UIT I>E PERS, Kerk- en Schoolnieuws. zii oe- ke- de >ok en, or- ied its- ien der dat jke aee in en. ja ge ide lijk ren nig ril- oor Zijn er niet velen zoo UIT HET EEVEJT. Wet en vrijheid. Alles aan de groote klok n- J. P. Tazelaar. r. de (G. K.) j de ind, die nen iven en," pen ffen He- ik u nen ge- ;eer och die svat ou- ze »ord zijn De eeft rods Dote dat en aan MÜ er ge ide ran oeg leu wjj dit mij op wjj, ran ste en, ler- ide, een ror- ree- en- nds trig ‘fde zoo em- me, mij ge- ijke k- ag ijn se- k- ng ia de in. is- ler BEROEPEN van Zalk u immers reeds gezegd, dat „Ik vind het toch eigenlijk niet goed, dat er zooveel geld buitenlands gezonden wordtzoo- als b. v. al dat geld, dat tegenwoordig voor de uitwendige zending gegeven wordt. Er is toch in ons eigen land zooveel armoede ’t Zou vrij wat beter zijn, als wij dat geld maar hier hielden en besteedden.” Zoo ongeveer sprak iemand eens tot zijn vriend. „Ge hebt wel gelijk, beste vriend I” ant woordde deze. „Ja, wat is er een armoede ook in onze stad ik heb zeker tot nog toe niet genoeg gedaan en zal dat verbeteren. En tot bewijs leg ik mij zelf den plicht op, het dubbele te geven van wat gij geeft Hoeveel is dat Nu werd de ander zichtbaar verlegen „Nu, zoo heb ik het niet gemeend,” antwoordde hjj„ik wou maar zoo zeggen, dat men de verschillende inrichtingen van weldadigheid, die in ons land zijn, moest bedenken, vóór men aan de heidenen denkt I” „Gij hebt groot gelijk.” zeide doodbedaard de tweede„ik wil uw voorbeeld volgenzeg maar hoeveel gij daarvoor geeft.” Nu werd de man nog meer verlegen „Nu ja, maar zóó heb ik ook niet gemeend1” Wat zou die man dan toch eigenlijk wél ge meend hebben In de dagen des Ouden Verbonds schreef Houten. „Gjj schijnt strikken te willen uitzetten," sprak ds. van Baren, weer driftig; „doch het is volstrekt mijne bedoeling niet, mij te laten vangen. Indien ge het eens zyt, met de predi king van den ouden ds. Gradus dan zult ge in A. niet kunnen vinden wat ge zoekt. Dat begrijp ik nu wel. Doch ofschoon mjj dit spijt, wil ik u wel geheel vrij laten. Op ’t punt van godsdienst zijn nu eenmaal velerlei begrippen." „Doch Gods Woord is één en onverdeeld", sprak van Houten, „en dat is mjjn levensregel, waarvan ik nooit hoop af te wijken. En daarvan mag niemand afwijken. U ook niet, dominé Ik lees in de SchriftTot de wet en tot de getuigeniszoo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben." „Ge behoeft mij de les niet te lezen, vriend Ik zal weten, hoe ik preeken wil, en wat ik gelooven wil," sprak ds. van Baren, nu geheel boos. „Ga gerust naar O. ter kerk. Ik groet u.“ En opstaande, wilde ds. van Baren vertrekken. Doch van Houten hield hem tegen en zeide heel bedaard„Neen dominé, zóó moogt ge ons niet verlaten. Het is er ons niet om te doen u boos te maken. Als wij dwalen, over tuig ons dan van onze dwaling. En in elk geval, verwachten wij van u, dat ge een gebed doet. Wij waren dit te O. van ds. Gradus ook altijd gewoon." (Wordt vervolgd.) te Axel Ads. Elzinga te Kruiningends. Sybrandy van Blokzijl te Bolnes: ds. van Andel van Zuidland. Op de classicale vergadering van de Geref. Kerken in de classis Gouda, welke D. V. 1 Aug. zal gehouden worden, zal de ver nieuwde emeritaatsaanvrage van ds. G. A. de Jong, Bedienaar des Woords te Schoonhoven A, ter tafel gebracht worden. Op Maandag 28 Augustus a. s. zal het 35 jaar geleden zijn, dat ds. H. W. van Loon, dienaar des Woords bij de Geref. Kerk te Amsterdam, de Evangeliebediening bij de Ned. Herv. Kerk te Bunnik aanvaardde. Voorts diende ds. van Loon nog de Ned. Herv. Kerk te Voorthuizen (1873’78) te Meppel (1878—’82) en te Amsterdam (1882’86). Wegens de bekende beheerkwestie werd ds. van Loon 1 Dec. 1886 ontzet uit zijne be de Heere aan Israël voor, dat het de tienden van zjjn inkomsten moest afstaan voor den dienst des Heeren. Het volk Gods stond toen nog onder de wetde erfgenaam was nog een kind en de Vader handelde met het onmondige kind als met een knecht en gaf het regel op regel, en gebod op gebod. Vandaar ook het bepaalde voorschrift aan Israël, dat de Heere aanspraak maakte op de tienden. Hjj liet het volk in het geven niet vrij, maar bepaalde, wat het geven moest. Met de komst van Christus vloden de scha duwen en met de uitstorting des H. Geestes hield de bedeeling der dienstbaarheid op en brak de tijd der vrijheid aan. Het' volk Gods werd waarlijk vrij. Het hand schrift met de inzettingen werd uitgewischt en alzoo werd ook het gebod der tienden opge heven. Maar al schrijft de Vader niet meer voor, wat niet onder deze maat te blijven? Ik geloof, dat velen èn op geestelijk èn op maatschappelijk gebied meer zegen zouden ge nieten, indien ze met een blijmoedig hart den Heere de eerstelingen hunner inkomsten af stonden, inplaats van met een benepen ziel Hem hei overschot toe te werpen. De zege nende ziel wordt vet gemaakt. Natuurlijk, wie bij zichzelven denktik zal den Heere één tiende van mijn inkomsten geven, dan krijg ik misschien wel twee tienden terug; zoo iemand heeft zjjn loon weg. Maar wie uit dankbaarheid, uit liefde tot God vrijwillig, blijmoedig, ongedwongen een deel van het zjjne opoffert aan de zaak des Heeren, omdat hij gevoelt, dat hjj groote ver plichtingen heeft aan het Koninkrijk Gods, zoo iemand zal den zegen niet derven. Hetzjj in het stoffelijke, hetzij in het geestelijke, hetzjj in het tjjdeljjke, hetzjj in het eeuwige leven, zal hjj zjjn loon niet ontgaan. Van een eenvoudig werkman, die ’s Zater dagsavonds zeven met noeste vljjt verdiende guldens thuis bracht, hoorde ik eens vertellen dat het eerste, wat hjj deed, was, één van de zeven af te zonderen voor den Heere, dan ging de huishuur er af en de rest was voor de da- geljjksche behoeften. Wjj, die het hoorden, vonden het eigenlijk te veelmaar het scheen toch niet te veel te wezen, want de man en zjjn gezin hadden het niets minder dan zjjn kameraads, die even veel verdienden en niets voor den Heere af zonderden. Doch ook het voorbeeld van dien gelukki gen man is geen wet voor anderen. Ieder bljjve vrjj, hoeveel hjj afzonderen wil. Maar in één opzicht mag zjjn voorbeeld toch ter navolging worden voorgehouden. Het eerste, wat hjj deed, was een deel afzonderen voor den Heere. Dat moest er eerst af. Dat was en bleef bestemd voor ’s Heeren zaak, kerk, ar men, school enz. enz. Hjj wilde God niet met het overschot dienen, maar met de eerstelingen’ Het ware te wenschen, dat allen die zich Christenen noemen evenzoo toonden, dat ze de vrjjheid kunnen verdragen en waardig zijn. Willekeur is iets anders dan vrijheid. Laman. De rechte vreeze Gods moet niet alleen open baar worden in de huiselijke godsdienstoefe ning, waarbij de vader voorgaat in het gebed en zjjn kinderen uit Gods Woord onderwijst; zjj moet zich ook, en vooral niet minder, openbaren bjj den weg en op het werk. Een godsdienstig mensch moet anders spreken en heel anders doen dan een wereldsch mensch. Hjj moet overal een helder schijnend licht wezen. Maar dat juist gedoogt de geest der eeuw niet. Terwjjl men ten opzichte van de tjjdeljjke dingen zoo naar openbaarheid streeft, wil men, dat de eeuwige dingen, die alleen toch blijvende beteekenis hebben, zorgvuldig verborgen zullen worden. Men loopt met alles te koop en vent het met groote woorden langs de straten uit. Daarentegen acht men niets meer bedenkeljjk, dan wat men noemt met den godsdienst „te koop te loopen". Deze beschouwing wordt eveneens voorge staan door wie nog wel alleszins godsdienstig willen heeten. Ook zjj waarschuwen telkens tegen bekrompenheid en zucht tot overdrijving. Men moet zwijgend belijden en in stilte ge tuigen en niet met zijne godsdienstige meenin- gen altjjd iedereen lastig vallen. Wie tegen woordig vrijmoedig en getrouw durft opkomen voor wat God zegt in zjjn Woord, wordt al licht als een dweeper gebrapdmerkt. Lezer, indien gij ook zulk een zwijgend ge tuige en stil belijder wilt zjjn, dan zjjt gij als iemand, die een lamp heeft, maar welke zoó weinig branden mag, dat men het haast niet kan merken. Zoo iemand staat geljjk met wie geen lamp heeft. Indien gjj zulk een zwijgend getuige wilt wezen, dan zjjt gij uw Doop vergeten, die u verplicht, in alles u van de wereld te onder scheiden. Indien gü belijdenis des geloofs af gelegd hebt, en een stil getuige wilt zjjn, is uw belijdenis niets dan een bloote vorm zonder macht en invloed op het leven. Een plechtige ure met een hartstoehtelijk gevoel in het hart en wat tranen in het oog, meer niet. Gjj zjjt als iemand, die voor ’s lands dienst zich aan geeft, maar die weigert de uniform en de wapens van een soldaat te dragen. Gjj hebt met den mond gezegd, God te willen dienen, terwjjl gjj met uw handel en wandel den Heere verloochent en smaadt. Neen, ’t was u geen ernst. En daarom maakt gij er ook geen ernst mede. Maar den Heere was het dit wel. Hjj zal naar die belijdenis, die gjj met uw mond uitspraakt, doch met uw leven vertreedt en veronachtzaamt, u oordeelen. Zjjt gjj haar vergeten, God vergeet haar niet. Mocht gjj dit met verontrusting des harten eens ernstig leeren bedenken. Lezer, ook de Heere roept in zjjn Woord tot openbaarheidKies u heden, wien gij dienen zult. Gjj kunt niet God en de wereld samen dienen. Bedenk, indien gü de wereld dient, gÜ verderft uzelf naar lichaam en ziel. Maar zoo gü genade leert zoeken, om den Heere in oprechtheid te vreezen, zal het u in leven en sterven welgaan. Neem deze dingen ter harte. En vergeet het niet: Wie den weg geweten en evenwel niet bewandeld heeft, over hem zal het oordeel dubbel zwaar en dubbel schrik- kelük zün Weesp. In onzen tijd wordt alles aan de groote klok gehangen. Niet alleen wat van groot belang is, ook allerlei beuzelingen, waar niemand iets bü wint of verliest. Zelfs wat geenszins voor open baarmaking bestemd of geschikt is, wordt tegen woordig van de daken verkondigd. Geheimen zün er haast niet meer. Alles wordt publiek eigendom gemaakt. In vroeger eeuw was er een geleerde in wiens doodkist een uitvoerig handschrift ge vonden werd, dat hü zorgvuldig geheim had gehouden, en waarvan niemand iets afwist dan hü, die het bü zün lük in de kist had gelegd. Dat was toch wel een man uit den ouden tijd Tegenwoordig branden de meeste schrijvers van verlangen, om hunne geschriften, waarvan zeer vele rauw en groen zün, zoo spoedig moge- ftjk onder de oogen van het groote publiek te brengen. Men jaagt er naar, een grooten indruk te maken en het grootste woord te krügen. Alles snakt naar wat men publiciteit noemt. Gehoord en gezien te worden door iedereen is het groote levensideaal van zeer velen. Leve de publiciteit Als ’s middags om twaalf uur iets in uw buurt gebeurt, komt het Nieuwsblad eenige uren later heel het geval in al zü’n kleuren en geuren u vertellen. Onze eeuw dweept letterlük met openbaarheid in en bü alles. Jongens en meisjes van ongeveer 15 jaar zü’n dikwüls precies op de hoogte van dingen, waarvan hunne ouders niet zonder blozen zouden kunnen spreken. Deze zueht naar openbaarheid is een open baring van den tüd. Een kist waar niets in is, staat altü’d open, maar een, die dingen van groote waarde bevat, zal men ongetwüfeld van een goed slot voorzien. Een vat, dat vol is, maakt weinig geraas, maar een leeg vat rom melt en klinkt, dat gü het van verre kunt hooren. Sommige handelaars, wier zaak zeer wrak staat, gaan juist tegen dat ze bankroet zullen slaan, zeer weelderig leven, om den broddelboel van hunne zaken te verbergen. Zoo is het nu ook met onze eeuw. Hoe meer drukte en woeligheid aan den buitenkant, hoe minder innerlü’k wezen. Dat het met de publiciteit onzer eeuw alzoo staat, bewüst het feit, dat één ding van die openbaarheid geheel is uitgesloten, nl. de gods dienst. Deze acht men een persoonlüke zaak. „Dat moet ieder voor zich zelf maar weten", zoo spreken de ongeloovigen. Anderen oordeelen, dat de godsdienst een zaak voor de huiskamer en voor de kerk is, maar niet voor het publieke leven. En evenwel is de godsdienst de eigen- lüke, groote levenstaak van den mensch. God gaf ons het leven en alle dingen, op dat wü Hem daarmede dienen en zün eer er mede zoeken zouden. Een leven zonder waren godsdienst is een leven zonder wezenlüken in houd en zonder wezenlük doel. Hoe veel en hoe velerlei daarin ook moge voorkomen, het Eene Noodige wordt gemist, dat beteekenis en doel, stuur en richting aan alle dingen geeft, en alleen in nood en dood kan troosten. Alle andere dingen moeten publiek zün, en trekken met vaandel en trom langs den weg, opdat ieder ze zie en hoore, maar de gods dienst moet in alle stilte zün weg gaan, zonder dat iemand het bemerkt. Dat nu is lünrecht in strüd met den eisch der Heilige Schrift. De ware dienst Gods is volstrekt niet naar een onbeteekenend byvoeg- sel, een aanhangseltje van het leven. Hü be hoort veeleer een macht te zün, die heel ons leven en al ons spreken en doen beheerscht. werk", zeide ds. van Baren tamelük heftig. „Dominé! u moet niet boos worden" zeide van Houten, hebt reeds begrepen, dat onze meeningen zeer .ver uiteen loopen, maar dat mag geen reden zün waarom ge boos wordt. Wü houden ons aan het eenvoudige Woord van God „Maar ik heb heel de Bübel niet is „het Woord van God", hernam ds. van Baren, die trachtte zü’n drift te bedwingen en vriendelük te schü’nen. „Vind men dan onwaarheden in den Bübel vroeg van Houten. „Wel zeker," was ’t antwoord. „Er komen dingen in voor, die nooit gebeurd zün, maar die, als legenden door het volk bewaard, later als geschiedenissen geloofd zü’n. Büvoorbeeld de legende, dat Elia door raven werd gevoed, in het Oude Testament, en die opwekking van dooden, in het Nieuwe Testament. Wanneer iemand maar een weinigje gezond verstand heeft, kon men toch begrüpen, dat dit niet zoo gebeurd is. Een raaf is een roofvogel. Ge begrüpt toch wel, dat die geen hongerige menschen voedt. En waar hoort men er van dat iemand, die gestorven is weer levend wordt Mü dunkt, u moest dit toch ook kunnen begrüpen." ,U bedoelt wellicht dat wü niet kunnen be grijpen, dat het zoo geschied is vroeg van aan zün kinderen ze geven moeten en welk deel hunner inkomsten ze verplicht zü’n aan Hem af te staan, dit houdt nochtans niet in, dat ze nu van het geven af zjjn en alles voor Zichzelven houden mogen. De opheffing van het gebod is geen afschaffing van de zaak. Integendeel, hetgeen Hü van zün kneehfen eischte, is toch wel het minste, wat Hü van zü’n kinderen verwachten mag. Zou het kind beneden den knecht willen staan Zou het kind voor den knecht willen onderdoen Zou .het nu aldus durven en willen sprekentoen ik een knecht was, moest ik de tienden geven, nu ik echter vrijgelaten word, kan ik het met heel wat minder af? Dit is eer de taal van den basterd dan van den zoon En toch, zouden vele Christenen de hun ge schonken vrüheid niet aldus misbruiken en voor den dienst des Heeren niet de eerstelingen maar het overschot hunner inkomsten bestem men Onderstel eens, dat heden ten dage ieder lid der Gereformeerde Kerk vrijwillig gaf, wat de Israëliet moest geven, wat zou de som der inkomsten voor allerlei belangen van het Ko ninkrük Gods belangrük grooter wezen, dan ze nu reeds is en wat zou er minder gebedeld moeten worden. Maar de schatkist van het Koninkrük des Heeren getuigt van andere dingen. We geloo ven het gaarne, dat er Christenen zü’n, die de vrüheid niet misbruiken, maar met blüdschap en volvaardigheid des gemoeds meer van het hunne ten offer brengen dan Israël deed. Doch moeten we het ook niet gelooven, dat nog veel meer Christenen anderen dwingen vaak boven vermogen wel te doen, omdat ze zelf de vrüheid gebruiken als een oorzaak om voed sel te geven aan de zelfzucht, die alles voor zichzelven behoudt En het ongelukkigste is, dat doorgaans zulke lieden de hoogste eischen en de veelvuldigste aanmerkingen en de meeste complimenten hebben Ze geven liefst het minst en krügen graag het meest, en doen denken aan zeker soort van kachels, die ver bazend veel brand verslinden en toch geen warmte geven. Dit noemen we misbruik maken van de vrij heid. We wenschen aan de Christelüke ge meenten geen gebod op te leggen, zeggende gÜ moet ook thans evenals Israël vroeger de tienden uwer inkomsten op het altaar leggen Dit bevel zou alle Goddelüke autoriteit missen en tegen het karakter van de bedeeling, waarin wü leven, lijnrecht ingaan. Maar er ligt toch in dit voorschrift een vingerwüzing. Men kan zoo maar niet in den blinde geven. Al is men een burger van het Koninkrük Gods, men moet toeh ook door de wereld, eerlük en fatsoenlük, ieder naar zün stand. Al zou men nog zoo graag al zün in komsten willen geven voor den dienst des Heeren, het leven laat dit niet toe. En als het geven pas moet beginnen, wanneer alle behoef ten van het dagelükseh leven bevredigd zün, dan wordt het bü de meesten geven uit een ledige beurs. Daarom ligt er in het voorschrift der tienden, dunkt ons, voor de kerk van heden een wenk. De Heere heeft nooit een onredelüke en on- billüke eisch gedaan aan zün volk. Zün gebod Israël luidde nietnegen tienden voor en één tiende voor u, maar omgekeerd één tiende voor Mü en het overige voor U. Wel een bewüs, dat naar zün oordeel Israël tot het brengen van dit offer in staat was. Zelfs kwamen er nog allerlei andere offers bü, doch dit laten we thans eens rusten. En waar nu de knecht onder het Oude Verbond door den Heere tot dit offer in staat werd geacht en in staat werd gesteld, zou daar het kind des Nieuwen Verbonds minder ver mogen, ook al wilde het meer? Ik herhaal, we wenschen geen gebod op de kerk te leggen, zeggendegü moet zóó en zóóveel van uw inkomsten voor den Heere ter züde leggen maar we vragen toch, zou het niet goed zün, indien we ons beüverden vrü’willig

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 3