n
A
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
Vrijdag 12 Mei 1905.
2e Jaargang.
No 46.
UIT HET WOORD.
46
Drukkeruitgever
a
p
r
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
i-
Igt
IG.
gy zoekt
Bouma.
r'
70 cent.
3 cent.
van den dood.
ver
ven
D. LITTOOIJ Az
MIDDELBURG.
,nd-
van
PO
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
f
r.
i.
a
g
n
>r
Het boek der Richteren.
XXXIV.
En het geschiedde in dienzellden nacht,
dat de Heere tot hem zeide Neem eenen
var van de ossen, die van uwen vader
zijn, te weten, den tweeden var, van
zeven jaren en breek af het altaar van
Baal, dat van uwen vader is, en houw
af den bosch, die daarbij 19 i
En bouw den Heere, uwen God, een al
taar, op de hoogte dezer sterkte, in eene
bekwame plaats en neem den tweeden
var, en offer een brandoffer met het
hout der haag, die gij zult hebben af
gehouwen.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
I
IN-
1N-,
EN.
is: Joas heeft tegen den geest van zijn tijd
niet geprotesteerdhy heeft niet verhinderd
dat de Baaldienst vasten voet kreeg in zijn
grondgebied. Ónmogelijk is het geenszins, dat
ook door Joas en de zijnen was meegewerkt
aan de oprichting van dit beeld. Door Gideons
arbeid komt by Joas wel eenige verandering
tot stand.
’t Baart eenige moeielykheid dat altaar met
één slag in puin te werpen. Er is zooveel aan
ten koste gelegd. Maar de liefde tot den Heere,
die alleen wil gediend worden, geeft kraeht.
By de woorden.houw af het bosch dat
daarbij is," moet ik even uitweiden. Zooals zy
daar staan, kunt gy ze niet begrypen. Wy zou
den meenen dat er een bosch rondom het
Baalaltaar stond. Toch is dit niet bedoeld. De
altaren van Baal, den zonnegod, stonden op
hoogten, en waren van vry grooten omvang,
opgetrokken van steenen of ook wel van hout
of aarde. Op die altaren stond ingegraven of
ingeplant een boom of stam, in ’t Hebreeuwscn
Aschera geheeten, in onze vertaling „het
bosch“ genoemd. Deze boomstam nu, die aan
Aschtarte de maangodin was gewyd, die met
allerlei symbolen prykte, en onder welke al
lerlei onzedelyke handelingen plachten te ge
schieden deze boom moet Gideon af hou wen.
De zonde des volks wordt in den hartader
aangetast. God wil de ongerechtigheid beteu
gelen. De arbeid van Gideon is zwaar, want
slechts noode laat een volk zich zyn afgoden
ontnemen.
Evenwel afbreken is niet genoeg. Er moet
ook opgebouwd, er behoort iets anders en be
ters in de plaats gegeven te worden. Het be
vel daartoe lezen wy in vs. 26: en bouw den
Heere uwen God een altaar, op den top van de
schuilplaats (zie vs. 2) aan de voorzijde, en neem
d n tweeden var en breng hem tot een brandoffer
met het hout van de Aschera welke gij omgehou
wen hebt. Het altaar van Baal was in zyns
vaders bezit opgericht, deze zonde moet daar
om geboet met zijn vee. Nu lezen wy in vs. 2
van dit hoofdstuk „de kinderen Israels maak-
zich uit vrees voor de Midianieten holen en
spelonken en vestingen/ Op den top, op den
spits van een dezer sterkten, die tot bolwerken
voor Israel dienden, zal weldra een altaar voor
Jehovah verrijzen. Lang is hulp en bescher
ming gezocht bij Baal, nu zal de eeuwige God
hulpe bereiden. Zy zullen dat altaar bouwen
.in een bekwame plaats*.
De kantt. zegt„of ordelyk, geschiktelyk,
Hebr. in of met ordening, schikking, bekwaam
heid. Anderenmet een lage houts, om dat
ordelyk te leggen onder den var.“ Ieder ge
voelt de onzekerheid van onze vertalers.
Ik maak slechts in ’t voorbijgaan melding
van het gevoelen van hen die meenen dat hier
gesproken wordt van de materialen waaruit
het altaar gebouwd moest worden of van de
toerusting des altaars voor het offer. My dunkt
de zaak is vry eenvoudig. Het woord hier ge
bezigd beteekent dikwijls slagorde, zielSam.
17 8, 10, 20, 21, 22.
Is dus een woerd aan de krijgskunde ont
leend, en wel zóó dat de slagorde was de kant
van het leger waarmede men den vyand wilde
aanvallen. De Israëlieten en de Filistijnen
stelden slagorde tegen slagorde, zy stelden
scherp tegen scherp, de voorzijde van het eene
leger tegen de voorzijde van het andere. En
nu beteekent dit woord ook hier niets anders
danaan de voorzijde. Dan was het van af die
hoogte voor ieder zichtbaar. De stiervar van
zeven jaren moest er geslacht en ten brand
offer den Heere aangeboden, met het hout van
den ge velden boomstam. Zoo wordt Baal ver
nederd, zyne machteloosheid aan de kaak ge
steld. En al komt er nog een weinig oproer
maar de zonde ontsloot voor hem de deur, en
daarna kon hy tot ons doordringen en ons
onder zyn geweld brengen. Aan haar derhalve
dankt hy al zyne macht, zy is het, die de
grondslagen gelegd heeft, waarop al zyne
heerschappij rust. Wilt ge dus billijk zyn,
dan moet ge uw toorn richten niet tegen hem
allereerst, maar tegen haar, die ons overleverde
aan zijne verschrikkelijke verwoesting, niet
tegen hem, maar tegen haar moet uw weerzin
zich doen gelden, en zy verdient ten volle uwe
verbolgenheid. Vyandig zyn tegen den dood
en met de zonde in vriendschap te leven is
zeer zeker het toppunt van roekelooze dwaas
heid, want zy is het, die het op uw leven ge-
mund heeft.
Doch hoe komt het, dat die zonde zoo sterk
is Zie hier het antwoordde kracht der zonde
is de wet. Ontzet het u Het mag wel. Im
mers de wet is goed, heilig en rechtvaardig.
Op haar valt niets aan te merken, aan haar
kleeft geen gebrek. Zy is geheel volmaakt,
evenals Hy, die haar gaf. En geeft die wet
kraeht aan de zonde? Verleent zy aan onze
snoode vijandin hare ontzettende kracht? Is
zy tegen ons en steunt zy haar? Ja, zij is de
kracht der zonde, zonder de eerste zou de laatste
niets vermogen. Wel is dit ontzettend, maar
het kost toch niet eene groote inspanning om
dit in te zien, vermits het ieder bekend kan
zyn, dat de wet, zooals zy ons oorspronkelijk
gegeven werd, uitgesproken heeft, dat de dood
volgen zou op de zonde. Ten dage als gij daar
van eet, zult gy den dood sterven, zoo luidde
hare bedreiging, en waar nu de mensch haar
voorschrift niet hield, daar moest volgen, dat
zy hare bedreiging ten uitvoer legde. Zij mach
tigde den dood om op te treden en zijn ver
nielend werk te verrichtenzy zond hem om
hare geschonden eere te wreken. Vandaar de
groote kracht, welke de zonde heeft, en zoo
lang de wet haar steunt, aan hare zjjde is, en
haar wapent, is er geen leven, dat aan den
dood ontkomen kan. Er bestaat alzoo voor den
mensch geen mogelijkheid om zyn leven te
redden en zich te bevrijden uit het geweld van
den Koning der verschrikking.
Noodzakelyk is het, dit helder in te zien,
en daarvan diep doordrongen te zyn. Ten allen
tyde is de mensch er op uit geweest, om deze
ernstige beteekenis van den dood te verbergen
en het te laten voorkomen, dat het niet zoo
vreeselyk was. Allerlei namen heeft hy ver
zonnen, en allerlei beelden uitgedacht om de
afzichtelyke trekken van dezen onzen vyand
aan het oog te onttrekken, maar dit brengt ons
niet verder en bewyst ons geen dienst. Beter
is het, dat wij hem kennen in zyne uitge
strekte macht en in zyn alles verslindend ge
weld, opdat de vraag zich met onwederstaan-
bare kracht aan ons opdringthoe redden wy
ons uit zyne handen. Zelf kunt gy het niet.
Tegenover hem staat gy krachteloos. Niemand uit
ons geslacht vermag het, want de wet heeft
allen aan zyne heerschappij prijsgegeven. Eerst
dan zult gy u veilig kunnen gevoelen, als de
wet niet meer tegen u is, als zy geen kraeht
meer aan de zonde tegen u geeft. Gevoelt gy
dit Heeft die wet reeds met kraeht by u aan
gedrongen om haar te bevredigen en wat hebt
gy gedaan? Zyt gy met haar reeds op goeden
voet gekomen Kent gy Hem, die haar alles
teruggaf wat zy eischen kon, en zyt gy alreede
het eigendom van den Borg Christus Jezus,
die het einde der wet is
wanneer wij bij onze
en zoo is
DE KRACHT DES DOODS.
De prikkel nu des doods is de zonde
en de kracht der zonde is de wet
1 Cor. XV 56.
De uitdaging van den dood door den Apos
tel eenmaal gedaan wekt in vele kringen geen
geestdrift en blijdschap meer. Zy verwachten
het niet van het oude Evangelie, dat nu reeds
zoolang verkondigd toch niet gebracht heeft
de vervulling onzer behoeften. Het oog is
thans gericht op de wetenschap, die nieuwe
banen opent, waarlangs de menschheid ein
delijk wel eens komen zal tot geluk. Met zeld
zame vreugde begroet men elke vordering,
welke zy maakt en onvermoeid verkondigen
velen haar lof. Wy denken er niet aan om
hare wezenlijke waarde te verkleinen en wij
kunnen nog wel waardeeren den ijver, waar
mede zy gediend wordt. Een ding echter
willen wy niet vergeten, dat zij ons niet bren
gen kan wat wij bovenal van noode hebben,
iemand heeft het zoo uitnemend gezegd „Geen
wetenschap is by machte de groote raadselen
van wereld en leven op te lossen. Op de
vragen, wat leven en dood zyn, welke de inhoud
en welke het doel van ons bestaan heeft zy
geen antwoord. Zal zy ons doen gelooven,
dat die vragen ons niet aangaan Ons ver^*
bieden er ons mede bezig te houden Of ons
een antwoord geven, dat ons nooit bevredigen
kan, omdat zy inderdaad in dezen onbevoegd
is Zy doet beurtelings het een en het ander.
Daarmede valt zy evenwel buiten hare rol”.
Laat zy het daarom ruiterlijk erkennen, dat
zy de nu eenmaal diep gevoelde behoefte niet
bevredigen kan en er van afzien om ons aan
te sporen, van haar in dit opzicht heil te ver
wachten. Op die wyze kan er een toestand
geboren worden, waarin wy elkander in ’t
geheel niet meer hinderen. En te meenen,
dat de menschen de groote vragen ter zyde
zullen leggen zonder er zich over te bekom
meren, is al te dwaas, want zy dringen zich
altijd weer aan ons op en laten zich op den
duur niet afwijzen. Wy moeten of wy willen
of niet toch steeds stilstaan bij de vraag,
waartoe wy op aarde zyn en wat ons leven en
sterven is en daarom zullen wy na elke be
dwelming en nieuwe ontgoocheling weer terecht
komen by den Eenige, die ons een afdoend
en bevredigend antwoord geeft.
De prikkel nu des doods is de zonde en de
kracht der zonde is de wet. Wat maakt den
dood zoo geducht, zoo vreeselyk? Wat maakt
hem zoo sterk, dat geen creatuur er tegen op
kan? waar ligt de bron, waaruit hy zyne
kracht put, waar het arsenaal, waaraan hy
zyne wapenen ontleent, waar is de plant, die
hem altyd weer van vergift voorziet Ga
aan de voeten van alle wysgeeren zitten, over
weeg, wat alle geleerden gezegd hebben, ver
zamel byeen, wat de voortreffelijkste denkers
meegedeeld hebben, en gij ontvangt niet, wat
en verkrijgt niet, wat gy begeert.
Niemand heeft eene oplossiug, welke bevredigt,
niemand kent het geheim
Doch de Apostel biedt u den sleutel ter
klaring, niet omdat hy in de school
Gamaliel onderwezen is, neen, maar ondat hij
een dicipel is geworden van den grooten
Profeet, die hem ingewijd heeft in al de ver
borgenheden van zyn Koninkrijk.
De zonde geeft aan den dood zyn prikkel,
zy verschaft hem die onweerstaanbare kracht,
waarvoor alle menschelyk leven heeft moeten
zwichten. Nooit had hy ons kunnen bereiken,
nooit had hy macht óver ons kunnen verkrij
gen, indien de zonde buiten ons gebleven
ware. Voor hem was er geen toegang tot ons,
Richt VI 2526.
Jehovah en Baal kunnen en mogen niet als
gelijken in Israël geëerd. Daarom is het niet
voldoende dat Gideon op de plaats waar God
hem verscheen een altaar bouwt. Neen, als
reformator, als hervormer moet Gideon staan
aan de spitse zyns volks, om van het erf des
godsdienstigen levens den Baaldienst uit te
roeien. Het bevel komt tot Gideon in deze
woorden, (zie vs. 25)en het geschiedde in dien
zelfden nacht, dat de Heere tot hem zeideneem
■den stiervar uws vaders en den tweeden var, den
zevenjarige, en werp het altaar van Bacil dat bij
uw vader is neer, en houw af de aschera welke
daarop staat.
De Heere zet zyn werk nu spoedig voort.
In den nacht volgende op den dag der ver
schijning, maakt God dit bevel aan Gideon
bekend. Op welke wyze Wy weten het niet.
Maar het nachtelyk uur, doet ons vermoeden
dat de Heere zich door een droomgezicht zal
geopenbaard hebben.
Wat opdracht wordt aan Gideon gegeven
Hij ontvangt een gewichtig bevel, de refor
matie van den godsdienst moet ter hand ge
nomen worden, En het booze uit Israel weg
gedaan. Een grootsche en heerlyke taak Even
eervol als moeilijk. Want groot moge dé eere
zyn door God geroepen te worden om op een
bepaalden tyd een volk te retormeeren, zwaar
is ook de verantwoordelijkheid en menigvuldig
de tegenstand. Vooral
bloedverwanten moeten beginnen
het by Gideon.
Want hy kan in den stryd tegen de Midia
nieten niet vorderen zoolang in zyns vaders
stedeken nog een altaar van Baal staat. Het
verlossingswoord voor Israel is in eiken stryd
.God met ons*. Maar eer dit door het geheele
volk wordt beleden moet het klinken weg met
Baal.
Daarheen wijst hem nu het Goddelyk bevel.
By vs. 26 merkt de Kantt. op dat er in ’het
vervolg van geen tweeden stier meer sprake is.
Dit is de reden waarom onze overzetters het
woordeken en hebben vertaald door: te weten.
Toch meen ik aan de juistheid van dit ge
voelen te mogen twijfelen. Wel kan en onge
twijfeld deze beteekenis hebben, vergelijk Joz.
927 en 107. Maar een bewys getrokken uit
het stilzwijgen is nooit zeer sterk. Bovendien
in vs. 26 wordt weer nadrukkelyk gesproken
van den tweeden var. De mogelijkheid bestaat
dat Gideon de andere stier voor zich heeft
behouden om dien later den Heere te offeren.
Zeven jaren heeft de verdrukking der Midia
nieten geduurd, een stier van evenveel jaren
oud moet den Heere worden gewyd. Er moet
schuldbelijdenis en betaling geschieden eer de
plage wordt afgewend. Wie hervormen wil,
moet bij zyn eigen huis beginnen. .Breek af
het altaar des Badls, dat uws vaders is.* In welke
verhouding Joas zelf stond tot den Baaldienst
wordt niet uitdrukkelijk gezegd. Maar zeker
I
lOg
i
i
i
1
Zeeuwsch Kerkblad
j-.
1
-■