voor r Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Os. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. I Vrijdag 17 Februari 1905. 2e Jaargang. No. 34. UIT HET WOORD. "prijs der advertenties Drukkeruitgever A. brengen Bouma. SCHRIFTBESCHOUWING. 22. 23. 70 eent. 3 cent. Doeh wy mogen ook nog wel aan Henoch zelf denken. Wat is het voor hem geweest? Het boek der Richteren. XXVI. Verwarde vluchtvloek over Meroz. Toen stampten met gedreun, de hoeven der rossen, Van het jagen, het jagen zjjner sterken. Vloekt Meroz, zegt de engel des Heeren, Vloekt gedurig hare inwoners. Omdat zy niet gekomen zjjn tot hulpe des Heeren, ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers I en met al zijne ver- Met medewerking van onderscheidene Predikanten. van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Dit weten wy nu, maar op al de vragen, die verder oprezen kunnen wjj geen antwoord geven. Of hy opgevaren is in tegenwoordig heid van anderen, niemand kan het zeggen, of dat heengaan plaats had met zichtbare heerlijkheid, niemand kan het uitmaken. Maar het is ook minder belangrijk, en het ontneemt aan de gebeurtenis niet het geringste gewicht. Ofschoon ons niets opgeteekend staat van den indruk, welken deze gebeurtenis teweeg ge bracht heeft op de menschen in die dagen, toch kunnen wij ons wel voorstellen, dat zy voor de geloovigen dier tijden eene groote winste heeft gebracht. Zjj heeft voor hen een licht doen opgaan over den hemel, en hun als ’t ware den weg getoond, die uit deze wereld vol ellende naar het hemelsehe vaderland leidt. Ook leerden zij er uit, dat de beloofde verlossing den geheelen mensch bevrijdde van al de gevolgen der zonde, en dat de Ko- ning der verschrikking niet onoverwinnelijk was. Menigeen uit die eeuwen zal met het voorbeeld van Henoch voor oogen zich zelf bemoedigd hebben, als hij zag op de ontzet tende macht der zonde, en als hij leed aan de vele wonden, welke het verderf hem had ge slagen. Niet te berekenen is het, wat heer lijke vruchten er gerijpt zjjn uit dit feit voor hen, die leefden in een tijd, waarin nog zoo weinig bekend was aangaande het heil, dat de Heere eenmaal zou doen uitspruiten voor hen, die op Zjjne belofte hoopten. DE WEGNEMING VAN HENOCH. En hij was niet meer, want God nam hem weg. Gen, V 246. Henoch was niet meer, zoo luidt de korte aanteekening. Op zich zelve zou zjj aanlei ding kunnen geven tot verschillende opvatting. Wanneer men vergeten kon het verband, waar in zjj voortkomt, zou men er licht toe over hellen om daarbjj te denken, dat de aartsva der gestorven was. Maar dit zou niet goed zjjn, want nergens wordt in het O. Verbond, voor-zoover wjj weten, op die wjjze over het sterven gesproken en wat nog meer zegt, in ditzelfde hoofdstuk wordt van eiken patriarch gezegd: en hjj stierf. Waar nu alleen achter den naam van Henoch staaten hjj was niet meer, daar is het eene aanwijzing, dat wjj eerst wel eens nadenken mogen, vóór wjj vaststellen, dat zal het beteekenen. Daarom zijn wjj reeds dankbaar voor de bijvoegingwant God nam hem weg, al is het waar, dat zjj ook nog niet het volle licht ontsteekt. Wel versterkt zij het vermoeden, dat wjj hier te doen hebben met iets buitengewoons, maar tot volkomen zekerheid brengt zjj ons niet. Zij leert ons, dat God Henoch weggenomen heeft, en al le zen wij daarin, dat God hem van de aarde tot zich in den hemel opgenomen heeft, en hjj alzoo toegelaten is tot de vreugde, welke er aan 's Heeren rechterhand is, toch blijft nog onuitgemaakt, of hjj opgenomen is naar lichaam en geest beide. Ik geef toe, dat men dit er in zien kan, omdat de twee uitdrukkin gen zoo vereenigd nergens anders gevonden worden, maar twjjfel zou toch mogelijk blij ven en om die reden waardeeren wjj het zoo hoog, dat ons in het N. T. geleerd wordt, dat Henoch weggenomen is zonder den dood gezien te hebben. Wjj hebben alzoo het volle recht om te gelooven, dat Henoch de eerste is geweest, die naar lichaam en ziel van de aarde is heengegaan naar het huis des Vaders, waarin vele woningen zjjn. Het is waar, dat gjj, ook al leeft gij hierin Gods gemeenschap, al wandelt gij met God, op zulk een heengaan niet moogt rekenen, maar wel moogt gjj u troosten, dat eenmaal diezelfde zaligheid uw deel zal zjjn. De weg. die derwaarts leidt, is u bekend. Gjj behoeft niet eens op een Henoch te zien, want gjj kent Hem, die als onze overste Leidsman ons voor gegaan is door het Ijjden heen naar de heer lijkheid. Welnu, wandel in Zjjne voetstappen, sluit u steeds dichter bjj Hem aan, verloochen u zelf, neem uw kruis op en volg Hem, en gjj zult ervaren, dat er ook voor u uitkomsten zelfs bjj den dood zjjn. Wel zult gjj waar schijnlijk den doed zien, wel zullen uw lichaam en ziel gescheiden worden, maar de dood zal u niet in zjjne macht houden en ziel en lichaam zullen niet altijd gescheiden blijven en met allen, die hunne hoop gesteld hebben op den Heere, zult gij vereenigd Hem dienen, naar Wiens nabijheid gjj hier zoo menigmaal hebt uiigezien. Of is het zoo niet bjj u Leeft gjj ver van den Heere zonder begeerte om Hem te zoeken, o zie dan toe, want zjj die God verlaten, heb ben smart op smart te vreezen. Nu spreekt Hij nog, keert weder, gjj afkeerige kinderen en Ik zal uwe afkeerigheid genezen, maar de tjjd der genade bljjft niet duren en daarom is het: Heden, indien gjj Zjjne stem hoort, zoo verhard uw hart niet. Tot hulpe des Heeren tegen de helden. Richt. 5 2223. De schildering van de verwarde vlucht wordt in vs. 22 voortgezet. In hare gedachten hoort de zangeres nog het geweldig stampend ge dreun der paardenhoeven. De schrik des Hee ren viel op hen, en de sterken d.i. de ruiters, gezeten op hunne ijzeren strijdwagens vloden heen. En nooit ging de vlucht hun snel ge noeg. Vandaar dat jagen, dat aansporen der paarden. Ik hoor in mjjne gedachte den rij zweep klappen, ’k hoor de strijdrossen snuiven, ’k hoor de ruiters schreeuwen om hunne dieren aan te drjjvenzjj moeten alle krachten in spannen. Stel U eens zulk eene verwarde vlucht voor. Denk ’t U nu dat zjj allen heenvliegen naar de langzaam oploopenden hoogten van den Karmel, waar de weg onbruikbaar wordt voor paarden en strijdwagens. En zeg mjj dan of het U verwondert, dat straks ros en ruiter door de overoude Kisonbeek worden meege sleurd. ’t Is moeieljjk en zwaar zich tegen Jehovah te verzetten. Hoe schoon is Sisera en zjjn leger begonnen, hoe fier togen zjj uit, hoe smadeljjk is de afloop. Nog klinkt het gedreun der vluchtende renners Debora in ’t oor, en ’t is haar kostelijk muziek, een loflied op de reddende kracht, en de overgelijkeljjke almo- i van den Heere der heirscharen. Laat ook zoo in onze ziele worden ingeprent op onuitwischbare wjjze, de uitreddingen onzes Gods. Er zjjn toch ook in uw levensboek wel onvergefelijke bladzijden, waarbij U nog het gedreun der aftrekkende vijanden in de ooren klinkt. Gjj hebt ze ook in uwe familie, in de geschiedenis uws volks. Zingt daarvan den Heere toe ’k Zal nauwkeurig op uw werken En derzelver uitkomst merken, En in plaats van bittre klacht, Daarvan spreken dag en nacht. De zangeres keert nu tot haar volk terug. Je hovah zy geprezen, Hem zjj eere en heerlijk heid. Want verlossing schonk zjjne hand aan het volk zjjner erve. Maar vervloekt Meroz, zoo spreekt de Engel des Heeren. Het woord dat bij God zjjnde, zelf God is, openbaart zich hier, als Jehovah’s bode. Want, neen, wjj ge looven het niet wat sommige schriftverklaar ders beweren, n.l. dat Debora hier met den engel des Heeren zichzelven aanwjjst. Een we zen van hooger orde, door wiens almacht Is raël werd verlost, legt haar dit woord op de lippen, ’t Is de Zone Gods. Waar Meroz lag is ons niet medegedeeld, maar naar het verband te oordeelen, moet het eene stad geweest zjjn in de vlakte van Me giddo, niet ver van de plaats waar de strjjd gestreden werd. Haren inwoners toch wordt het tot een schande en oneer gerekend, dat zij niet te hulpe kwamen aan den Heere, d.i. aan het volk des Heeren. De indruk welken wjj er van krijgen is deze Meroz had vooral groote schade kunnen aanbrengen aan die ruiters vluchtend op hunne rossen, wier hoefgedreun nu nog naklinkt in Debora’s oor. Maar zij heb ben geen hand ter hulpe toegestoken, zjj hiel den zich als ging het hun niet aan. Dit wordt een zoo zware zonde gerekend, dat vloek en ban over de stad en hare inwo ners worden uitgesproken. En waarom Ook hier is waar: voor zoover gjj dit aan mjj n volk, aan één dezer kleinen gedaan hebt, hebt gij dit mjj gedaan. Het verdient zeer onze opmer king hoe de heilige zangeres zich hier uitdrukt omdat zij niet gekomen zijn tot hulpe des Heeren, d.i. voor den Heere. Maar heeft Jehovah dan behoefte aan hulp Kan de Almachtige zich zelven niet verlossen ’k Behoef daarop geen antwoord te geven. Maar het heerlijke zit hierin de Heere rekent zich één met Israël. Meroz bood Israël geene hulp, en koos daar door party tegen Jehovah. Wie niet met mjj is, die is tegen mjj, en wie niet met mjj vergadert, die verstrooit. Wjj weten niet wat de inwoners van Meroz daartegen hebben ingébracht, ’t Is zulk een zware beschuldigingNiet te hulp gekomen aan den Heere tegen Sisera’s strijdende helden 1 In het wezen der zaak hebt gjj gestaan aan de zjjde van Sisera en Jabin en tegen Jehovah en zjjn volk gestreden’t Is waar de mach tige arm Gods heeft zjjn volk gered. Maar dat ontslaat u geen oogenblik van uwe roeping, want gij zoudt het aan den ondergang hebben prijs gegeven. Ik hoor Meroz zeggen’t is waar, ik heb Israël geene hulp geboden, maar dat staat volstrekt niet gelijk, met tegen Jehovah strjjden. Gjj moest Barak en zjjn leger eens wat meer van nabij kennen dan zou uw oordeel wel wat wjjzigen. Neen tegen den Heere ben ik geens zins, maar wel tegen Barak en zjjn heir. Want hun taal is veel te hoog en hun doen veel te wereldsch om den naam van volk des Heeren waardig te zjjn. Deze leugenachtige geveinsdheid vindt ook nog in onzen tjjd veel aanhangers. Er is op allerlei gebied een begin van leven. Langza merhand ontwaken de geesten b.v. voor de nookzakeljjkheid van het Christelijk onderwijs. Nu zyt gjj op een plekje, zoo gelukkig dat men het gedreun en gestamp van Sisera’s vluchtende ruiters verneemt. Tien tegen een, of er niet ver af, ligt ook een stad Meroz ge naamd. Spreekt toch niet van triumf en overwin ning, want ach het is met alles nog zoo droef gesteld. Neen wjj strjjden niet tegen den Heere Integendeel uw strjjd gaat ons lang niet diep en ver genoeg. Zoo gjj waarljjk des Heeren volk waart, wy zouden met u optrekken. Maar nu neen het zy verre van ons dat wy een juk zouden aantrekken met den ongeloovige. Weinig moeite zou het my kosten deze ge dachte nog uit te werken met het oog op nog andere belangen van ons christelijk leven. Vergunt mjj echter die aan u over te laten. Nog even wjjs ik u op den vloek over Meroz en hare inwoners. Wanneer een mensch iemand vloekt, is dit dikwijls een ijdel lippenwoord. Go Is vloek daarentegen is een daad. In be loften en bedreigingen beide is Hjj de waar achtige en getrouwe. Meroz is een stad op welke de schrikkelijke toorn Gods rust; zjj en hare inwoners zullen geen vrede hebben. De Hei lige Schrift bewaart over deze stad een geheim zinnig stilzwijgen. Terwijl de vlakte van Me giddo een van de beroemdste gedeelten is van het land Kanaaneen vlakte die het tooneel was van zoo menigen strijdterwjjl de naam en plaats van de beek Kison, van den berg Tabor, van de stad Taanach tot op den hui- digen dag zjjn bewaard, weet niemand van de ligging der stad Meroz meer een spoor te ontdekken en is van hare geschiedenis geene enkele bladzyde aan de vergetelheid ontrukt. Gjj vraagthoe kwam zy op hoe verging zjj Welke was de straf waardoor haar bestaan een einde nam Maar op al die vragen verneemt gjj niets, dan een veelbeteekenend stilzwijgen. Let er op Let er op met aandacht I Want dat is het oordeel Gods over allen, die zich aan den strjjd Gods onttrekken. De vloek des Heeren rust op hen. Zjj missen allen invloed op het leven. En als aan het eind van een eeuw de historieschrijver zich neerzet om de lotgevallen van land en volk te vereeuwigen, zal slechts de naam van dezulken worden genoemd. En het eenige wat er overblyft is een nagalm van het woord door den engel des Heeren gesproken D. LITTOOIJ Az. MIDDLtóURG. - -.Ifc - Gemakkelijk heeft hij het niet op aarde gehad. Ook hjj heeft den strijd gekend, dien ieder mensch voeren moet. Daarbjj begeerde zijn vleesch tegen den geest, en de zonde welke in hem woonde, wilde hem altijd weer er toe om den Sprinkader des levens te ver laten. Bovendien leefde hjj in ’t midden van een geslacht, dat steeds voortschreed op het hellend vlak der zonde maningen lachte. Hoe smartelijk za] het hem soms geweest zijn, en met welk een smachtend verlangen zal hjj uitgezien hebben naar het uur, waarin de zonde niet langer eene scheiding zou kun nen maken tusschen hem en God. Eer hij het vermoedde was zy aangebroken, en hjj behoefde niet negen eeuwen te wandelen in dit Mesech, want slechts driehonderdvjjfenzestig was het getal zjjner jaren, Neen, wjj wagen het niet om aan te duiden, wat Henoch zelf ondervon den heeft in het oogenblik zjjner opneming. Hoe zal de vreugde zjjne ziel vervuld hebben, toen de aarde hem losliet, de zonde zich ver wijderde, en het loome lichaam zich geheel aanpaste aan de plaats, waarheen hjj ging. Al duidelijker werd het hem wat er geschiedde en zjjn hart huppelde by de gedachte, dat hjj aanstonds het beloofde land zou betreden. Wat zaligheid doorstroomde zjjne borst, toen hjj omringd door de Engelen van schrede üot’T gendheid schrede al meer naderde tot Hem, met Wien hjj hier op aarde steeds wandelde, terwyl hjj de verwachting mocht koesteren, dat hjj nu ongestoord zich zou mogen verlustigen in de zalige nabijheid zijns Gods. r t Zeeuwsch Kerkbla

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1