r Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanOs. L. BOUMA, Os. H. V. LAMAN en Os. A. LITTOOIJ. ISTo. 39. 2e Jaargang. UIT HET WOORD. k Drukkeruitgever Vrijdag 24 Maart 1905. A. kruis grypen, Bouma. VARIA. 70 cent. 3 cent. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Dat een enkele ambtsbroeder een en ander neerschreef dat uit de Heilige Schrift en de formulieren van eenheid niet te bewijzen is, stemde ik in Zeeuwsch Kerkblad reeds toe, en meer dan eens betreurde ook ik het, en schreef er tegen. Maar daarbij dient in acht genomen en toe gestemd te worden dat al wat met de formu lieren niet kan bewezen worden, daarom nog niet „in strijd” met de formulieren en tégen de Heilige Schrift is. De mogelijkheid bestaat toch de eeuwen door dat de formulieren uitgebreid en nog rijker van inhoud worden. Daarenboven, dat de één de waarheden eens meer van Gods kant beziet, terwijl de ander ze meer bekjjkt van ’s menschen zijde, en dat de een op deze en de ander op die waarheid den nadruk legt, heeft men insgelijks al de eeuwen door gehad, maar daarmee was de leer der waarheid en der Kerken nog niet in gevaar. Daar komt nog bij, dat meer dan vroeger ook De Heraut in de laatste tjjden tegen die excentriteiten heeft gewaarschuwd. Ik herhaal daarom, dat er m. i. recht noch reden was, om dien verontrustende maatregel ter hand te nemen. Ondanks zich zelven kan het daar, waar de gemoederen reeds zeer harts tochtelijk zijn geworden, tot ongemotiveerde, dies ongoddelijke scheuring aanleiding geven. 3o. Betreur ik de toezending omdat, wanneer er onverhoopt gevaar dreigde, de aangewezen weg, die dan bewandeld moet worden, eene geheel andere is. Gelijk wü allen weten en daarom moeten toestemmen, moet dan, volgens Gods Woord, onze belijdenisschriften en ons Kerkrecht den broeder die dwaalt, in den geest der liefde dit onder het oog gebracht en aangetoond worden. Hoort hjj niet, dan behoort hij bij zijn kerke- raad te worden aangeklaagd. Doet deze geen recht, dan moeten wy naar de Classis enz. enz. Waarom nu dezen, door God en de Kerken aangewezen weg, indien de broederen meenden dat er gevaar aanwezig was, niet gekozen De broeders kennen hem. Omdat zy hem ken nen, hadden zij kunnen zorgen, dat er formeel niets aan mankeerde, en dat mitsdien de Ker ken zich moesten uitspreken, mits bij persoon lijke aanklacht. Is deze er niet, dan is er ook zeker geen oorzaak voor de bezwaren en de beduchtheid. Of zijn de Kerken zoover afge dwaald, dat zij de waarheid niet meer kennen en alzoo haar niet meer kunnen handhaven God zjj lof, zoo is het niet. Voorts kan ik u, waarde broeder, op uwe vragen my gedaan, de verzekering geven, dat door my „de heilige oorlog” nog verkoren wordt voor en boven „den valschen vrede.” Doch ik geloof niet, dat de eerst en daarna door my thans besproken oorlog een „heilige" is. Geloofde ik dat dan streed ik hem meewant ik ben, wat men ook wane en welken indruk gij ook van mij aan uwe lezers in uw artikel geeft, nog de man van weleer. Slaafsch volgeling was ik nooit. Mijn levensleus was en is „Eén is mjjn Mees ter, namelijk Christus.” Tegen onrecht en onwaarheid wensch ik mijn leven lang te toornen. Maar den vrede en de vereeniging der kerken stond ik steeds voor en zocht ik, mits in den weg van het recht en de gerechtigheid. Zoo lang men de continuïteit over één kerkengroep wilde doen loopen en de Kerken der afschei ding als buitenstaanders qualificeerde, die eerst na de vereeniging met de Kerken van ’86 het recht van bestaan zouden krijgen, heb ik met wijlen ds. Beuker gezegd dat nimmer. Doch ik ging ook toen niet mee met de broe deren, die het omgekeerde wilden en dies eisch- ten dat de Kerken uit de Doleantie zich op lossen zouden in de Chr. Ger. Kerken. EENE ZELDZAME BEMOEDIGING. Hij geeft den moeden kracht en vermenigvuldigt de sterkte dengenen, die geen kracht heeft. Jbs. 40 29. Een zeldzame bemoediging. Het is de ont zenuwing van eene bedenking, welke nog in ’t hart van Israel oprees. Het volk dat in bal lingschap zuchtte, vermocht zich nog niet op te richten aan de zalige vertroosting, welke hun geboden was. Laat het zoo zjjn, ongeveer op deze wyze geven zjj uiting aan hun twjjfel, dat onze weg niet voor den Heere verborgen is, dat onze toestand Hem niet onbekend is wjj willen toegeven, dat niets zich aan Zjjne Voorzienigheid onttrekken kan en dat Zijne zorg zich over alles uitstrekt; wjj stemmen toe, dat geen zorg Zjjne krachten kan uitput ten, en dat Hjj nooit moede of mat zal wor den, wat baat het ons echter. Wjj komen er niet verder door. Ofschoon het niet waar mag zjjn, dat God ophoudt aan Zjjn erfvolk te den ken, het komt ons toch zoo voor. Nadat wjj uit het vaderland verdreven en in het groote vreemde land verstrooid waren, hebben wjj onzen weg overdacht en zjjn wjj tot het inzicht gekomen, dat wjj gedaan hadden wat kwaad was in de oogen des Heeren. Wjj hebben onze zonden beleden en ons vernederd voor het aangezicht des Heeren, tegen wien wjj snood en ondankbaar gehandeld hadden. In die uren hebben wjj Gode gerechtigheid toegeschreven, en erkend, dat Hjj rechtvaardig was in al Zjjne wegen, en terwjjl wjj verkeerden in het dal der verootmoediging kwam de belofte tot ons als een star der hope, welke ons het uitzicht ontsloot op terugkeer naar het land der va deren en op het herrjjzen der heilige stad uit haar puin. Welk een balsem was dit voor onze wonden, welke eene vertroosting in onze droe fenis. De moed herleefde en de hope verhief zich weder. Doch sedert zjjn jaren voorbijge gaan zonder dat er eenige verandering kwam in onzen toestand. De macht onzer vjjanden bleef even sterk, onze boeien zjjn nog even vast en het morgenlicht van een beteren dag kleurt nog niet de oosterkimmen. Wjj zjjn het wachten moede geworden, onze krachten ne men af en bezwjjken onder de groote beproe vingen, welke over ons gekomen zjjn. Het mag dus waar zjjn, dat de Schepper van de einden der aarde niet moede of mat wordt, wjj zjjn het reeds lang en wjj ervaren eiken dag op pjjnljjke wjjze de kracht onzer eigen zwakte. Wat moet er van ons worden Nu komt het uit, wat het volk Gods in zich zelf is, ook al ontvangt het de heerljjkste toe zeggingen, en het is goed, dat wjj het weten, opdat wjj ons eene zuivere voorstelling zouden vormen van hen, die God vreezen, en het oog richten op die wondere genade, welke hen draagt. Hjj, de Heere geeft den moeden kracht en vermenigvuldigt de sterkte dengenen, die geen kracht heeft, en dê geschiedenis van al de heiligen heeft haar zegel gehecht aan dit woord. Ieder hunner leert oogenblikken ken nen, waarin zjj met den dichter klagenik ben verzwakt en uitermate zeer verbrijzeld, en het lijkt hun toe, dat zjj nooit meer met moed hun weg zullen kunnen bewandelen, en dat de zwakheid nimmer meer wy’ken zal. Doch, na langeren of korteren tjjd verandert het en gjj verbaast u over diezelfde lieden, wjjl zij met opgewekten moed zware lasten dragen. Voor uwe oogen gaan zjj voorbjj die mannen eh vrouwen, die evenals Israel in Babel klaag den over hunne moeheid en den ondergang nabjj schenen te zijn, doch die later met een vroolyk lied op de lippen zich verlustigden in Daar de Redacteur van De Wachter naar aanleiding van myn schrijven over de vijf stel lingen een artikel aan mjjn adres schreef, zond ik ZEerw. onderstaand antwoord. Aan den Redacteur van „De Wachter". Waarde Broeder Bos Gij schrijft in De Wachter van 10 Maart: „Ds. Littooij is niet erg ingenomen 1) met de toezending der vijf stellingen aan al de kerke- 1) Ik cursiveer. radftn, met verzoek aan al de leden der Ger. Kerken om ze te lezen en te verdedigen.” Ik was er niet mee ingenomenja ik betreurde deze toezegging, zoowel als het schrijven in „wat zegt de Schrift", in betrekking tot de verkiezing van kerkeraadsleden. Het ligt toch voor de hand dat was de raad inzake deze verkiezing opgevolgd, er een heillooze strijd zou ontbrand zijn, in al de plaatseljjke Kerken. In de tweede plaats dewijl dan in slechts weinige Kerken de vrienden der Theol. School Kerkeraadsleden zouden zijn geworden, omre den de meerderheid van de lidmaten der Ger. Kerken, als ze moeten kiezen tusschen de theologische faculteit der Vrije Universiteit en de Theol. School, aan den kant der eerstge noemde staan. In de derde plaats, omdat, kwam dat mede in het geding, by de keuze van Kerkeraadsleden, deze brandende kwestie dan ontegenzeggelijk den doorslag zou geven, en geheel andere eischen toch dan de eisch van voor de Theol. School of de theol faculteit der Vrije Universiteit moeten met het oog op het ambt bij de verkiezing van Kerkeraadsle den gesteld en in het oog gevat worden. Het toezenden der vijf stellingen betreurde ik evenzeer. lo. Omdat de Kerkeraden en de lidmaten der Kerken (om niet te spreken van hen die niet tot onze Kerken behooren) door het nemen van dezen ongewonen daarom opzienbarenden maatregel den in druk kunnen zoo niet moeten ontvangen, dat het er met opzicht tot de Ge reformeerde leer zeer droevig uitziet in onze Kerken, ja dat er groot gevaar dreigt haar te zullen verliezen. 2o. Omdat m. i. voor dezen buitengewonen verontrustenden maatregel geen genoegzame reden is. Zelfs veel minder dan vóór negen jaren, toen de Kerkeraad van Bedum met deze zelfde bezwaren kwam tot de Deputaten voor het verband der Kerken met de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit, die ze als niet welge grond verklaarden, en ook uit formeel oogpunt niet voor behandeling vatbaar achtten. De professoren te KampenBavink, Biester- veld, Noordtzij en Wielinga hebben dienover eenkomstig zich toen uitgesproken. Ze ver klaarden zelfs dat zij „principieel" aan de zijde van den aangeklaagde, van dr. K., stonden. Toch ging Bedums Kerkeraad er mede naar de Generale Synode, die kort daarna te Mid delburg gehouden werd. Deze nu sprak „met algemeene stemmen op één na" haar vertrouwen uit, in den aangeklaagde en in de professoren te K., die zich er „prin cipieel” mee vereenigd hadden. Veel minder dan vóór negen jaren, zeide ik, is er nil recht en reden voor deze de Kerken ontrustende toezending; immers de destijds aangeklaagde heeft sinds reeds ongeveer vier jaren geheel andere, evenzeer gewichtige en zegenrjjke werkzaamheden van den Heere on zen God verkregen. Eu professor Bavinck, tegen wien nooit bedenking in betrekking tot de zuiverheid der Gereformeerde leer van den kant van Bedums’ Kerkeraad of van de onder- teekenaars der vijf stellingen zich openbaarde, is thans in de plaats van den hooggeachten aangeklaagde werkzaamdewijl een leerling van dezen de plaats van prof. B. innam, zon der dat ook tegenover dezen plaatsvervanger iets verontrustends werd gehoord. Deze verwisselingen uit het oogpunt bezien van de reden der vrees van de onderteekenaars der vijf stellingen moeten, dunkt my, doen toestemmen dat er veel minder grond van vreeze voor hen is, dan er was, toen al de kerken, al de professoren op één na, en al de afgevaardigden ter Gen. Synode op één na, Bedums Kerkeraad alleen lieten staan. den Heere hun God en met een verruimd hart in de wegen Zyner inzettingen liepen. En vraagt gy henvanwaar die omkeering, zy wijzen allen naar boven en roemen allen de kracht Gods die in zwakheid volbracht wordt. Daarom behoeft het voor u nog geen oor zaak van beangstigende vreeze te zyn. wanneer de weg, welken gij betreedt, u vermoeit, en de last, welke op uw schouders ligt, u de kracht uitput. Dat is niet eene zaak, welke gy alleen leert kennen. Allen, die voor u begeerd heb ben Gode welbehagelyk te wandelen in deze booze wereld hebben uren gekend, waarin hun moed verdween en hunne kracht verging en waarin zij moede en mat neerzaten zonder te verstaan, hoe het ooit weer anders zou worden. Elia zelf, de man, die bad, dat het niet regenen zou en het regende niet in drie jaar en zes maanden, en op wiens smeekbede daarna de malsehe regen weder den dorren akker be sproeide, lag in de woestijn onder de jenever- struik neder en uit zjjne moedelooze ziel steeg de bedeneem mjj maar weg, want ik ben niet beter dan myne vaderen en die meende, dat er geen weg meer voor hem zyn zou. Is het dan wonder, dat gij uren leert kennen, waarin gij u voorstelt te zullen bezwijken Neen, voorwaar, en op die wyze zult gij tot het inzicht komen, hoe zwak en broos gy in uzelf zyt en zoo zult gij afleeren op u zelf te steunen of iets van uzelf te verwachten. Niet enkel zult gij u zelf verliezen, maar gy zult ook tot de erkentenis geraken, dat het Israels God is die krachten geeft, van wien het volk zy’ne sterkte heeft en uw mond zal overvloeien van Zyn lof. Hoe dierbaar wordt dan in uw oog de Heiland, die met zoo grooten nadruk spreektKomt, herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zyt en Ik zal u rust geven, want gij ziet nu in Hem uw Redder, die u elke vermoeienis ontneemt en van eiken last bevrijdt. En als het u gebeurt op dit woord tot Hem te komen en aan Zjjne voeten u neer te zetten, dan ondervindt gij, hoe uifgebreid Zijne vleugelen zyn en welke eene zoete zalige rust Hy in uw vermoeid hart weet te brengen. Dan is het u, als stroomde er nieuwe kracht door de aderen van uw leven, een nieuwe moed doet u naar uw kruis grijpen, en gij volgt weer gewillig de schreden van uwen oversten Leidsman en Voleinder des geloofs. In u zelf hebt gy geen kracht en geen moed, maar God weet, hoe zwak van kracht en klein van moed gy zyt en Hy heeft er een welgevallen in om u, die moede zijt, kracht te geven, en u die zonder sterkte zyt, de krachten te ver menigvuldigen, opdat gy op uwe beurt ook zyn zoudt een toonbeeld zyner zeldzame genade. Het moede Israel deed Hy naar het vaderland terugkeeren en stad en tempel herbouwen in weerwil van al de tegenwerking hunner vij anden, en zoo gordt Hy u weer aan tot elke taak, waartoe Hy u roept en tot eiken arbeid, welken Hy u oplegt, opdat gy ook uit volle borst ljunt zeggenja, waarlijk, Hy geeft den moeden kracht en vermenigvuldigt de sterkte dengenen, die geen kracht heeft. n I

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1