
hoe schrikkelijk het is door zulke oversten te
worden misleid
Daarna volvoert Gideon zyne bedreiging.
Hy neemt de oudsten der stad en de doornen
der woestijn en de distelen en doet het den
lieden van Sukkoth door dezelve verstaan. Die
laatste woorden zijn kernachtig. Sommige uit
leggers willen lezenen dorschte daarmede de
lieden van Sukkoth. Zy houden dan vast de
woordelijke overeenstemming met vers 7. Maar
het bewijs er voor ontbreekt. Bovendien ’t
XL VIL
Toen nu Gideon, de zoon van Joas,
van den stryd wederkwam, voor den
opgang der zon.
Zoo ving hy eenen jongen van de
lieden te Sukkoth, en ondervraagde hem
die schreef hem op de oversten van
en hunne oudsten, zeven en
zeventig mannen.
Toen kwam hy tot de lieden van
Sukkoth, en zeideZiet daar Zebah en
Tsalmüna, van dewelke gij my smadelijk
verweten hebt, zeggendeIs de hand
palm van Zebah en Tsalmüna alreede.
in uwe hand, dat wy aan uwe mannen,
die moede zyn, brood zouden geven
En hy nam de oudsten dier stad, en
doornen der woestijn, en distelen, en
deed het den lieden van Sukkoth door
dezelve verstaan.
En den toren van
en doodde de lieden der stad.
Richt. 8 1317.
Als overwinnaar vangt Gideon den terug
tocht aan. Jammer genoeg, er is in den be
ker der zoetheid een bittere druppel. Wat
blijdschap en vroolykheid mocht en kon er
zyn in ’t hart van den aanvoerder en van de
overwinnende strijders Met hoogen jubel
zang konden zy weergekeerd zyn indien
niet Gideon nu een pynlyke, smartelijke straf
had moeten voltrekken aan zonen van hetzelfde
huis. Daardoor is de vreugde niet weinig ge
temperd. Want terstond zint en peinst zyn
ryke geest er op, wat hem nu met Sukkoth
en Pniël te doen staat. Neen, hy mag niet
door een anderen weg terugkeeren, de ge
dreigde straf moet worden uitgevoerd. Hy
keert dan terug. Nu ligt in vers 13 eene
moeielykheid. Toen nu Gideon de zoon van
Joas, van den strijd wederkwam, voor den op-
opgang der zon, zoo ving hij een jongen van de
lieden te Sukkoth. De woorden vertaald door:
voor den opgang der zon, wekten reeds beden
king in ’t hart van onze Staten-Vertalers. De
Kantt. toont U hunne onzekerheid„ofte
van (dat is korts na ofte tegen) het opgaan
der sonnewant hy sonder te rusten (alhoe
wel vermoeyt synde) met syn volck den vyant
vervolcht hadde. Anderen: .van big den opganek
van Éeres". Geen wonder, dat zy zoo weifel
den, want van den opgang der zon wordt
altijd in ’t O. T. in ’t Hebreeuwsch een ander
woord gebruikt. Indien de vertaling in den
tekst juist ware, zou het de eenige maal zyn,
dat het opkomen dc% zon, door dit woord werd
aangeduid. Zeer waarschijnlijk is dit niet.
Maar daar komt nu nog dit by zoo dikwijls
er in de Schrift sprake is van den opgang van
Akkrabim (Num. 34 4, Joz. 15 3, Richt. 1
16) of van eenigen anderen opgang, in den
zin van een natuurlijke verheffing, van een
rots of berghoogte, wordt altoos ditzelfde woord
gebezigd of althans een van dezen stam. Dit
maakt het vermoeden van de Kantt. tot zeker
heid, dat in vers 13 gesproken wordt van den
opgang der stad Heres, een plaats niet ver van
'A-'
A: