7 L Zeeland. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. w in No. 37. Vrijdag 10 Maart 1905. 2e Jaargang. I UIT HET WOORD. Drukker-üiigever A. zyne 29. 30. 31. volk, t r Bouma. SCHRIFTBESCHOUWING. I 70 cent. 3 cent. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers Het boek der Richteren. XXVIII. De bedrogen verwachting van Sisera's moeder. 28. Door het venster staart zyen jammert Sisera’s moeder, door de venstertraliën Waarom toeft zijn wagen te komen? 1, e n r. ia g n n >r >r I, P n :e r. k it n is k a r. )r s Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Waarom blijft uit de beweging van gespannen De wjjzen barer edelvrouwen antwoorden haar(ook zelf wederlegt zij zich haar woord). Zullen zjj niet buit vinden, deelen Eén, twee meisjes voor iederen man Buit van purpergewaden voor Sisera Ja buit van purpergewaden Bontgestikte doeken, twee voor iederen hals in den buit. Mogen alzoo omkomen al uwe vijanden, o Heere, Maar die U liefhebben, dat zij zyn als de zon opgaande in hare kracht. Richt. 5 2831. Hoe moeieljjk dit laatste gedeelte ook in bij zonderheden zjj, de hoofdzaak is by aandachtig lezen weldra duidelijk. Nu de vlucht geschil derd is, wordt ons het doek aan de andere zijde voorgehouden. Debora verplaatst zich met bare gedachte in Sisera’s woning. Wat bewe ging en rumoer is daar in zijn kasteel, terwijl Sisera reeds smadelijk gevallen,is. Sinds lang wacht men daar den terugkeer van den zege vierenden veldheer. Aan een mogelijke neder laag denkt niemand. Het komt in niemands gedachten op, dat ditmaal zijne glansrijke tri omf uitbljjven zal. Sisera’s moeder staat in een frissche bovenkamer aan het venster. Zjj kan ver, ver over beemd en bosch, over stad en veld heen zien onbelemmerd kan zy haar oog laten weiden. Maar het wachten duurt toch te lang, zij ziet en tuurt en schouwt en staart of ginds in de verte nog niets in aantocht is. Tegen zin en wil komt er een gedachte, neen dat is ’t niet een flauw vermoeden bij haar op. Zou mijn altoos zegepralenden zoon, ook iets overkomen zijnkan de vijand hem ook ge slagen hebben. Maar zjj kan en wil aan dat vermoeden geen voet geven. Opnieuw tuurt zjj met reikhalzend verlangen uit het venster. Maar nog komen de overwinnende ruiters niet aangerend, de wagenen niet voortgerold. Nog glanst op den achtergrond van den horizon geen overwinnend leger, met Sisera in zijn voorhoede, gesierd en trots op zjjn zege. Op den bodem harer ziele, ligt steeds dat vermoeden, ’t wordt nu een duister vermoeden. Zjj roept. Hier wordt een Arameesch woord, gebezigd, dat geluid geven beteekent en zoo wel in gunstigen als in ongunstigen zin kan genomen worden. Maar nu komt het mij voor, dat wij hier psychologisch (zielkundig) te werk moeten gaan. En dan gevoelt iederSisera’s moeder schreeuwt niet of zjj hem ook beroepen kan. Zjj roept evenmin, om van anderen die wat ver af zijn een antwoord te ontvangen, maar zij klaagt en jammertzjj kan niet langer geheel onderdrukken, dat boos en duister ver moeden op den achtergrond van haar bewustzijn. Zoo staande voor het venster niet als in een gevangenis, maar (gelijk nog wel gevonden wordt bij de paleizen) voor het raam met ijzer werk voorzien, misschien wel voor de veilig heid stort zjj haar bedroefd gemoed uit in eene vraagwaarom toeft zijn wagen te komen Wat is toch de oorzaak dat hy mij tot scha mens toe laat wachten En waarom hoor ik nog niet het aanrollen der wagenen en het hoefgedreun der rossen Er staan in deze beide regels woorden die in de eerste plaats wagen beteekenen. Maar wijl het woord door bewe ging vertaald, evengoed kan aanduiden het rollen van de wielen der strijdwagens, als het stampen van de hoeven der paarden en deze wagens toch niet zonder paarden konden aan komen, komt het mjj juist voor de eene maal te spreken van „de gespannen.” Wjj vatten daarmee ros en strijdwagens saam. Als Sisera’s moeder zoo jammerend voor het ISRAELS KLACHT. Waarom zegt gij dan, o Jacob en spreekt o Israel: mijn weg is voor den Heere verborgen. Ps. 40 27a. Mjjn weg is voor den Heere verborgen, zoo klaagt Israel, en wij verstaan die uitdrukking, want wij weten, dat zjj hun verblijf op aarde beschouwden als een weg, die bij de geboorte begon en bij het sterven eindigde. Wjj moeten er dus toebrengen de omstandigheden, waar onder zjj leefden, den toestand, waarin zij zich bevonden, de nooden, die zjj hadden, de moei ten, welke hen kwelden, de zwarigheden, waar mede zij worstelden, de zorgen, welke hen kwelden, de angsten, welke hen pijnigden, de lasten, welke hen drukten, het lijden, dat zjj ondergingen, kortom al wat hoofd en hart ver vulde. Wanneer wjj ons nu voorstellen, hoe het er voor Israel in die dagen uitzag dan kunnen wjj verstaan, dat hun weg metterdaad zeer bezwaarlijk was. Om hunne zonden waren zij ver verwijderd van het geliefde vaderland en van de heilige stad, waarheen zij eertijds opgingen om den Heere te loven en te prijzen als kaf, dat door den wind uiteengedreven is, zoo waren zij verstrooid in een vreemd land, waar zij zuchtten onder de drukkende heer schappij van Babylon niemand kon zich ver plaatsen in den toestand, waarin zij waren en al de volkeren lachten met hunne rampen. Aan niemand konden zjj hun nood klagen en het behoeft derhalve niet te bevreemden, dat zij met een gebogen hoofd hunnen weg be wandelden. Manr zij konden toch hun oog omhoog heffen en eene schuilplaats zoeken onder de’schaduw van ’s Heeren vleugelen Zeker, en dit be proefden zjj. Doch, als zjj hun hart wilden uit storten voor zjjn aangezicht, rees de macht van den twijfel omhoog, en deed hen vragenZou God het weten en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogsten Indien Hij het wist, hoe was het dan te verklaren, dat hun vijand al sterker en sterker werd, dat de weg, waarop hy wandelde, zoo effen was, en dat zjj, die naar Zijn Naam genoemd waren en aan wie de heer lijkste beloften gegeven waren, al dieper weg zonken in de wateren der verdrukking, zonder dat iemand zijne hand te hunner redding uit strekte. Zou Hy waarlijk weten, wat zjjn volk leed, zou Hem bekend zijn, wat zjj dragen moesten? Gjj begrijpt, dat die vraag hen ver hinderde hun weg op den Heere te wentelen, en te gelooven, dat Hij het wel maken zou. Zoo waren de pogingen om zich boven de moeiten te verheffen vruchteloos, en hun hart, uitgegaan om den balsem Gileads te halen, zonk terug in zjjn jammer en ellende. Nog erger werd het. Mijn weg is voor den Heere verbor gen. Het moet zoo zjjn. Hij let er niet op, Hij ziet er niet naar, het gaat Hem niet aan. Van Hem hebt gij ook niets meer te hopen. Treurig, nietwaar? En wat de zaak nog treuriger maakt, is het feit, dat deze klacht zoo menigmaal is gehoord, en zoo vaak ge rezen is in het hart van hen, die den Heere vreezen. o, Als wij eens de geschiedenis van het oude Israel wilden laten spreken, dan zou het blijken, dat het steeds weer in donkere dagen tot diezelfde klacht is gekomen, doch noodig is het niet, want gij denkt vanzelf aan de veertig jaren in de woestijn, aan de dagen der Richteren en aan zoo menig ander tijdperk. En het zijn niet de onverschilligen, maar de Jacobs, de Gideons, de Davids, de Azafs, die zoo bitter geklaagd hebben, het zjjn de mannen, die zooveel genade ontvangen hadden uit de volheid des Heeren. Ik weet het wel, dat er venster staat hebben de wvjsten harer edelvrou wen hare klacht opgevangen. De ironie is hier aan het woord. Hoor maar eens hoe zjj spreken en zie dan eens hoe wys zjj zijn. Indien zoo de wjjsten oordeelen wat zullen dan de onver- standigstenDe gedachte aan Sisera’s groot heid heeft haar de oogen verblind. Deze edel vrouwen (wij zouden van hofdames spreken), antwoorden haar. Maar eer wjj haar antwoord lezen, moeten wjj even een tusschenzin ont leden, die op tweeërlei wijze is uitgelegd, ’t Zijn de woorden die in de Stat. Vert. luiden: „ook beantwoordde zjj hare redenen aan zieh- zelven.” Naar mijne meening is de voorstelling van de Stat. Vert. juist. Zij gaat zelf zoeken naar een antwoord op hare vragen, en zij vindt reden om de gedachte welke haar zooveel on rust bezorgt te verwijderen uit haar hart. An deren daarentegen denken ’t zich aldusde hofdames zeggen er kan wel oorzaak zijn voor dit lang uitblijven. Maar zjj, de bezwaarde vrouwe, laat zich niet tevreden stellen, en her haalt stillekens voor zich hare klachtwaarom enz. Indien nu de bedoeling ware om ons de droefheid van Sisera’s moeder te toonen, zou dit nog kunnen. Maar Debora wil juist laten zien, hoe hard de nederlaag viel, hoe onver wacht straks de doodstijding allen overvalt. Hooren wjj nu het antwoord harer edelvrou wen zullen zij niet buit vinden, deelen De overwinning brengt ook bezigheden met zich. Daardoor wordt hy opgehouden. Werp toch uwe bezorgdheid van u want naarmate de overwinning grooter is, blijft hy ook langer uit. Zjj spreken alsof geene andere oorzaak denk baar of mogelijk is. De gevleide moeder laat zich daardoor overtuigen, zjj wederlegt nu ook bij zichzelven, wat zy zoo pas uitjammerde. Veel aangenamer is haar de gedachte aan den buit. De hoogmoed toovert ze reeds een groote menigte van vrouwen en maagden die in zijne hand vieleneen menigte van kleederen, van purperen en bontgestikte gewaden. En ’t is waar er is vrij wat tjjd noodig eer alles eerlijk onder zooveel strijders is verdeeld. De buit is voor Sisera’s moeder en hare om geving de kern van alle overwinning. Daaraan denken zjj [het eerst. Zjj gaan in haar dwaze inbeelding reeds aan het verdoelen. Hare fan tasie toovert de overwonnen schat haar naar believen voor oogen. Er is ruimschoots vo:r allen. De verdeeling begint met de buitge maakte meisjes, (liefjes Stat. Vert.) Elk man krygt er één of twee, al naar het lot hem be gunstigt. Straks voert hy ze als slavinnen, als dienstmaagden mee. Er zjjn ook kleederen, purperkleurige gewoden. Die zyn voor Sisera. Hy schikt er zich mee op, om straks trium- fanteljjk voort te trekken. Zoo trots zyn ze er op, dat zy herhalenja purpergewaden. Niemand zal zeggen dat het 30e vers in de Stat. Vert. uitmunt door duidelijkheid. Het is ook inderdaad geen gemakkelyk stuk. Toch is het niet onmogelyk er een verstaanbaren zin aan te geven. De woordverbinding moet dan een weinig anders worden, en de leesteekens wat verplaatst. Zoo kwam ik er toe de laatste woorden te vertalen bontgestikte doeken, twee voor iederen hals in den buit. Het woord buit- halen in de Stat. Vert. wil my niet bevallen, al kan ’t desnoods ook goed uitgelegd worden. Wat is toch de bedoeling? Sisera tooit zich met een purperen gewaad, maar zjjne mannen ontvangen twee prachtgewaden voor elk der buitgemaakte meisjes. Immers het woord buit in ’t Hebr. wordt zoowel voor menschen als voor voorwerpen gebruikt. [Zie Num. 31 11 en zy namen al den roof en al den buit, van menschen en van beesten. Voorts Zach. 2 13. In Jes. 10 2 worden dan de weduwen een buit genaamd. Verg, voorts Jes. 21 9 en 50 10, Ieder man kreeg voor elk zjjner buitgemaakte D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. - voor hen raadselen waren, welke zy niet oplos sen konden, dat het moeite in hunne oogen was, waarom het den goddelooze dikwerf voor spoedig ging en de rechtvaardigen vele tegen spoeden hadden, en ik wil hen niet graag hard vallen, maar het is toch droevig, dat zulke mannen, dat zulk een volk er toekomen kon om te zeggenmjjn weg is voor den Heere verborgen, en het doet ons zien, welk een kracht het ongeloof nog oefenen kan in de kinderen Gods. Zie daartegenover nu Gods nederbuigende goedheid. Hij gaat tot dit volk, niet in toorn, maar met welwillendheid spreekt Hy tot hen, op vriendelyken toon vraagt Hy waarom zegt gjj o Israelmijn weg is voor den Heere ver borgen. Het is alsof Hy hen opwekt om eens stil te staan, en met naarstigheid te onder zoeken of er werkelyk redenen zyn, die hen nopen tot zulk eene klacht. Geljjk een vader zich ontfermt over zijne kinderen, zoo ontfermt zich de Heere zich voor degenen, die Hem vreezen, als wy er aan twyfelen konden, dan zouden wy er althans nu geen grond voor hebben. Hy wordt nooit moede, en waar zyn door het ongeloof overwonnen, geen moed noch kracht heeft om Hem te zoeken, daar houdt Hy zich niet verre, maar nadert Hy en brengt hen weer tot zich zelf. Door deze minzame vraag tot nadenken ge bracht zie ik dit klagende volk het oog openen, want het is tot in zijne binnenste geroerd en na eenigen tyd roept het uitNeen, Heere, wij hebben er geen redenen toe, wjj hebben ons laten misleiden door de gedaante der gebeur tenissen, terwijl wy hadden moeten letten op uw woord. Nu de strik gebroken is, klaagt dat zelfde volk, maar niet over den Heere, neen over zich zelf, over zyne zonde, over zyn twij felzucht, en het dorst weer naar den levenden God. Ter onzer leering is bet beschreven. Er is dus ook wel iets voor U in. Uw weg is ook niet altoos even effen, en hoe handelt gy in zulke gevallen Gy zult misschien niet op dezelfde wyze spreken als Israël, wyl het licht der N. Bedoeling helder straalt op uw pad, en de ‘nevelen, welke Israël omringden, voor uw oog opgeklaard zjjn, doch geeft gy de moeite in de hand des Heeren over, kinderlijk geloovende, dat de Heere het wel maken zal. Of staat ook u het ongeloof in den weg, zoo- dat het niet by u komt tot die onvoorwaarde- Ijjke overgave van uw lot en uw weg, welke u gemoedigd voorwaarts doet gaan, «Klaagt gjj over de moeite, welke gy hebt, over de zwa righeden, welke u knellen, maar niet by den God van uw leven Is uw weg naar uw oor deel te zwaar, zyt gy dus wel beter dan Israel Is het geen tyd ook voor u om eens in uwe binnenkamer te gaan, en eens nauwkeurig te onderzoeken, of gij waarlyk redenen hebt om te morren over den weg, welken de Heere met u houdt Gewis, als gij dit doet, zal schaamte uw aangezicht bedekken, omdat gy vergeten hebt uw oog op den Heere gericht te houden, en gjj zult by vernieuwing versterkt worden in de overtuiging, dat Hy u kent en uwe noo den weet. Dit geeft verlichting en zal er u toe brengen om den Heere gerechtigheid toe te schrjjven en by Hem te schuilen. na 1 i I i, v. 7. )S n >r h Zeeuwsch Ke

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1