hl
voor
r
Weekblad voor de (Hereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
fc'
2e Jaargang.
Vrijdag 17 Maart 1905.
No. 38.
UIT HET WOORD.
Drukker-Oitgever
I
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
70 cent
3 cent.
de Amalekieten, en die van het Oosten
kwamen ook op tegen hem.
En zy legerden zich tegen hen, en ver
dierven de opkomst des lands, tot daar
gij komt te Gazaen zy lieten geenen
leeftocht overig in Israel, noch klein
vee, noch os, noch ezel.
Want zij kwamen op met hun vee en hunne
tenten zij kwamen gelijk de sprinkhanen
in menigte, dat men hen en hunne
kemelen niet tellen kondeen zij kwamen
in het land, om dat te verderven.
Alzoo werd Israel zeer verarmd, vanwege
de Midianieten. Richt. 616a.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
PRIJS DER ADYERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
23 14 vestingen enz. De gedachte ligt voor de
de hand, dat men zulke natuurlijke vestingen
op allerlei wijze nog bruikbaarder maakte.
Natuur en kunst reikten elkaar de hand.
De vraag kan gedaan wordenwaarom
vluchtte Israel Was de Heere niet machtig
hun de overwinning te schenken op dit ruwe,
roofzuchtige volk Wie zal het betwijfelen.
Maar wie doet wat kwaad is in Gods oogen,
durft niet op Hem vertrouwen. Er was geen
leven met God, geen toevlucht nemen tot den
Almachtige. Daarom beginnen zij zich op deze
wijze te verdedigen. Want door harde ervaring
geleerd, weet Israel wel ongeveer wat het van
dezen vijand te wachten heeft. Het ergste komt
even na den zaaitijd, als alles ontluikt en de
velden groenen. Als Israel gezaaid heeft dan
komen de Midianieten versterkt en geflankeerd
door de Amalekieten en de kinderen van het
Oosten, (vs. 3) Het schijnt een gemeenschap
pelijke optocht van deze volken geweest te zijn,
waarbij 6e Midianieten de hoofdleiders waren
(633, 7 12). Amalek is uit Ezau gesproten
Gen. 3612 en reeds in de woestijn werd een
felle strijd gevoerd. (Ex. 178 vv.) Toen reeds
beloofde de Heere dat Hy de gedachtenis van
Amalek geheel zou uitdelgen.
Met hen zijn ook „de kinderen van het
Oosten.” Ook in Job I vinden wjj hen. Volgens
de meeste uitleggers is „Izindoron van kot
Oosten” de algemeene naam voor de volken,
die ten Oosten van Palestina in de woestijn
als bedouinen leefden Richt. (810) Later
heeten zjj Nabateërs en Kedarenen.
Gemeenschappelijk trekken deze vijanden
tegen Israël op. Zij vormen een aanzienlijke
macht, en ’t gerucht van hun aantocht jaagt
reeds schrik en vreeze aan. En zjj hebben niet
slechts het plan een strooptocht te maken, een
inval te wagen, neen het zal nu een formeele
poging zijn om Israël te vernietigen en van
armoede te doen omkomen.
Want zij legerden zich tegen, de vijandige
houding van deze volken werd openbaar, hoe
wel men het nu niet een oorlog kan noemen
als in den slag tusschen Barak en Sisera.
Toch was zulk een aanval geen kleine ramp
voor Israël. Het zaad was gezaaid, weldra be
ginnen de velden te groenen. De verwachting
van den landman herleeft. Maar daar trekken
die ruwe horden door weide en akker zonder
iets te ontzien. En door hunne groote kudden
weiden ze de velden af en vernietigen het ge
zaaide. Er komt van de opbrengst des lands
niets terecht. Zoo was het in geheel die streek
„totdat ge komt te Gaza."
Wij vragen onwillekeurig wat beduidt deze
geografische aanwijzing Ik antwoord Gaza
(de sterke), de zuidelijkste stad der Filistijnen,
lag slechts een uurtje van de Middelandsche
Zee. De vjjanden kwamen van het Oosten,
derhalve plunderden zij de geheele landstreek
van het Oosten naar het Westen.
Gaza had hare beteekenis te danken aan
hare ligging aan den Egyptisch-Syrischen
handelsweg, aan den rand der woestijn. Wan
neer de Midianieten nu het land tot Gaza toe
in hunne macht hadden stond daar de weg
open om weer bijeen te komen, en om zoo
noodig het geroofde van de hand te doen. En
daaraan hadden zjj behoefte, want zij lieten
geenen leeftocht overig m Israël, noch klein vee,
noch os, noch ezel. Het ligt voor de hand dat
zjj voor den verkoop van dit vee een markt
plaats noodig hadden.
Nu teekent vs. 5 ons de menigte der Midia
nieten. Zy komen met hun vee en tenten ge
lijk sprinkhanen. Men kon de kamelen niet
tellen. Zij hebben ’t bepaalde doel om het land
te verderven. Ieder gevoelt in één woord saain-
gevat wil dit zeggen ’t was een groote zwerm
van vijanden.
rondom u allerlei moeielijkheden, welke gij
niet verwijderen kunt, voor U eene toekomst,
welke U dreigend aanblikt en in geen veer
kracht, omdat Uw hart zich niet vasthoudt
aan Hem, die nooit moede noch mat wordt.
Geneigd zjjt gij tot klagen, en het schijnt
wel, als of er voor U geen woorden van troost
in den Bybel zijn. Gij herinnert U nog wel,
dat de Heere menigmaal uit de duisternis het
licht deed voortkomen, dat Hij wolken van
zwarigheid op de vlucht joeg, dat Hy een weg
baande, waar geen weg was en uitkomsten be
schikte, welke ónmogelijk schenen, maar gjj
hebt er niets aan, het beurt u niet op, gij
blijft somber gestemd en het brengt u geen
heil. Daarom moet ge op Hem zien, die zich
tot U neerbuigt, met aandacht letten op de
vraag, welke Hij tot U richt en tot het in
zicht komen, waar de breuk in Uw leven ligt.
In de meening verkeert gij, dat er eerst ver
andering komen kan, wanneer uw weg effen
gemaakt en de zwarigheden verwijderd wor
den, maar gij vergist U, want daarmede zoudt
gij niet geholpen zijn. Verandering ten goede
zal er zijn, wanneer Uw beneveld geloofsoog
verhelderd wordt en gij weer zien durft op
den Machtige Jacobs, die aan alle dingen het
aanzien gegeven heeft en ze nu nog draagt
door het woord Zijner kracht, en ge metter
daad vertrouwen gaat, dat Hij met diezelfde
bereidvaardigheid U ter zjjde wil staan, waar
mede Hij Zijn volk altijd geholpen heeft.
O kom tot het inzicht, wat U ontbreekt,
want Hjj wil en zal Uw Redder in eiken nood
en eiken dood zijn, wanneer gij U laat ge
nezen van de krankte, die aan het leven Uws
geloofs als een worm knaagt, en die U be
lemmert met een goed toevoorzieht op Hem te
wandelen. Gjj wilt eerst de macht, welke tegen
U is, verbroken zien, en Hjj wenscht, dat gij
beginnen zult met de erkentenis, dat het uw
eigen ongeloof is, ’t welk U den moed en de
kracht rooft, wijl Hy weet, dat er alleen voor
U licht dagen kan, als gy weer met schaamte
over U zelf in het dal der verootmoediging
Hem te voet valt. Tot het levendig besef moet
het by U komen, dat Hy nooit moede noch
mat wordt, dat het Hem niet ontbreekt aan
kracht en lust om U te helpen, want dan
zullen de bergen, die U door hunne hoogte
verschrikken, tot een vlak veld worden. Alles
zal van gedaante veranderen, indien gij tot de
overtuiging gekomen zyt, dat Hij Zyne macht
aanwenden zal om U te beschermen en te
sterken, en dat Hy by dag en by nacht gereed
zal zyn U te dekken onder de schaduw Zyner
vleugelen.
Er is een kwaad, waartegen gij vooral den
stryd moet aanbinden, het ongeloof van Uw
hart, daar dit de oorzaak van uwe verlam
mende moedeloosheid is. Tot zonde moet het
U zyn, waartegen gy U in ’s Heeren Naam
verzet, en gebeurt dit, dan zult gy ervaren,
dat geen andere zaak wezenlijke schade kan
toebrengen. Bouma.
Het vorige hoofdstuk eindigt met de mede-
deeling: „toen was het land stil veertig jaren.”
De dood van Barak of Debora wordt ons niet
meegedeeld. Wy hebben hen in hun leven
gezien en dat moet ons genoeg zyn. De Heere
zorgt wel voor hun einde. Als het leven ons
Christus is, is gewis het sterven gewin.
De veertigjarige rust gaat snel voorbij en
Gods daden worden weer vergeten. Als Debora
en Barak in het graf zyn gedaald, wordt ook
weldra Israel weer het oude zondige volk. En
de kinderen Israels deden wat kwaad was in de
oogen des Heeren. Wy kennen die woorden
reeds, want niet voor de eerste maal is er
afwijking; niet voor de laatste maal overtre.
ding van Gods verbond.
Ter tuchtiging gaf ze de Heere in de hand
der Midianieten, zeven jaren. Een andere, een
nieuwe geesel Gods. Te voren was het Jabin
de koning van Hazor, nu zyn het de Midia
nieten, nakomelingen van Abraham en Ketura
(Gen. 252). Zij hebben hunne woonplaats in
de grasryke steppen aan de Oostzyde van het
land der Moabieten en der Ammonieten (Zie
Num. 22 4). Nooit waren zy Israel welgezind.
Integendeel reeds ten ty'de van Mozes toonden
zy zich zeer vijandig, zoodat de Heere eene
groote wraakneming gebood. (Num. 31). In de
ongeveer twee eeuwen die sinds verliepen heeft
Midian zich weer hersteld en de oude haat
tegen Israel is weer aan ’t woeden. Zeven jaren
lang duurt de onderdrukking. Voor wie eenigs-
zins den aard van dit roofzuchtige volk kent,
is het begrijpelijk dat geen geesel zoo fel had
gestriemd dan die der Midianieten. Het zyn
bange jaren. Hoedanig de onderdrukking was,
zal het vervolg ons leeren.
Als nu der Midianieten hand sterk werd
maakten zij voor zich grotten die in de bergen
waren, en spelonken en vestingen. Eerst een
kenschetsing van den algemeenen toestand. In
Debora’s lied heet hetin de dagen van Samgar
hielden de wegen op. Toen was het ten platte-
lande onveilig. In de steden vond het volk nog
rust. Nu zijn ook de steden geen veilig toe
vluchtsoord. Daarom maken zy gebruik van
grotten, natuurlijke holen in de bergen. Zy
richten die zóó in, dat zy in den nood daarin
huisvesting kunnen vinden, met vrouw en kroost,
ja bergen er misschien schapen en runderen
voor een tyd.
Over de woordengrotten, spelonken en
vestingen zou heel wat te zeggen zyn. Het
eerste is vry onbekend, komt slechts op deze
plaats voor, en schynt met een stam in verband
te staan, die stroomen, vloeien beteekent. Dat
zouden dan zulke holen zyn die door het af-
stroomen van het water op natuurlijkerwijze
zyn ontstaan. Dit komt volkomen overeen met
de woorden, „die in de bergen waren.” Het
tweede komt meermalen voor en beteekent
spelonk, (zie I Sam. 244 en 8). En het derde
door vestingen vertaald is eigenlijk niet anders
dan een berghoogte, een bergtop, en wel zulk
een, die zeer moeielyk te beklimmen is, en
alzoo vanzelf een soort schuilplaats tegen den
vyand biedt. Vergel. Ps. 18:3 burg; I Sam.
Het boek der Richteren.
XXIX.
Maar de kinderen Israels deden dat kwaad
was in de oogen des Heerenzoo gaf
hen de Heere in de hand der Midianieten,
zeven jaren.
Als nu de hand der Midianieten sterk
werd over Israel, maakten zich de kin
deren Israels, vanwege de Midianieten,
de holen, die in de bergen zyn, en de
spelonken, en de vestingen
Want het geschiedde, als Israel gezaaid
had, zoo kwamen de Midianieten op, en
ISRAELS ONVERSTAND.
Weet gij het niet Hebt gij niet gehoord,
dat de eeuwige God, de Heere, de Schep
per van de einden der aarde noch moede
noch mat wordt Jes. 40: 28a.
Israël klaagt: myn weg is voor den Heere
verborgen en myn recht gaat van mynen God
voorby. In ’t oog van den dichter was het een
wonder, dat God naar zyn gebed had willen
hooren, dat Hy, die hoog woont, den nederige
aanziet, maar wat moet het dan wel voor het
volk geweest zyn, dat in somber wantrouwen
neerzat, toen het zich bewust werd, dat de
Heere zelf acht geeft op ongeloovige klachten.
Waarlyk, als het ooit aan ’t licht gekomen is,
dat Hy mildelyk geeft en nimmer verwijt, dan
is het gebleken, toen Hy zich nederboog tot
dit neerslachtig en door den vyand bespron
gen volk, niet om in hardheid met hen te han
delen, maar om in zachtmoedigheid tot hen te
spreken. Als iets geschikt was, dit volk tot
zich zelf te brengen, en hen uit de dikke ne
velen uit te leiden, dan moest het wel zyn de
vraag, welke wjj hier beluisteren.
Weet gy het niet? Is het nooit ter uwer
kennis gekomen? Hebt gy het niet gehoord,
drong het nooit tot uw oor door Werd deze
waarheid nooit onder uwe aandacht gebracht,
dat de eeuwige God, de Heere, de Schepper
van de einden der aarde nooit moede noch
mat wordt? Is dit aan uwe opmerkzaamheid
ontgaan? Een open oog hebt gy voor uwe
rampen en voor de ontzettende macht uwer
vyanden, maar gjj klaagt, alsof gy ten eenen-
male onbekend zyt met My. De tydelyke ge
daante der wereld ligt als een zware steen op
uw hart, maar op My, die is, en die was en
die wezen zal, schynt gjj niet te letten. Boven
alle wisseling is Hjj verheven, voor Hem zyn
duizend jaren als één dag, en gelyk Hy in ’t
verleden was, zoo zal Hij in de toekomst zyn.
Bovendien Hy is de Schepper zelfs van die
landen, welke de Israëliet in die dagen rekende
tot de einden der aarde te behooren, en waar
Hy uit de volheid Zjjner kracht eenmaal hemel
en aarde uit het niet in ’t aanzjjn heeft ge
roepen, daar zal de tyd toch wel niet komen,
waarin Hy aan uitputting dan kracht lyden
zal. Zou het soms boven Zyn vermogen kun
nen gaan voor het werk Zyner handen te zor
gen, zouden Zyne oogen ooit wegens moeheid
dicht kunnen vallen, zou matheid Hem ooit
kunnen verhinderen, het recht Zjjns volks te
handhaven. Hy is toch zeker niet gelyk aan
Zyn eindig schepsel.
My dunkt, Israël heeft by het hooren van
deze vraag wel moeten zeggenaeh, ja, wy
weten het anders wel, wy hebben het menig
maal vernomen, in woord en daad is het ter
onzer kennis gekomen, dat Hy de Machtige
niet moede noch mat wordt. Maar wy hebben
het uit het oog verloren, en ons door allerlei
twyfelingen van den rechten weg laten leiden.
De zichtbare macht van Babylon heeft ons
met vreeze vervuld en zyn uitgestrekte heer
schappij heeft ons doen wankelen. En zoo ont
waakte het weer uit zyne bedwelming en het
aanschouwde weer de ster der hope in den
donkeren nacht van zyne verdrukking.
Verstaat gij dit? Zeg niet te spoedig, dat
gy het reeds lang weet, want eerst dan is deze
waarheid uw eigendom, wanneer zy u de staf
is, waarop gy steunt onder alle omstandigheden.
Gy zjjt klein van moed en zwak van kracht,
en dit komt telkens uit, als gy met de moeie
lijkheden worstelt, en gy tegen den stroom
moet oproeien. Hoe gaat het u dan als het
klagende Israël, dat zonder moed en sterkte
aan de rivieren van Babel neerzat. Achter u
een weg, die bezwaarlijk was voor uwen voet,
Zeeuwsch KorkMa