KERK, BELIJDENIS, ZENDING. H. VARIA. Dr. Wagenaar schreef de verledene weekin de Zuider Kerkbode onder meer: vrouwen twee bont gestikte gewaden. Zoo droomen zy het zich Welk eene begoocheling, welk eene mislei ding. Want de wagens blijven uit. Sisera’s moeder ziet haren zoon nimmer meer. De in beeldingen baars harten vergaan en Gods oor deel wordt aan haar en haren zoon voltrokken. De dichteres eindigt met haar verlangen uit te spreken, naar den ondergang van alle vij anden van Jehovah. En haar begeerte wordt eens vervuld. Zij zullen vallen in verwoesting. Daarentegen de rechtvaardigen zullen groeien als de cederen op den Libanon, toenemen in kracht gelijk de opgaande zon. Overzie nu nog eens het schoon geheel van Debora’s lied en dank met my den Heere, die in Zijn Woord zooveel schoons en heerlijks ons gaf. En worde ons hart gedrongen de zijde te kiezen van hen die geduriglyk bij den Heere zijn. Zw. nisschriften niet op den bodem van het infra-, maar van het supra-lapsarisme staan Zoo ja, mag ik dan daarvoor de bewijzen uit de des betreffende artikelen van U ontvangen Myn dank voor dr. W’s. welwillend schrijven. Littooij. wij zijn geworden door de zonde. En als de Heere dan zoo komt in nederbuigende bemoei ing, sluiten velen er nog de ooren voor toe ze willen er niet naar luisteren, of geven met een glimlachje ten antwoord: „’t Zal wel gaan, over een paar dagen ben ik er weer klaar voor”. Is dat niet verschrikkelijk Lezerzijt gij ook ziek geweest En was het toen zóó bij u Of mocht er een opmerken zijn op de stem des Heeren, en ging de bede uit uw hart op„Heeregeef mij te verstaan, wat Gy my te zeggen hebt, opdat ik er uit leere verstaan hoe vergankelijk ik zij, en ik een hart moge ontvangen, om voor U te leven en straks in te sterven. Alleen als gij er zoo onder verkeerd hebt, was het goed. Dan zult gy ook met David kunnen zeggen„’t Is goed voor my verdrukt te zyn geweest.” Dan werd de krankheid door ’s Heeren Geest en genade medicyn voor uwe ziel. J. P. Tazelaak. Aan wie de schuld t Het is voor iedereen een tijd om op te pas sen, maar vooral voor de dominé’s, want elk verdacht woord komt in de courant, en bladen als de Middelburger houden er inzonderheid van om de dominé’s aan de kaak te stellen. Wy hebben dit reeds lang geweten, maar het blijkt telkens opnieuw. Verbeeld u, een onzer predikanten heeft te Schaarsbergen een rede gehouden, en nu moeten wjj hier in Zeeland w. ten, wat die man daar gezegd heeft. Of dat precies zoo toegegaan is, kunnen wy natuur lijk niet uitmaken, doch het is eene ernstige waarschuwing aan allen om toch nauwkeurig toe te zien op wat men zegt of schrijft. Daar om zou men haast er toe komen, om zich maar stil te houden, wyl men dan zeker geen ge vaar loopt op die wijze een naam te krijgen. Nu moet ge echter weten, dat dit alleen geldt voor hen, die zich inlaten met den poli- tieken strijd, en de liberale bladen, die zulk een zeldzame hoogachting voor het ambt van een predikant hebben, maken zich bezorgd, dat de dominé’s hun invloed zullen verliezen, wanneer zy zich met de politiek bemoeien. Zij gaan blijkbaar uit van de gedachte, dat er aan de politiek een vuile kant is, en daarom roepen zy dominé’s, gij staat zoo hoog, uwe roeping is zoo voortreffelijk en gij kunt zooveel goeds bewerken, houdt uwe handen toch van de politiek af, wijl wy U zoo graag eerbiedi gen, en zoo gaarne luisteren. Waarlyk, ge had misschien niet geweten, dat zulke edele dry'f- veeren onze politieke tegenstanders leiden. Begrijpen zult ge nu ook wel, hoe ik er toe kwam om deze ontboezeming vooraf te laten gaan, als ik u zeg, dat ik over een punt iets sehryven wilde, dat met de politiek van onze dagen in verband staat. Ge weet, dat er steen en been geklaagd wordt over de splitsing van ons volk in twee deelen. De schuld daarvan ligt alleen en uitsluitend aan dit ministerie en hoofdzakelijk aan den minister-president. Is het niet ontzettend Alle anderen, en bijname de liberalen willen de eenheid van ons volk, zy hebben nog nooit iets anders gedaan dan om die eenheid te versterken en in ’t heerlijkst licht te stellen. Daarvoor hebben zy gewerkt en gezwoegd, geleden en gestreden. Had men maar naar hen geluisterd, er zou geen verschil wezen, en er zou geen wanklank gehoord worden. Nu kunt ge u gemakkelijk voorstellen, dat zy, die dit ideaal nagejaagd hebben, zonder het te hebben verkregen, erg bedroefd en boos zyn op den man, die alle hunne verwachtingen in rook heeft doen op gaan. Gy kunt wel zeggenja, maar, het is hun eigen schuld, want zy zyn begonnen met den godsdienst uit de staatkunde te bannen, en te verklaren, dat zy op het publieke terrein geen ander licht noodig hebben, dan dat der rede, maar dat helpt u niet, omdat zy nu een maal vast overtuigd zyn, dat ieder, die anders oordeelt, het niet weet, Er blijft alzoo niets anders over, dan om maar stil mee te gaan, en hun in ’t gevlei te komen, of u aan hen te onttrekken en te blyven in ’t oude spoor, dat onze vaderen aangewezen hebben. Maar dan is het ook niet waar, zegt ge, dat de schuld onzer verdeeldheid ligt by dit Mi nisterie. Nu dat is ook zoo. Er is zelfs niets van aan. Die verdeeldheid is een wapen, waarmede zy onze mannen willen treffen om zelf weer op ’t kussen te komen. De oorzaak van die verdeeldheid ligt in de verschillende zienswijze, welke wy hebben. En dit betreft geen bijzaken, die weinig beteekenen. Neen, het gaat over de hoofdzaken, die de fonda menten raken. En zoolang men daarover ver schillend denkt, is eenheid onmogelyk. Het zit niet in de personen allereerst, maar in de beginselen en het zou heel verkeerd zyn dit uit het oog te verliezen. Wy hebben een overheid, die met gezag is --- Eeu stemme Gods tot den mensch. Wy leven in zeer drukke en woelige tijden. Alles rondom ons is onrustig en gejaagd. De stoom vaart den mensehen hoe langer zoo meer door de leden. De geheele maatschappij gaat al meer op een fabriek gelyken, met haar geruisch en gebruis van den morgen tot den avond in rustelooze beweging. De groote massa der mensehen heeft geen tyd meer om den rustdag te houden. En vele christenen zelfs hebben geen tyd meer om by den huiselijken maaltyd den Bijbel te lezen. Voor niets tijd dan alleen voor het werk. Menigeen slooft van den morgen tot den avond, om, gelijk men dat noemt, „fatsoenlijk” door de wereld te komen. Hoe dit den mensch verlaagt, is niet met woorden te zeggen. Hy wordt zoodoende zblf een machine; en zijn levensloop is ongeveer als die van een dierarbeiden, eten, drinken, slapen en anders niet. Doch, nu komt de Heere in dit snelloopend levensrad met machtige hand ingrijpen. Hij remt het in zijn vaart, opdat die drukke mensch toch eens wat tot bedaren, eens een oogenblik tot stilstand kome. Daartoe nu is krankheid het beste middel. Hoe druk wy ook zijn mogen, als wy ziek worden, zyn wij dadelyk tot werken geheel ongeschikt. Ook hier is het als bij een machineer kan niet zóó een kleinigheid aan schelen of, zoo zij al niet stilstaat, levert zy toch geen goed werk. In krankheid ontzinkt den mensch de kracht, en vergaat hem de lust tot arbeiden. Dan valt het geringste hem zwaar en moeielyk. Dan zit die anders zoo bezige man of vrouw dof en loom by de kachel, of ligt roerloos en sprakeloos ter neder en heeft geen lust om naar iets om te zien. De krankheid, die in onze dagen allerwege heerscht, en van huis tot huis de mensehen aantast, is een krachtige roepstem Gods. De Heere onttrekt daardoor velen aan de zorg vuldigheden des levens, opdat zy toch eens tot nadenken komen en bedenken zouden, dat er nog iets anders en iets hoogers noodig is dan arbeid, brood en kleêren. Door die ziekte zondert de Heere ze af van het woelige leven der wereld en legt ze in de stilte. Niet opdat zij eens alleen zouden zyn. Neen want een mensch alleen, en dan alleen in smart en krankheid, zonder hulp en verzorging, is diep te beklagen. Nietalleen te zyn met zichzelven, maareens alleen te zyn met God, dat is het wat de Heere met de krankheid bedoelt. Hy handelt daarin gelyk een patroon met een ontrouwen of nalatigen dienstknecht, dien hij uit de werkplaats op het kantoor by zich doet komen, om hem, onder vier oogen, eens ernstig op zijn schuldig en onbehoorlyk gedrag te wijzen. Zoo doet de Heere ook nu met de kranken. Hy roept ze alleen en zegt„Ik heb u wat te zeggen.” Gelukkig als er een eerbiedig luisteren naar, en een ernstig ter harte nemen van de stem des Heeren mag zijn. En daartoe wordt in Gods groote goedheid de gelegenheid geschonken. Als de ontzettende cholera eens zoo heerschte gelyk nu de influenza, wat zou er schrik en vreeze zyn onder de mensehen De cholera toch scheurt in een oogenblik den mensch uiteen, zoodat er schier geen tyd of bewustheid is om aan eenige zaak te denken. Ofschoon de een veel ernstiger aangetast is dan de ander en menigeen er door uit dit leven wordt weggerukt,’toch heeft de krankheid onzer dagen, over het algemeen, een goedaardig karakter. De meesten behouden er het bewust zijn by en gevoelen zich binnen enkele dagen weder hersteld. Doch al schenkt de Heere de gelegenheid om naar Zyn stemme te hooren, daarom doet de mensch het nog niet. Want, dat de gelegenheid er is om te luis teren, is voor den doove niet genoeg. Zyn oor moet ook nog worden geopend, eerst dan zal hy kunnen hooren. Zoo is het ook met den mensch. Hy is doof voor al de roepstemmen Godsvandaar zitten de meeste zieken wezen loos en zonder gedachten in krankheid neder. Moge de Heere door Zyne bezoekingen, die rondom ons uitgaan, veler harten openen, opdat ze met schaamte en verlegenheid ant woorden mochten „Spreek, Heere Uw knecht hoort.” Tweeërlei is het dat door deze krankheden, bij het ernstig gemoed, duidelyk voor den geest staatGods nederbuigende goedheid, en ’s men- schen schrikkelijke verharding. Wy zyn schuldige, des doods waardige men- schen doch daaraan denken wy van ons zelven niet eens, wij leven er geheel over heen. Maar nu komt de Heere ons herinneren, wie en wat „Met volkomen instemming is door ons gelezen wat collega Ds. A. Littooij in „Zeeuwsch Kerkblad” geschreven heeftover De vyf stellingen”. Aan ’t slot echter van zyn artikel schryft Ds. L. „Gingen nu velen, zonder het indienen van een gravamen met wegdoezeling van het infra-lapsarische standpunt, bet supra- lapsarische innemen en leeren, dan han delden zy in stryd met hun verbintenis en maakten zy den band aan de belydenis los.” Deze volzin is my niet recht duidelyk. Myn hooggeachte collega verklaart, dat z. i. terecht de professoren Bavinck, Bies- terveld, Wielenga en Noordtzy hoewel niet bepaald supra-lapsariërs verklaard hebben principieel aan de zy’de van Kuy- per te staan. Prof. A. Kuyper nu is im mers wel supra-lapsariër en hy leerde immers openlyk alzoo. Handelde hy dan „in stryd met zyn verbintenis En was er toch geen verschil in beginsel En stemde ook Ds. L. vóór de Synodale be tuiging van vertrouwen ’t Artikel van Ds. L. is my tot dan k- bare vreugde, doch óver dezen éénen volzin had ik toch gaarne meer licht”. ’k Vang aan met ook de volgende door mij geschreven volzin nog eens te laten afdrukken. Zy luidt„En dat dit gevaarlijk is, ligt voor de handwant als de een dit doet op dit en de ander met even vee], neen, met even weinig recht, op een ander punt, dan krjjgt men langzamerhand eene metterdaad belydenis- looze Kerk”. Is Dr. W. het hiermee eens ’k Veroorloof my verder Dr. W. op te merken, dat het door ZEw. nog wel gespatiëerde woord „terecht”, door my niet geschreven is, zelfs in het geheele stuk staat het niet alsmede, dat de woorden: er is „geen principieel verschil”, evenmin van my zyn. Ze behooren tot het, door de Middelburgsche Synode aangenomen, voor stel, en zyn toen genomen uit de brochure der vier professoren van de Theol. School, vóór de Synode over deze leergeschillen geschreven. Voorts zy herinnerd, dat uit hetgeen door my is medegedeeld van de’ Middelburgsche Synode genoegzaam blijkt, dat tot het geven der betuiging van vertrouwen door my is mee gewerkt en dat ik er mitsdien vóór gestemd heb. Als dr. Kuyper met „wegdoezeling,* zoo- als ik reeds schreef, en ik voeg er thans by, met loochening van het infralapsaristisch standpunt, het supra-lapsaristische had inge nomen, ja, ik geloof, dat hy dan in stryd met zyne verbintenis had gehandeld. Doch ik meen nog altyd, dat onze hoogge leerde dr. K. erkend heeft, dat wij deze zaak van twee kanten kunnen bezien en ik weet niet dat hy ontkend heeft, dat onze belijde nisschriften ze bezien van den kant van het infralapsarisme. ’k Voeg hier by, dat het ook nog over vier andere punten ging. Ook heb ik, zooals in dezelfde week De He raut deed, onderscheid gemaakt, tusschen „in overeenstemming* en „in strijd* met de belydenis. Ten slotte moet my nog de erkentenis van het hart, dat collega Wagenaar slag heeft, om iemand uit den hoek te halen. Vóór ettelijke weken deed onze ambts-broe- der het ds. Bouma en my tegelijk. En ééne week daarna beriep Z.Eerw. er zich op. Welnu, ik vertrouw dat onze broeder op zyne beurt ook my, behalve de boven gedane vraag, nog wel een paar vragen beantwoorden wil. De eerste isGelooft gy, dat onze belyde- bekleed en ons wetten geeft, waaraan wy ons houden moeten. Wanneer gy nu weten wilt, op welken grond dit overheidsgezag rust zeg gen allen, die aan de linkerzijde staan, hoe zij overigens ook verschillen, wel, dat is dui delyk, het gezag der overheid rust op eene wilsdaad van mensehen. Het komt niet op uit God, maar uit den mensch. Hierin zyn zy het allen eens, ook al gaan zy by de na dere verklaring uit elkander. Zoo zyn er sommigen, die beweren, dat het recht tot heer schappij zijn wortelen heeft uitgeslagen in den grond, die verkregen is door overwinning. Zy schynen niet te gevoelen, hoe wankelend zulk een fundament is, ofschoon onze dagen vol doende gelegenheid bieden om hiervoor de oogen te openen. Welk een oorlog is in Azië ontbrand over Mantsjoerije, dat Rusland voor eenige jaren aan China ontnomen heeft. Geeft dat nu recht om over dat land te heerschen? Zyn de grondslagen niet zwak, wanneer het overheidsgezag daarop gebouwd moet worden? Zeker, het is my niet onbekend, dat zy er by zeggen, ja, maar die grondslagen worden eerst stevig, wanneer er jaren over heen gegaan zyn, maar dan denk ik op myn beurt aan het Rus sisch Polen, waar het nu nog geducht gist en woelt, en de bewoners dier streken zien nog altyd uit naar het oogenblik, waarin zy zich van de gehate heerschappij kunnen losmaken. Op die wyze is er nooit vastheid en het is toch zeker zeer bedenkelyk om het recht der over heid te bouwen op zulke zwakke grondslagen, die zelf niets anders zyn dan schuivend oever zand. Het komt my dan ook nog altyd veiliger voor om met onzen Heiland te belijden, dat alle macht de overheid van God is. Hy heeft dit uitgesproken, staande voor den Romein- schen stadhouder Pilatus, die tot hem zeide: weet gy wel, dat ik macht heb om u los te laten of te veroordeelen, want zyn antwoord luidde gij zoudt geene macht tegen my hebben, indien zij u niet van boven gegeven ware. Opmerkelijk. De Romeinen hadden land by land veroverd, volk na volk overwonnen, maar Jezus houdt staande, dat de machten, welke de keizer over de Joden oefende, hem van God was gegeven. Bouma. Werk aan den winkel. De Kerkeraden behoeven niet te klagen, dat zij niets te doen hebben, want het eene rap port na het andere wordt toegezonden, en zy handelen over zeer gewichtige zaken. Ik voor my acht dit gelukkig, wyl het steeds goed is, wanneer ieder wat te doen heeft, en het scheen voor eenigen tyd wel, alsof er gebrek aan ar beid was, aangezien op sommige classisverga- deringen lang en breed gesproken werd over motiën, die het gevolg waren van eene publi catie in de Heraut aangaande geheime aan slagen en zelfs sprak men van samenzweringen. Nu kan het zeker zyn nut hebben om op eene kerkelyke vergadering eene motie voor te stel len, te bespreken en aan te nemen, maar er bestaat tweeërlei gevaar, dat het doel, ’t welk men voor heeft, niet bereikt wordt. In de eerste plaats gebeurt het maar al te vaak, dat zulk eene motie te vaag gesteld wordt, gelyk by’v die van de classis Coeverden, want ik geloof dat er geen enkele dominé of ouderling onder ons is, of hy zou daaraan zyne steun willen geven, omdat ieder zegt, dat de toon in het spreken en in ’t sehryven vaak veel te scherp is, en het dus geen kwaad kan, dit eens even uit te laten komen Maar wat bereikt men er mede, wat uitwerking heeft het Weinig, waar schijnlijk niets. Tegen zulke moties behoeft men niet te ijveren, en evenmin is het noodig er hard voor te werken. Het is een onschuldige arbeid, vooral indien er weinig te doen is. Maar het tweede gevaar is grooter en grypt dieper in. Wanneer eene kerkelyke vergadering eene motie aanneemt, gericht tegen een met name aangewezen persoon en eene veroordee- ling behelst van de eene of andere daad, dan moet men zich ernstig rekenschap gegeven hebben van wat men doet. Immers men spreekt een oordeel uit, zonder dat men in de gele genheid is geweest, de zaak, welke het geldt van alle kanten te beoordeelen en menigmaal zonder den persoon, tegen wien men te velde trekt te hooren, en nu gaat het zeer gemak- kelyk eene handeling af te keuren, maar niet zoo gemakkelyk is het, het kwaad, dat men aanricht ongedaan te maken. Naar myn oordeel is het beter, dat wy, wanneer wy meenen tegen dezen of genen te moeten opkomen, dit doen in den gewonen kerkelyken weg en hem aanklagen by den kerkeraad, onder wiens opzicht hy staat, dan om in ’t publiek eene veroordeeling uit te spreken, die enkel een vlek legt op iemands goeden naam, zonder dat zy nog altyd op goede gronden steunt. Ook daarom ben ik blyde, dat er zooveel i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 2