I
I
FEUILLETON.
Gods weg Is In het Heiligdom
De familie van Bonten
7
J
H. Meulink.
12)
we
IV.
Bij Jaap „het Boertje”.
Het is den lezer aan het slot van het vorige
gedachte alleen is dit
aan
1
1
door P E K A H.
haar wensehtezijn
niet anders geworden, maar de wereld
Verstaat ge dat deze onlust
daad des geloofs is, niet de bedoelde
dan wjjst hjj ons ook meteen
dus over denkt
dat gezelschap te gaan, moogt ge
mjj gerust doen. Samen kunnen
Gjj gaat eens met bakker Meijer
en ik ga eens naar het
gepreekt, of een oefening ge-
En ik zeg daarmee niet, dat
Evan Roberts heeft thans zijn opwekkings-
reis te Liverpool volbracht. Steeds grooter
wordt de belangstelling en, naar het schijnt,
ook de vrucht. Vermeldenswaard is het incident,
dat zich voordeed bij de samenkomst in Sun-
Hall, waar E. Roberts het woord voerde, voor
6000 toehoorders, het talrijkst gehoor, dat hjj
zelf nog had. Op een gegeven oogenblik scheen
hij zeer bewogen, en verklaarde hij, dat er
iemand onder de menigte zich bevond, die hem
poogde te hypnotiseeren. En ziet, den volron
den dag kwam zekere dr. Walford Bodie, een
vermaard electricien en magnetiseur er in het
publiek voor uit, dat het verwijt inderdaad
hem gold, aangezien hij in Sun-Hall de be
doeling had gehad E. Roberts te hypnotiseeren.
Daartoe had een zijner leerlingen opzettelijk
de bijeenkomst bezocht naar een vooraf ge
maakt plan.
Onlangs heeft een predikant te Liverpool
Evan Roberts in een der gezegende samen
komsten heftig aangevallen. Evan Roberts ant
woordde niet één woord. Maar niet lang hierna
ontving hjj van den predikant een telegram
met het verzoek om vergeving. En thans heeft
de predikant ook in de dagbladen openlijk
schuld beleden. Hij schrijft o.a.„’t Is ver
schrikkelijk plotseling voor Gods aangezicht
te staan en te zien wie men is. Zulk een
oogenblik heb ik doorleefd. Ik ben het, die ge-
dom, in de Ontferming Gods te doen inleven
Het lijden wordt voor hem een openbaring
van het lijden waaronder hij zonder Christus
eeuwig zou moeten zuchten, van die schuld
die zonder Christus niet van hem ware afge
nomen, van die zonde die zonder den Heiligen
Geest hem altoos zou overheerschen. Naarmate
hjj nu meer en meer besef van zjjn aandeel aan
Christus krijgt, wordt het zijne blijde ziels
ervaring dat hij van ’t vuur, welks spranken
al zoo wonden, voor eeuwig is verlost. De nacht
waarin het hem zoo bange is, zal voorbij gaan,
want het morgenlicht van den beteren dag,
den dag van vreugde en vrede ziet hij al gloren.
Dat is de hope in ’t lijden.
(Wordt vervolgd.)
alleen tot onwilligheid dringt het lijden, maar
Satan zou het ook gaarne gebruiken om de
zekerheid der hope weg te nemen of althans
te verzwakken. In die aanvechting wordt dan
gevraagd van u dat gij niet lichtvaardig los
zult laten wat gij tot nu toe bezat en bad
kunnen vasthouden. Moeilijk werd dit dikwijls
doordien het rechte inzicht over zijn lijdens
weg ontbrak en het lijden
uiting van den toorn Gods.
’t aardsch geluk bewolkt
en
Wanneer ge er
lijk bidden in de opperzalen. O, ik weet wel
de duivel komt soms ook op onze bidstonden
en zorgt dat er iets geks gebeurt en dat juist
dit in de courant komt of door de stad gaat.
Maar ik vraag nog eensbidden wij wel samen.
Daar waren eens twee predikanten, die met
een kring geloovigen Vrijdagsavonds samen
kwamen om te bidden en zich voor te berei
den voor den Zondag. Zij kregen onaange
naamheid, groote onaangenaamheid, ruzie. En
nu voelden ze welwe kunnen Vrijdagavond
niet samen bidden. Doch laten we rond zeggen
we hebben ruzie, dus kunnen we geen bidstond
houden, dat ging ook niet. Gelukkig waren
er een paar vrienden, die dat verstonden en
verzoening tot stand brachten. En zoo konden
ze weer samen biddenZiedaar een negatieve
vrucht van een bidstond. Deze hielp dus mee
om een ruzie op te ruimen. Maar vrienden hoe
oneindig veel meer positieve vruchten en zege
ningen kunnen ze ons geven. En dan is er
uoodig zuivere kennis van den weg des heils.
In de prediking wordt vaak gezegdde men-
sehen zjjn zondaars. En ’t schijnt of dat zoo
van zelf spreekt. Zjj hooren het aan en zitten
er rustig bjj Ze zijn dit en dat en ze zjjn ook
nog zondaars, alsof dat zoo hoort. Laat ons
bidden dat door de prediking de zondaren aan
ziehzelven worden ontdekt en de ontdekte zon
daren worden vertroost. Aan beide is behoefte.
Daartoe moeten de voorgangers verloste men-
schen zjjn. En nu zal ik, sprak de hoogleeraar,
niet omschrijven wat bekeering en verlossing
is, want als ik dat doe dan gaat gjj daarover
redeneeren. Ieder verstaat wel wat dat is.
Welnu zoo moet de Gemeente in hare voor
gangers menschen ontmoeten, die verlost zjjn,
de bljjdschap des geloofs en de vreugde des
heils genieten.
De Heilige Geest als Hjj komt werkt revo
lutionair. Zjjn wy bereid Hem te ontvangen,
zooals God Hem geeft.
„Naar bedoeling en
getrouw weergegeven/ schrijft ds. Breen
het slot.
De Nederlander schrijft over de Opwekking
Ds. F. Breen te Oostkapelle schrijft ons het
volgende
„Wat ik in Utrecht op de predikanten-ver-
gadering door prof. Iz. v. Dijk uit Groningen,
hoorde uitspreken was zoo actueel voor onze
dagen, dat ik eenige gedachten daarvan heb
bewaard, en aan de lezers wil uitdeelen. Ik
bepaal mjj tot datgene wat betrekking had op
de geestelijke opwekking.
Wjj mpgen, sprak de hoogleeraar, niet oor-
deelen voordat wjj volledig kennis genomen
hebben van de dingen, waarover wij spreken.
En toch oordeelt zoo menigeen en veroordeelt
wat hij niet kent. Wjj mogen niet genera-
liseeren. Wanneer er iets is in de verseb jjn-
seleu onzer dagen op geestelijk gebied, dat ons
minder bevalt, dan mogen we dat niet als al
gemeen voorstellenals er 10 procent in ons
oog niet goed is en 90 procent goed, dan moe
ten wjj niet zeggen, diar deugt niets van. De
dagen zjjn gekomen, dat onze negatieve of af
brekende critiek moet zwijgen en onze positieve,
of opbouwende critiek aan het woord en op
den voorgrond moet komen. En nu hoor ik
in dezen tijd nog al eens spreken over opwin
ding. Daar zijn kringen, waar men het minste
woord over God en Christus niet spreken mag
of men denkt aan zenuwachtigheid. Bovendien
onze volksaard is reeds zoo nuchter. Iemand
heeft gezegdals de Vesuvius rookt en gij
schuift hem over onze grenzen, dan houdt hij
op met rooken. O, ware onze Christelijke ge
meente inderdaad eene levende gemeente. Wat
dat is wil ik duidelijk maken door een voor
beeld van de markt des levens.
Daar stond op de kermis een spel door stoom
gedreven. De menschen animeerden dat, klaag
den wat: ze moesten zooveel opbrengen, ze
hadden wel honderd duizend gulden noodig.
En ziet de kermis ging voort en na één dag
lag er op tafel honderd duizend gulden. Dat
is de levende wereld. En nu verstaat ge ook
wat de levende gemeente is. Dat is de ge
meente die leeft in Gods waarheden, zich geeft
in hare belangen en alles over heeft voor wat
zij najaagt. Daarom als ik een geoefenden
Christen over opwinding hoor spreken dan
luister ik met twee ooren, hoor ik een half
geoefend Christen over opwinding spreken dan
luister ik niet meer, en spreekt een onbekeerde
daarover dan stop ik twee ooren dicht.
Verder drie dingen zijn noodig.
Wjj hebben weer noodig gebedsleven.
De menschen spreken over de dingen, wer
ken samen, maar bidden zij daarvoor óók samen.
Naast het bidden in de binnenkamer heb
ben wjj ook behoefte aan het gemeenschappe-
Hoofdstuk reeds duidelijk geworden, dat de
gedachten van van Houten en zjjne vrouw
nogal wat uiteenliepen, in betrekking tot de
gezelschappen van die dagen en de beweging,
die ontstaan was in on» Vaderland, tengevolge
van de afscheiding van ds. de Cock.
Van Houten gevoelde zich meer aangetrok
ken tot de gezelschappen, en keurde ,de af
scheiding', zoo niet geheel, dan toch voor-
waardeljjk af; terwjjl zjjne vrouw voor „de
afscheiding' niet zoo bevreesd was dan haar
man, ja, voor haar zelfs wel eenige aantrekke
lijkheid had. Doch hoezeer ook hunne gedach
ten omtrent een en ander uiteenliepen, toch
moet van beiden gezegd worden, dat het hen
om waarheid te doen was, en bovenal, dat zjj
beiden verlangden om versterking van het
geestelijk leven door de waarheid. Meermalen
was dan ook de ontmoeting met bakker Mejjer
en die met den schoenmaker Tennissen in de
eerstvolgende dagen het onderwerp hunner
gesprekken. En het einde van een en ander
was, dat zjj zouden onderzoeken, zooveel in
hun was zonder vooroordeel, wat naar hunne
meening het beste was. En wanneer zjj dan
te samen daarover spraken, werd, niettegen
staande hunne zeer uiteen] oopende inzichten
daaromtrent, toch geen enkel oogenblik de
goede verstandhouding tusschen van Houten
en zjjne vrouw verstoord.
Van |Houten had al meermalen gelegenheid
manen tot gelatenheid en kalmte. Wjj zjjn in
dezen haast aan de Bjjbelsehe terminologie
ontwend. Wjj vatten Ijjden bjjna altijd op in
den zin van smart doorstaan. Zoo is de be
doeling van ’t oorspronkelijke woord in ’t
Grieksch niet, en ook in onze taal gebruiken
wjj het woord nog wel in die beteekenis: „Hjj
kan het wel Ijjden' wil immers zeggen hjj
kan er wel tegen, hjj kan een stootje wel dragen.
Dit woord wil dus zeggenstand houden,
op zjjn post bljjven, bljjven staan, zich niet
van zjjn stuk laten brengen. Lijdzaamheid is
dus: ,een zielskracht door den Heiligen Geest
in de kinderen Gods verwekt, waardoor zjj in
staat zjjn in weerwil van alle macht die ze uit
hun stand in het Koninkrijk wil verdringen,
dien stand, zonder dat er verwrikken of ver
wegen aan hen is, te bljjven innemen.'
Als het leed komt op den weg, dien we tot
dusverre met heel ons hart, al was het dan
struikelende, bewandeld hebben, tracht het ons
van dien weg af te dringen, God niet langer
te volgen. Immers de ingeschapen trek van
het menscheljjke verzet zich daartegen, deinst
er voor terug. Het wil omkeeren, het wil
anders dan God wil. Nu komt er dus strjjd
tusschen wat God u oplegt en dat menscheljjke
in u dat anders wil. Nu moet het dus bljjken
of er kracht genoeg in ons is om den aandrang
van het Ijjden, om af te durven van de gekozen
plaats, te weerstaan of gjj volharden wilt op
de post waar God u stelde en waar het tot
nu toe u goed was. Het leed wil u wegdringen
en God zegt bljjven. Voelt gij wel dat gjj al
de spankracht van de wedergeboren ziel noodig
hebt in deze worsteling
Een kind Gods leeft uit een leven, dat niet
van deze wereld is, dat Gods geest ingedragen
heeft in zjjn hart. Daarom bljjft dit leven niet
onaangevochtenduivel, zonde en wereld zjjn
het doodsvijanden. Het wapen, waarmee dat
nieuwe leven bestreden wordt, is nu eens dat
der verleiding, dan richt het zich op de plaats
in ons hart waar de karakterzonde haar intrek
nam, een ander maal dóór in ’t nauw te bren
gen door zwakheid des geloofs en de zonden
op te halen die God wierp in de zee der ver
getelheid, en dan weer om aan te vallen door
leed en verdriet dat ons gezonden werd en kon
het zjjn ons in te drjjven tegen Gods wilsbe
schikking. Volg mjj, roept uw Heiland terug
dringt het Ijjden. En als het dan in u bljjft
roepen: Niet mjjn wil, maar Uw wil geschiede,
als gjj ook nu wilt volgen, wilt Ijjden voor
Gods wil, dan heet die zielskracht Ijjdzaamheid
Om Gods wille, uit liefde voor den Heere,
dat maakt dit willen lijden tot Ijjdzaamheid.
Niet uit liefde voor de wereld, niet uit hoog
moed moet deze kracht opwellen. Want ook
deze geven soms kracht om duldelooze smart
te doorstaan, en met doodsverachting het bitter
einde tegemoet te gaan.
Zjjn er in vorige eeuwen geen ketters ge
weest die schijnbaar in geljjke zielskracht
brandstapel of schavot beklommen even als
velen die op deze wjjze het hemelpad beklom
men? Maar wacht u dit niet Ijjdzaamheid te
noemen, waar men zich uit stijfhoofdigheid
en niet uit liefde voor God in de vlammen wierp.
Toont u die Indiaansche krjjgsman niet hoe
zjjn hoogmoed hem staande hield in de grootste
folteringen, zonder dat er een kreet van zjjne
lippen kwam of een zenuw van zjjn gelaat be
woog. Neen niet de smart die gjj aandurft,
maar die liefde waardoor gjj Ijjden wilt, maakt
u tot een Ijjdzaam kind des Heeren. Niet
werd opgevat als
Als de zon van
was of onderging,
ging voor ’t bewustzjjn der geloovigen de Zonne
der gerechtigheid schuil, en als Satan dan
sarrend en plagend vroeg: „Houdt gij nog
vast aan uwe oprechtheid', bestierf het ja op
de lippenhet Ijjden had het geloof dus ver
duisterd, den moed en de kracht benomen. Vol
harden op uw post, vasthouden wat God u
gaf, vraagt de Heere van u, opdat het blijke*
dat Zjjn werk in u verduren kan ook de per-
singen-drukking van ’t Ijjden, opdat alzoo ’s Hee
ren werk heerljjk uitkome.
Door Ijjden geheiligd, moet nu de vrucht zjjn
van met lijdzaamheid lijden.
Wat is nu die heiliging Losmaking van
de wereld, zegt de eenbreking met boezem
zonde zegt de andere.
Zeker dat zjjn ook vruchten en wjj hebben
in ’t voorgaand schrjjven die zelf ook genoemd.
Nu willen wjj daarover nader spreken, om te
waarschuwen voor oppervlakkigheid en on
waarheid.
Wat dunkt uIs dit de bedoelde vrucht als
de liefde tot de wereld verminderde omdat de
wereld hare aantrekkelijkheid verloor Denk
u iemand, en gij behoeft misschien niet verre
te zoeken, die voor de eere en den rjjkdom
der wereld leefde, zjjn hart bedenkt niet an
ders, daarvoor leeft hjj, denkt hjj, werkt hjj.
Nu loopt het hem tegen, slag op slag, teleur
stelling op teleurstelling, zjjne droomen ver
vliegen, zijn luehtkasteelen storten ineen. Nog
weer hoopt hjj, droomt hjj, werkt om op de
puinhoopen van ’t ingestorte huis, een nieuw
huis te bouwen en als dit dan ook tegenviel
en straks ineenstortte, kwam de klacht in
Bjjbel-talehet uitnemendste is moeite en ver
driet. Waardoor was het? Omdat de wereld
hem niet gaf wat hjj van
hart was
viel hem tegen,
geen
heiliging
Als de grijsaard voor wien de wereld haar
schoon verloor, haar minacht is dat heel iets
anders, dan dat de jongeling, dien ze trekt?
met vele koorden, voor wien zjj zich tooit in
haar schoonste kleed, door de kracht des ge
loofs met haar breekt en zoekt de dingen die
boven zjjn, wjjl hjj verstaat dat daar de schat
is, die zjjn hart vervullen kan.
Gods volk moet vatbaar gemaakt worden
voor het inleven in de genade. Ze moeten
daartoe veel prjjs geven wat hun lief is, vaar
wel zeggen de vreugde die zjj zich voorge
steld hadden. God bezigt daarvoor dan menig
maal het Ijjden. De ziel vat dit Ijjden in al
zijn diepte, en in oo sprong herinnert het haar
den peilloozen eeuwigen noodze wordt voor
het eerst of bjj vernieuwing tot Christus ge
bracht, die in al ’t menscheljjk Ijjden is inge
gaan het hart gaat open, meer en meer open
vóór den rjjkdom die in Hem is. Meer nog dan
in de ure der vreugde, voelt hjj in de ure van
deze smart de bewerking zjjns Gods, al dit Ijj
den en worstelen heeft tot doel in ’t heilig-
ontbreekt het niet. Maar zelfs den toon,
waarop zjj spreken, bevalt mjj niet. Er zit
iets meesterachtigs in'.
„Maar kan dit nu niet hieraan liggen, dat
ge die menschen voor ’t eerst ontmoet hebt
zeide van Houten.
„’t Is wel mogeljjk, Gérard!' antwoordde
zjj „maar Teunissen ontmoette ik toch ook
voor ’t eerstEn toch vind ik, dat die man
heel anders en degeljjker spreekt. Doch we
zullen wel eens zien, en we zullen met beiden
wel nader op de hoogte komen. Bakker
Mejjer heeft gezegd, als we mee willen gaan,
naar dat gezelschap, dan moeten we met hem
samengaan,
den weg.
eens naar
het om
toch niet gaan, want de jongens alleen te
laten gaat niet, en hen mee te nemen zal
waarschjjnljjk ook al moeieljjk kunnen'.
„Nu, maar dan ga ik de volgende week of
nog eerder als ik gelegenheid heb, eens bjj
bakker Mejjer onderzoeken, wanneer hjj naar
dat gezelschap gaat, en ik wil wel eens hooren,
hoe het daar toe gaat. Want ik zeg het nog
eens, de gedachte van Teunissen om een „af
gescheiden gemeente' te stichten, wil mjj in
’t geheel niet bevallen. Wat zou ds. Gradus
wel zeggen, als wij ons ook gingen afschei
den?'
in.
Een nieuwe woonplaats en nieuwe kennissen.
Nadat Teunissen vertrokken was, deelde
vrouw van Houten haren man mee, wat zjj
bjj bakker Mejjer had vernomen. En toen zjj
dit alles had verteld, sprak van Houten„zie,
ik geloof dat dit beter is, dan den weg te
bewandelen, dien Teunissen op wil'. Afge
scheiden te worden neen, ik kan niet ge-
looven, dat dat Gods wil is of wezen kan'.
„Eu ik geloof, beste Gerardhernam zjjn
vrouw, „dat Teunissen het beter voor heeft,
dan bakker Mejjer met zjjn gezelschap. Ik
zou er wel eens iemand over willen hooren,
die het eens wat duideljjker voor u kon ma
ken, dan Teunissenofschoon ik moet zeggen,
dat hjj het voor mjj nogal aardig duideljjk
gemaakt heeft.
Daarenboven is er iets in Mejjer en zjjn
vrouw, dat mjj niet bevalt. Wat dat is, weet
ik nietik kan er geen naam voor vinden.
De menschen zjjn vriendeljjk genoeg, daaraan
„Ja, dat weet ik ook niet, Gérard', sprak
zijn vrouw, „maar misschien vind hjj het nog
wel beter dan zulk een gezelschap. Doch ik
wil er u volstrekt niet van terughouden. En
ook, door eens met die menschen kennis te
maken, zult ge niet bedorven worden'.
„Zie, zoo denk ik er ook over, vrouw
Teunissen heeft mjj ook verteld, dat al de
predikanten te A. er zjjn er acht van
één gevoelen zjjn; dus hierover zullen wjj ;’t
wel eens zjjn, dat we daar toch niet vinden
kunnen, wat wjj zoeken'.
„Ik weet goeden raad, Gerardzeide zjjn
vrouw.
naar ’t gezelschap,
pakhuis als er
houden wordt.
ik met dat gezelschap ook niet eens kennis
maken wilo, neenik denk er ook wel
eens heen te gaan'.
Ik vind dit heel goed, vrouwmaar ik
raad u toch aan, vooral niet „afgescheiden' te
worden'.
„Daarover spreken we later eens, Gerard
hernam zjjn vrouw, „zoover is ’t op ’t oogen
blik nog niet'.
J
I*
I
OF
i
i