r
p
Gods weg is in het Heiligdom
De familie van Houten
FEUILLETON.
H.
nu
Littooij.
4)
t
Wie zoo zich aangordt, wordt zwak in ziehzelven
om sterk te zijn in God. En weldra ziet ieder
God verheerlijkt zich in het geringe, en voor
zjjne dienstknechten gaat de regel door: als
ik zwak ben, dan ben ik machtig.
Zw.
door P E K A H.
Maar hoe zal ’t in de toekomst met ons gaan
„Wel,* hernam zij, „die toekomst moet ons
niet bezorgd maken, maar die moeten wij in
de hand des Heeren overgeven. Hoe dwaas
toch van u, om aldoor met zooveel bezorgd
heid aan die toekomst te denken, en eiken
dag weer opnieuw te murmureeren en te
klagenNeen Gerard 1 dat is niet goed van u.
Onze Heiland heeft gezegd: „Zijt dan niet be
zorgd tegen den morgen, want de morgen zal voor
het zijne zorgenelke dag heeft genoeg aan zijns
zélfs kwaad".
En wanneer de Heere ons nu geen grootere
zorg dan voor vier en twintig uren oplegt,
zeg nu zelf is het dan toch geen groote
dwaasheid van u, de zorg voor eenige maanden
te willen torschen? Denk er eens ernstig over
na, en, mij dunkt, dan zult gij zelf uwe dwaas
heid moeten inzien.”
En zie, dat woord zijner vrouw trof doel
het miste zijne uitwerking niet.
Van Houten werd langzamerhand meer op
gewekt, en zette de zorg, die hem zoozeer be
zwaard had op zjjde, leerde geloovig zich aan
den Heere overgeven en toevertrouwen, en was
nu niet meer zoo afgetrokken als in de laatste
weken.
Het scheen dan ook alsof alles samenwerkte
om hem in die opgewekte stemming te houden.
Een paar dagen na dit laatste gesprek met
I
I
zijne vrouw, kwam des avonds Wolter de tuin
knecht bij hem, en zeide„Baas ik kan u
meedeelen dat ik eene andere betrekking heb.
Wanneer de Baron my wil ontslaan, en daar
aan twijfel ik niet, dan kan ik reeds den len
October in dienst treden. Een boomkweeker
even buiten D., die tegelijk ook warmoezier
is, heeft mij geschreven, dat hy my kon ge
bruiken. Door een zwager van my was hy er
mee bekend geworden, dat ik hier ontslagen
werd, en zonder dat ik er iets van wist,
kreeg ik onverwachts dat schrijven natuurlijk
heb ik besloten die aanbieding aan te nemen.
Ik meende hierin te mogen opmerken, de lei
ding der Goddelijke voorzienigheid.”
„Ziet ge wel, man! dat de Heere zorgt?”
zeide vrouw van Houten, toen Wolter dit mee
gedeeld had. „Waarlijk, geloof het toch dat de
Heere ook u niet verlegen zal laten.”
„Dat heb ik zoo dikwijls reeds tegen den
jaas gezegd” hernam Wolter. „Als hij dan zoo
diep zuchtte, en er met my eens over sprak,
10e het toch gaan moest, wanneer hy „Boscll-
oord” moest verlaten, heb ik hem meermalen
herinnerd aan de trouwe en vaderlijke zorg
des Heeren voor Zyne kinderen. En ziet nu
eens Baaszoo vervolgde hy, zich tot van
Houten wendende, ziet nu eens, zonder dat
ik ergens van wist, werd my deze betrekking
aangeboden. De Heere bevestigt Zjjn woord
ÜF r
I het erf bande en daarmee wenscht voort te
gaan, en juist daarom eene Regeering hoont,
tegenstaat, en verdrijven wil, die den Heere
belydt en, naar haar vermogen, met Zyn Woord
rekening wenscht te houden, zoo iemand te
stemmen zeker dat mag niet, dat is zonde, want
dat is te helpen aan het ontehristelyken van
I ons volk en aan het tegenstaan van God en
I Jezus. De roomsch-katholiek nu, hoeveel by-
I geloovigs hy ook in zyn godsdienst heeft, en
hbe bitter hy ook vóór eeuwen, hen die om ’s
I Heeren wil de Roomsche kerk verlieten, vervolgd
I heeft,hy strydt thans mede tegen de liberalisten,
I die de Natie God en Zijn dienst geheel willen
I doen vergeten in dezen stryd zyn zy onze bond-
I genooten. Zy stryden eigenlijk met ons tegen de
I afvalligen van het ware Christendom. Dat doen
I zy, omdat zooals thans in Frankrijk, de libe-
I ralisten en socialisten, door ’s lands wetten,
I het volk van God en godsdienst vervreemden
I en dientengevolge elke kerk, ook de hunne
I ontvolken en onmogelyk maken.
I Tegen dat bedry'f komen zy met ons op, en
I mitsdien hebben èn zij èn wij een gemeen-
I schappelyken vyand. Stryden zy niet met on®
I en strijden wy niet met hen, dan maken de
I liberalisten en socialisten de meerderheid uit,
en kunnen zy het huidige Ministerie verdrijven
I en hun heilloos werk voortzetten. In plaats
van zonde is het daarom duren plicht, eisch
van den toestand, waarin wy door den afval
kwamen, om in vereeniging met hen den stryd
te voeren en onze stemmen, inplaats van thuis
te blyven, uit te brengen.
Minder dan ooit te voren gaat de stjjd nu
om den candidaat. Tegen het Mintsterie is en
wordt de stryd aangebonden, door de libera
listen, vrijzinnigen en socialisten. Al bindt ieder
dezer partijen hem aan op eigene gelegenheid,
toch trekken zy saam op tegen het Christelijk
Ministerie en overwinnen zy onverhoopt, dan
kunnen zy alleen saam regeeren.
En waarom tegen het Ministerie?
Niet, omdat de mannen, die ’t Ministerie
uitmaken, onbekwaam zyn, maar omdat zy
Christus belyden en eeren willen, ook op staat
kundig gebied, moeten zy ophouden Minister
te zyn. Het gaat alzoo in den grond der zaak
om het voor of tegen den Christus Gods.
De vraag is daarom, meer nog dan weleer:
gaat de candidaat met de liberalisten tegen
het Ministerie den stryd aanbinden of is hy
voor en met het Ministerie? Dit is de vraag,
waarvan afhangen moet, óf gy en op wien gij
uwe stem zult uitbrengen.
Getrouwheid en ijver in een enkel district1
baat niet, wijl het niet de beslissing brengt,
in hetgeen waarom het gaat.
Getrouwheid en ijver moet er meer dan ooit
in al de districten zyn. De Roomsch-katho-
lieken overtreffen ons, protestansche belijders,
in eenheid in den stryd, die thans te stryden
iszy overtreffen ons in dit opzicht, hoewel
het gaat tegen de niet-Bybelsch belijdende,
maar afvallige protestanten. Hier in Zeeland
byv. zullen zy ons in vier districten helpen,
om zoo mogelyk in elk dezer districten
een anti-revolutionair-belydend protestant naar
de Tweede Kamer af te vaardigen, en slechts
in één der Zeeuwsche, vijf districten, in Hon-
tenissen, waar zy de meerderheid hebben,
verlangen zy dat onze medebelyders hun can
didaat, een uitnemend man, steunen zullen,
in den stryd tegen den heer van Deinse, die
tot de party der liberalisten behoort.
Dat verlangen is billijk. De onzen zyn ver-
„Eer zjj roepen, zal ik antwoorden”.
„Och ja,” antwoordde van Houten, „ik weet
het wel, dat het dwaas van my was, zoo be
zorgd te zyn. Maar ik was nu eenmaal zoo.
Doch gelukkig is sedert de laatste dagen die
klemmende zorg wel wat van my weggenomen,
en kan ik veel beter in de omstandigheden
berusten.”
„Ja”, sprak vrouw van Houten, „ik heb ook
opgemerkt, dat myn man veel veranderd is. Ik
hoop nu maar dat hy zich niet meer zoo aan
die zwaarmoedigheid overgeeft, en dat hij;
genade zal ontvangen, om onder alle omstan
digheden geloovig en vertrouwend te blijven”.
Terwijl Wolter nog by den tuinbaas was,
werd op eens de deur geopend, en een van
Wolter’s jongens trad gejaagd binnen, terwyl
hy stotterend sprak „Vader moet dadelijk mee
gaan. De oude Jacob dit was de andere
tuinknecht is gevallen. Ze zeggen, dat hy
dood is.”
Verschrikt sprongen allen op, en niet alleen
Wolter, maar ook van Houten en zyne vrouw
spoedden zich naar de woning van den ouden
Jacob. Binnengekomen, zagen ze hem op den
grond liggen. Door eene beroerte getroffen, was
hy van zyn stoel gevallen en was reeds een lyk.
Bedroefd en bitter weenende, lag zyne vrouw
bjj zyn lyk geknield, en, hem de hand schuddend,
riep zy Jacob Jacobdoch Jacob was
Een Jobstijding.
„Neen*, hernam zyne vrouw, „zoo moogt gij
niet spreken. Jacob is oud, en kan dus niet
zoo gemakkelyk iets anders krygen, en Wolter
met zyn groot gezin vindt wellicht ook niet
zoo gemakkelyk eene betrekking waar hy het
zoo goed heeft als hier.
En toch zyn beiden nog niet zoo bezwaard
als gy. Daarenboven, ge moet en moogt ook
■iet altoos meenen, dat uw wegveel moeilyker,
en uwe beproevingen veel zwaarder zyn dan
van anderen. Dat is heel verkeerd. Wy ken
nen immers al de zorgen van anderen niet?
En als de Heere ook eens tot u met de
vraag kwam, die hy Zynen discipelen eenmaal
deed„Heeft u ook iets ontbroken zoudt
ge dan waarlyk nietmoeten antwoorden
„Niets Heere 1
„Zeker*, antwoordde van Houten; totnogtoe
en hy leidde zeer den nadruk op die woor
den tot nog toe heeft ons niets ontbroken.
schuldigd als een eenig man er aan te voldoen.
Zij, die het niet doen, werken de coalitie der
gemeenschap tegen, die onmisbaar is om te
overwinnen. Zij werken, zelfs door thuis te
blyven, de liberalisten in de hand, en het Mi
nisterie, waarom het thans gaat, tegen.
Door dat tegen te werken, banen zy hun
den weg, die aan het belyden van Christus
op staatkundig en door het staatkundig op
ander gebied, weer een einde willen maken.
Voor God kan dat niemand verantwoorden.
Omdat het deze hooge belangen geldt, mag
en moet ook eene kerkelijke courant daarop
wyzen. Littooij.
Over het lijden der kinderen Gods.
Nog altyd steekt de ontroerende wereld der
smart zeer donker af tegenover al de heerlijk
heid en vreugde. Nog altyd is het woord van
Mozes waarhet uitnemendste is moeite en
verdriet. Waarom en waartoe dat lyden
wat is de oorzaak en de bedoeling? De beant
woording dezer vraag is dikwijls eenzijdig en
daardoor onwaar zy geeft in de praktijk van
het christelijk leven zooveel verwarring en
bange worsteling in het zieleleven.
Zoo meenden de discipelen dat de blindheid
van den blindgeborene gevolg was van eene
bijzondere zonde. Jezus wyst hen terecht. Zoo
redeneeren ook de drie vrienden van Job zyn
lyden verklaren zy uit de leer der wederver
gelding alle lyden is straflyden. Wie God
dient, wordt gezegend, wie God verlaat, komt in
ellende en wie in ellende is, heeft God ver
laten.
Zoo by menig christen-ljjder, die het rechte
inzicht over de kastijding mistby het leed
komt dan de moeite over het Godsbestuur en
gaat hy zijn lyden opvatten als eene open
baring van den toorn Gods en werd het by de
duisternis op zyn levensweg ook donker in
zyn hart ten opzichte van den weg der ver-
ossing. Hoe bang, als gy uw God en Zyne
vertroosting zoo noodig hebt, en het is 'u alsof
gij geen God hebt. Daar is ook weer dwaling
VARIA.
Uit twee kwaden één kiezen.
Een welbekende professor hoorde ik eens.
zeggen, dat hy ’t bovenstaande niet deed, en wy
het ook niet mogen doen En hy heeft, dunkt
my, gelyk, wanneer wy op het woord „kwaden"
al den nadruk laten vallen, en het nemen in (J^n
absoluten zin van het woord, d. w. z. als er
sprake is van twee zonden, waarvan de eene
grooter is dan de andere, dan moeten wy
zeggenik kies hier niet, want ik mag en wil
noch de eene noch de andere doen.
Doch het wordt ook vaak gebezigd, wanneer
er niet van zondige, maar van min of meer
gewenschte en verkiezelyke dingen gesproken
wordt, en tusschen deze gekozen moet worden
Byv. wanneer een kranke voor de keuze gesteld
wordt, van geopereerd te worden of te sterven.
Leidt de kwaal, naar aller oordeel, tot den dood
en is er door het ondergaan eener operatie kans
op levensbehoud, dan moet er ook tusschen
twee kwaden worden gekozen, en dan mag en
moet men kiezen voor ’t laatstgenoemde.
Men bezigt dit gezegde ook weleens by
gelegenheid van de gemeentelijke, provinciale
en generale verkiezingen, als er byv. moet i
gekozen worden tusschen een liberalist, die
protestant is (of tenminste heet) en een roomsch-
katholiek. Er zyn wel calvinisten, die dan ook
zeggentusschen twee kwaden kies ik niet,
en blijf daarom thuis.
Wie weet of er ook by de aanstaande ver- I
kiezing geen zullen zyn die alzoo spreken en I
doen zullen.
Zy stellen hetgeen waartoe zy dan geroepen I
worden want kiesrecht is kiesplicht gelijk I
aan het kiezen tusschen twee door God ver- I
bodene, dus zondige dingen, waar wy niet
tusschen kiezen mogen.
Ter beoordeeling of dat thuisblijven en of I
die qualificatie, dat beide, n.l. zoowel de eene I
als de andere te kiezen, door God verboden is en I
dus zondige dingen zyn, moet vóór alles de I
vraag beantwoord worden niet, hoe waren en I
stonden zij vroeger tegen ons, die op elk terrein I
van het leven den Heere wenschen erkend, I
gediend en geëerd te zien, maar wel, hoe staan I
jM-.4hhns tegenover ons ten dezen opzichteI
want*w(j kiezen niet voor de dagen die tot het I
verleden behooren, maar voor de dagen die
wy beleven, en die de onzen en ons volk te I
gemoet gaan. Stellen wy, overeenkomstig onze I
roep’ng, alzóó de vraag, dan is het antwoord I
niet moeilijk.
De liberalisten toch, wat ieder hunner ook
voor ziehzelven zyn mag, behooren tot en gaan I
mee met de party, die de menschelyke rede tot I
richtsnoer koos en van het belyden en eeren I
van God op elk terrein van het leven niet wil I
weten, ja, tot de party, die den God des Bybels I
gebannen heeft uit het volks-, het kerkeljjk-, I
het school- en het staatkundig leven. Hadde
God het niet verhoed, maar was de toeleg I
van deze party gelukt, dan zou ons geheele
volk op ieder gebied van den God en Christus
der Schriften, d.i. van den eenig waren God,
vervreemd zyn geworden.
Iemand, die tot eene party behoort, die den
strijd tegen God en Jezus aanbond, Hem van I
I aan den anderen kant, n.l. dat men uit zyn
lyden gaat besluiten een geliefde des Heeren
te zyn.
Dien Hy liefheeft, kastydt Hy zoo verheft
men zich en wordt de smart haast gezocht.
Zulk een vergeet dat niet al het lyden kasty-
I ding is.
Ja, daar is leed dat als kastijding of beproe"
ving gezonden wordt, daar is ook leed dat als
straf ever den mensch komt. Wel staat ieder
lyden in verband met de zonde. Met de zonde
is voor heel de menschheid en voor heel
de aarde de lijdensgeschiedenis geopend.
En al het lyden dat hier op aarde de men-
schen trefteen kort leven een plotselinge, ge
welddadige dood, hongersnood, pest, oorlog,
nederlaag, kinderloosheid, smartelijke verliezen,
berooving van goederen, verarming, misgewas
enz., het heeft alles zyn oorzaak, wel niet
steeds in personeele zonde, maar toch in de
I zonde in het algemeenzonder zonde ware er
I ook geen lijden. Zelfs de redelooze schepping
is om ’s menschen zonde aan de ijdelheid en
de verderving onderworpen. De H. 8. is niet
pessimistisch, want zy laat ons het goede waar-
deeren en gewaagt van den blijden dag dat
de tranen afgewischt zullen worden en er geen
I leed meer zal gedaan worden op de gansche
aarde; maar zy kent en erkent ook het lijden
en vertolkt het in de roerendste Slachten.
Slechts luehthartigen en oppervlakkigen zien
het niet, maar alle ernstigen van zin hebben
steeds den geheimzinnigen samenhang van
leven en lyden beseft.
Niet al ’t lyden is te verklaren uit persoon-
I lijke zonde, maar veel toch wel.
Vele zonden slepen schrikkelijke gevolgen
na zich in ziel en lichaam, vrees, spyt, schaamte,
berouwziekte, pijn, armoede. Zie maar eens
hoe zonden als zingenot, dronkenschap en wel
lust verwoestingen aanriehten in het lichaam,
menigeen draagt het kenmerk van zyne zonden
in ’t gelaat, aan of in zyn lichaam, en wordt
zelfmoordenaar langs een langen weg van pijn
en ziekte, die hy zich door zyne persoonlijke
zonden berokkend heeft. Een stroom van el
lende door bijgeloof, leugen, laster, hebzucht,
ijdelheid, hoogmoed, haat enz.
Niet waar is het woord van Schiller: „De
wereld is volkomen overal, waar de mensch
niet komt met zyne gebreken,* maar er ligt
toch waarheid in.
Nog andere rampen zyn er als aardbeving,
storm, hongersnood, pest enz. die naar het ge
tuigenis der Schrift wel in verband staan met de
zonde, maar niet met de persoonlijke, doch mei
die der menschheidde gevallen mensch mocht
niet meer wonen in een paradys, maar op een
vervloekte aarde en moest zelf in zich om
dragen de gevolgen der zonde.
Over de uitwerking van de gevolgen der
zonde in de natuur is niet veel te zeggen, maar
wel zegt ons de Schrift, dat de gansche natuur
deelt in de val van den mensch. Gelyk de
mensch na den val wezenlyk mensch is ge
bleven, maar verdorven, zoo is het met de
gansche natuur. Er zyn geen nieuwe soorten
by gekomen in ’t planten- of dierenrijkgeen
nieuwe stof schept de zonde, zy kan niets
scheppendat kan God alleen, maar zjj ver
vormde het bestaande.
By den mensch bleven de vermogens em
krachten, maar werkten in verkeerde richting,,
zoo ook met de natuur.
Beladen met Gods vloek, niet verzorgd door
den mensch, verwilderde de natuur.
Infra en supra.
Nu dr. Wagenaar erkend heeft dat onze
belijdenis staat op infra-lapsaristischen bodem,
en wyl door my steeds erkend is en nog er
kend wordt, dat onze Gereformeerde kerken
hun die dit erkenden, maar ook het supra-
lapsarisme beleden, nooit moeite hebben aange
daan, is, naar ik meen en my vlei èn dr. Wage
naar èn dr. Kuyper Jr., die daarover ook aan my
vragen deed, genoegzaam bevredigd. Als de
broederen, schreef ik vóór eenige weken, het
infra wegdoezelden en loochenden, geljjk ik
er ontmoet heb die dat deden, alleen dan
kwam de zaak anders te staan, ja, dan han
delden zy in stryd met hunne verbintenis,
’t Is nu gebleken dat de bovengenoemde
Theol. doctoren dat niet doen. Wy zyn dus
door onze publieke samenspreking over deze
zaak gelukkig gevorderd, door elkander te
verstaan.
Zij, die het infra ontkennen en bestrijden, en
alleen de leer van de bovenvaldryvers belyden
en prediken, zyn, voor zy dit doen, m. i. aan
ziehzelven en de kerken verschuldigd ten de
zen een gravamen in te dienen en te pogen
herziening der belijdenis te verkrijgen. Dr. K.
zegt dat dit niemand deed, welnu als dit nog
zoo is, dan gaan wy accoord.
OF
I