Weekblad
voor
'O-
4
de Gereformeerde Kerken in Zeeland,
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Os. H W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
I
Vrijdag 28 Juli 1905.
No. 5.
3e Jaargang.
UIT HET WOORD.
Drukker-Uitgever
BI
i I
A.
70 cent.
3 cent.
toojj
amp
onga
Veen
iema
Berg
lolen
ilder
Want het bedenken des vleesches
is de döod, maar het bedenken des
geestes is het leven en de vrede.
Rom. 8 6.
D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
slden
4%.
isser
n.
jerr.
eerr.
laser
eerr.
nner
ebes
is.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
van 15 regels 30 eent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
zonder ontroerd te worden. In heilige verwon
dering zjjt gij toch zeker neergeknield bjj de
gedachteGod heeft Zijn eigen, Zijn eenigge-
boren Zoon gezonden, in de gedaante van
heerlijkheid en majesteit Neen, in de gelijk
heid van het vleesch. Als dit zoo ware, zoudt
ge reeds van bewondering moeten bezwijken.
Dieper is de vernedering, waaraan God Zijn
Zoon overgegeven heeft. In de gelijkheid van
het zondige vleeich, in onze gevallen natuur is
Hjj verschenen. Omonzentwil. Voor de zonde,
de zonde veroordeeld, en gestraft in het vleesch
van Christus. Zjj was eene indringster, door
list had zij zich van het bewind meester ge
maakt, maar eindelijk werd zjj gevonnisd en
in al hare schande ten toongesteld. Zoo was
het goed. Zy kreeg haar verdiend loon, en in
ons, die niet naar het vleesch wandelen, maar
naar den geest, werd het recht der wet ver
vuld, en dies werd de wet in hare eere her
steld. Ieder kon nu weer zien, wat de wet is,
en welk een majesteit zjj heeft. Haar recht,
dat zjj op ons heeft, is schitterend gehandhaafd,
en tot den laatsten penning toe kreeg zjj ge
noegdoening. Maar juist daardoor geraakten
wij ook van haar af, en behoeven wij voor hare
vreeselyke bedreigingen niet meer te vreezen.
Hare bliksemschichten jagen ons niet meer de
angst in de ziel en hare donderslagen brengen
ons niet langer tot vertwijfeling.
Doch waaruit blijkt het, dat wij niet naar
den vleesche wandelen, maar naar den geest
Waaruit blijkt het, dat in ons het recht der
wet vervuld is? Wat God door de zending van
Zyn Zoon gedaan heeft voor ons, is wel bui
ten ons om tot stand gekomen, doch de krach
tige werking daarvan openbaart zich in ons.
Die naar het vleesch zijn, bedenken dat des
vleesches is, maar die naar den geest zijn, be
denken wat des geestes is. Nog nader wordt
dit machtig verschil geteekend want het be
denken des vleesches is de dood, maar het be
denken des geestes is het leven en de vrede.
Deze groote tegenstelling gaan wjj nu nader
beschouwen. Om deze groote tegenstelling
eenigermate nauwkeurig te kennen, wijzen wy
eerst op de twee verschillende beginselen en
daarna op de twee verschillende uitwerkingen.
De twee verschillende beginselen worden ons
aangewezen door de woorden vleesch en geest
en wy moeten derhalve onderzoeken, wat zjj
te kennen geven.
Meermalen zult gy opgemerkt hebben, dat
het woord „vleesch” niet altjjd in de H. Schrift
het zelfde beteekent. Soms wjjst het aan de
mersehelyke natuur, zooals wy die hebben na
den val in zonde. Het woord is vleesch gewor
den, zegt de Apostel Johannes, en denkt daar
aan de wondervolle gebeurtenis, waarby de
Zoon van God de menschelyke natuur aange
nomen heeft uit de maagd Maria, waardoor Hjj
ons, Zynen broederen in alles geljjk geworden
is, uitgenomen de zonde. Niet zonder reden
wordt onze natuur aangeduid met het woord,
dat aan het minst stevige deel van ons lichaam
ontleend is, want door de zonde is zy verzwakt
en aan de ellende onderworpen. Ons leven is
niet gaaf en ongeschonden meer, zelfs de sterk
ste onder ons, hoe vast hy staat, is enkel ijdel
heid. Alle vleesch,* ook het uitnemendste is als
gras, dat heden is en morgen in den oven ge
worpen wordt. Het moge voor een oogenblik
groen en frisch zyn, het moge vol glans voor
het oog zyn, maar het heeft geen weerstands
vermogen, het kan zich niet staande houden,
het heeft duizend deuren, door welke de dood
en het verderf naar binnen kunnen dringen
om het aan de verwoesting prjjs te geven.
Om de broosheid en vergankelijkheid van
ons leven te teekenen, gebruikt de H. Schrift
alzoo het woord vleesch. Doch gy ziet terstond
in, als gij maar even nadenkt, dat het hier nog
SCHRIFTBESCHOUWING.
Het boek der Richteren.
XLV.
Als nu Gideon gekomen was aan den Jor-
daan, ging hij over, met de drie honderd
mannen, die by hem waren, zijnde moede,
nochtans vervolgende.
En hij zeide tot de lieden van Sukkoth
Geeft toch eenige bollen broods aan het
volk, dat myne voetstappen volgt, want
zy zyn moedeen ik jaag Zebah en
Tsalmüna, de koningen der Midianieten,
achterna.
Maar de oversten van Sukkoth zeiden
Is dan de handpalm van Zebah en Tsal
müna alreede in uwe hand, dat wy aan
uw heir brood zouden geven
Toen zeide Gideon Daarom, als de Heere
Zebah en Tsalmüna in mijne hand geeft,
zoo zal ik uw vleesch dorschen met
doornen der woestyn, en met distelen.
Richt. 84—7.
In vers 412 vinden wy beschreven de ver
volging en de geheele overwinning van de
vorsten der Midianieten. En treffend toont ons
Israëls historie, hoe tot waarachtige bevryding
des volks meer noodig is dan het verslaan
van den vijand.
Maar ik loop niet vooruit en ga eerst het
verhaal op den voet volgen. Als Gideon de
boden naar Efraim uitzendt, zit hy zelf niet
stil, maar achtervolgt zoo haastig mogelyk
den Midianiet. Zóó snel zijn zij heengevloden,
dat hij niet aan het overblyfsel den overtocht
van den Jordaan kon verhinderen. Nog altyd
zijn ze hem vooruit, al bleven ook op menige
plaats de sporen van hun vlucht achter, in
de dooden en gewonden, die er zieltoogend
en wentelend in hun bloed, neerlagen.
Gideon is thans aan den Jordaan gekomen,
en van rusten is geen sprake. Ijlings trekken
zy over, hij en zijn 300 mannen. Vermoeidheid
is ’t gevolg van zulk een snellen marsch. De
mannen zijn vermoeid, nochtans vervolgende, d.-w.z.
de mannen zyn door het nazetten van den
vyand uitgeput, en zy worden gekweld door
honger en dorst. Het lichaam komt met zyn
eischen en vraagt om versterking. Wordt daar
aan voldaan, dan herleeft spoedig weer de
moed, en met des te grooter snelheid zetten
zij hun dryfjacht voort. Zij zyn nu in ’t land
van de kinderen Gads, en dies onder broe
deren. Met vrijmoedigheid vraagt Gideon aan
de lieden van Sukkothgeeft toch eenige bollen
broods aan het volk dat mijne voetstappen volgt,
want zij zijn moede, en ik jaag Zebah en Tsal
müna, de koningen der Midianieten, achterna.
Er is in den toon van zyn spreken iets ver-
trouwelijks. Immers de mannen van Sukkoth
mag hy zjjne broederen noemen, en zyn stryd
s ook voor hen van niet geringe beteekenis.
Reeds zullen zy hebben gehoord, wat Jehovah
idoor Gideons hand gedaan heeft, en er zich
in verblijden. Bovendien, groot is zulk eene
opoffering niet.Gideon spreekt bescheiden
van het volk, dat myne voetstappen volgt, of
beter nog, dat in mijn gevolg is. Als de in
woners van Sukkoth met eigen oog aanschou
wen, wat deze mannen voor Israel gedaan
hebben, zal ’t hun een eere zyn, eenige stof
felijke hulp te bieden. Evenwel wie zoo dacht,
heeft zich toch vergist. De vorsten van Suk
koth, de leiders, de bestierders des volks, heb
ben wel van Zebah en Tsalmüna gehoord,
maar liefst willen zy zich niet mengen in den
stryd van hen, die aan de overzyde van den
Jordaan wonen. Er mocht eens nadeel aan
verbonden zijn. De Midianieten mochten eens
wrake nemen, als ’t hun ter oore kwam, dat
Sukkoth openlijk hulp had verleend aan Gideon.
Zóó brengen zy het gevoel der broederliefde
iets anders beduiden moet. Paulus heeft hier
het oog niet allereerst op onze zwakheid, maar
op een beginsel, dat in ons werkt, op een
wortel, waaruit allerlei verkeerds opkomt, op
eene kracht, welke ons tot den dood wil voeren.
Vleesch is hier gelyk aan wat hy elders noemt
de zonde, die in ons woont, die ons lichtelijk
omringt, die ons ter zjjde afleidt, die ons den
sprinkader des levens doet verlaten en ons er
toe brengt om bakken uit te houwen, gebroken
bakken, die geen water houden.
Zonder nadere toelichting zult gjj nu wel
verstaan, dat hy door het woord „vleesch” onze
aandacht vestigt op de zonde, zooals zy zich
genesteld heeft in ons aller binnenste, edoch
weten wilt gy nog, waarom de Apostel haar
vleesch noemt. Heel bezwaarlijk zal het niet
vallen om aan uwe billijke begeerte te voldoen.
Met het oog op haren oorsprong kan hy de
zonde vleesch noemen. Staat er niet: En de
vrouw zag, dat de boom goed was tot spijze,
en dat hy een lust was voor de oogen, ja een
boom, die begeerlijk was om verstandig te ma
ken en zy nam van zjjne vrucht en zy at, en
zy gaf ook haren man met haar en hy at.
Aldus zyn de lichamelijke zintuigen als poor
ten geweest, waardoor de zonde naar binnen
kon dringen. Zy kwam niet van binnen uit,
maar van buiten afeerst richtte zy hare schre
den om met Bunyan te spreken naar de oor-
poort, en daarna naar die van ’t oog. Door het
eten van de vrucht werd zjj een voldongen feit.
Nog eene andere zaak komt hierbij. Wat is de
geaardheid der zonde, wat is hare bedoeling
geweest? God heeft den mensch zoo geschapen,
dat de geest de heerschappij had over het
lichaam, de eerste had de teugels van het be
wind en het laatste moest gehoorzamen, de
geest gaf de bevelen, en het lichaam moest
altijd gewillig zyn om ze uit te voeren. Dat was
niet naar de begeerte der zonde, zij wilde aan
den geest de heerschappij ontnemen en hem
onderworpen maken aan het lichaam. Welnu
haar toeleg is gelukt, zjj heeft den geest ont
troond en sedert die rampzalige ure staat by
den mensch het stoffelijke boven het geestelijke,
het zichtbare boven het onzichtbare, het aard-
sehe boven het hemelsche, het schepsel boven
den schepper. Het is bijgevolg eene geheele
omkeering, en om ons nu diep in te prenten,
wat de zonde is en teweeggebracht heeft, noemt
de Apostel haar vleesch.
Zou het niet goed zyn, dat we dat steeds in
het oog houden, dat het ons altyd levendig
voor den geest staat, opdat wy ons door geen
schijn laten misleiden De zonde die in u
woont, is vleesch, zjj heeft u van uw adeldom
beroofd, zy heeft gemaakt, dat gy die beden
ken moet de dingen, die boven zjjn, bedenkt
de dingen, die beneden zjjn. Zjj heeft u beroofd
van uwe kostelijke gaven en u doen ontzinken
aan uwe heerlyke bestemming. Zoudt gy haar
dan ontzien, haar sparen, haar ongemoeid la
ten in uw hait, haar toestaan, dat zjj u al
lager doe dalen en dieper doe zinken Neen,
indien gy u zelf waarlyk lief hebt, dan zult
gy haar opzoeken, haar aangrijpen, haar uit
haar verborgen schuilhoeken te voorschijn
brengen, haar ter strafplaats sleuren, en haar
aan den Rechter overleveren. Uit innigen af
keer, uit diepen haat zult gy haar ten dooding
overgeven en gjj zult haar als een vijandin van
God en van uw leven blyven beschouwen, en
nooit zult gy met haar vrede sluiten. Geen
gemeenschap zult gy met haar hebben, maar
haar alle dagen uws levens uitbannen.
Bouma.
I.
Dit capittel heeft men genoemdhet Evan
gelie in het Evangelie. Een heerlijke lofspraak.
Is zjj verdiend Wie kan er aan twjjfelen
In welk een bekoorlijk licht liggen hier de
weldaden voor het oog, welke de gerechtvaar
digde zondaar de zjjne mag noemen. Hoe plech
tig klinkt al dadelijk de verzekeringzoo is
er dan geen verdoemenis voor degenen, die in
Christus Jezus zyn. Ieder kent haar. Eenmaal
haar gehoord of gelezen, kuht ge haar niet meer
vergeten. Zy is dan ook zoo schoon. Ge gevoelt
de kracht der verkwikking, welke zy brengt.
Geen veroordeeling, geen verdoemenis, geen
toorn Gods meer. Wat zjjn de christenen ge
lukkig. Voor hen is het toch. Daarom staat er
by voor degenen, die in Christus Jezus zjjn.
Voor niemand anders. Zelfs niet voor hen, die
met Jezus geweest zjjn. Neen, wie deze wel
daad begeert, moet in Christus zyn, met Hem
gemeenschap hebben, Hem ingeplant als een
rank in den wynstok. Opdat niemand al te
spoedig gereed zou zjjn zich deze zalige ver
troosting toe te eigenen, volgt er nogdie niet
naar het vleesch wandelen maar naar den geest.
By Paulus is dit het geval, want zonder
aarzelen mag hjj zeggenwant de wet des gees
tes des levens heeft my vrijgemaakt van de
wet der zonde en des doods. Vroeger was hy
onder de wet, onder de macht, onder de heer
schappij der zonde, naar haar luisterde hy, naar
hare bevelen was zyn leven gericht, naar hare
aanwijzingen wandelde hjj, maar thans was hy
van haar bevrjjd, uit haar macht verlost, aan
haar gebied ontrukt. Zjj had niets meer over
hem te zeggen. Hoe dit gekomen was Niet
door zijn eigen kraeht had hjj haar de teugels
ontrukt, maar in hem was een andere kracht
gedrongen, en die noemt hjj hier de wet des
geestes des levens, omdat zjj een werk was van
den geest, die leven is, leven wekt, leven geeft.
Wel had de macht der zonde hare wortelen
diep in den bodem van zyn hart geslagen, wel
was zjj tot zjjne nieren doorgedrongen, zoodat
geen geschapen kracht haar verdrijven kon,
maar voor de wet des geestes des levens moest
zjj het opgeven, tegen haar was zjj niet op
gewassen, en in weerwil van al haar verzet had
zjj het onderspit gedolven.
Waaraan moest dit toegeschreven Wat was
de oorzaak van de nederlaag der oude vijandin,
welke anders met het drillen van elke lans
lacht en den spot dry ft met alle wapenen, welke
tegen haar gebezigd worden? Had soms de
wet deze verdienstelijke daad verricht, had zjj
soms deze overwinning bevochten Paulus is
er de man niet naar om iets kwaads van de
wet te zeggen, integendeel hy wil haar lof
gaarne zingen en hare deugden verbreiden, doch
aan haar mag het niet toegekend worden, aan
gezien zjj tot zulk een grootsch werk geen kracht
heeft. Zelfs deinst hjj er niet voor terug om
te verklaren, dat zjj krachteloos is geworden,
hoewel hy dadelyk alle misverstand afsnjjdt
door er aan toe te voegen, dat hy het niet wjjt
aan haar eigen zwakheid. In zich zelve is zy
sterk, heeft zjj groote beteekenis, ontbreekt het
haar niet aan vermogen, maar de schuldige is
het vleesch, waardoor aan de wet demogelijk
heid is ontnomen om één mensch te brengen
tot de vryheid. Wat de wet evenwel niet ver
mocht, dat heeft God gedaan, Zjjn Zoon zen
dende in gelijkheid des zondigen vleesches en
dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het
vleesch. Gjj hebt dit woord menigmaal gelezen
en gehoord, maar gjj moest het nooit lezen
•-
'V
Zeeuwsch Kerkblad
r
I