FEUILLETON. F Kbijn. Bouma. UIT HET UEVEJT. Laman. Kerk- en Schoolnieuws. Officiëele Berichten. De ontvanger, J. P. DE WagEMAKEE. BABBI NAMI EL. Eene geschiedenis uit het laatst der vorige eeuw DOOB P E K A H. -* TWEETAL te KruiningenJ. D. Heersink te Baambrugge en G. J. v. d. Vegt te Haren. AANGENOMEN naar Groningen A: Ds. J. Vogelaar van Apel doorn. Ds. J. J. Bajema, pred. der Geref. Kerk te Epe die het beroep aannam naar de Geref. Kerk te Oostzaan, zal op 5 Maart afscheid ne men van zpne gemeente, en op 12 Maart in trede doen, na vooraf te zyn bevestigd door Ds. P. A. Lanting, predikant te Nieuwendam. De classis Bolsward der Geref. kerken heeft met algemeens stemmen tot den dienst ^es Woords toegelaten, den heer J. Ridderbos, theol. Docts., beroepen predikant bij de Geref. kerk te Oosterend. Aan de school voor Geref. Onderwijs te Middelburg is tot onderwijzer benoemd de heer F. de Hullu van Rotterdam. V. Een duister einde. Een heerljjk lichtpunt in deze duister eindi gende geschiedenis is dus bovenal dit, dat hij noch door beloften, noch door bedreigingen, ontrouw is geworden en tot het Jodendom niet is teruggekeerd, maar standvastig is gebleven in zijn geloof in Jezus Christus. Trouwens wie met hem omgang gehad had gedurende enkele weken van zijn verblijf te Ystad, en van nabjj hem eenigermate had leeren kennen, twijfelde ook aan zijne oprechtheid in het geheel niet. Dit neemt daarom niet weg, dat hij voor een tijd, en in een oogenblik van zwakheid en onder vreeselijke bedreigingen der Joden, nog wel er toe kon gekomen zijn, den Christus te verloochenen. Niettegenstaande dit heerlijke lichtpunt, dat hij als een voorbeeldig Christen leeft, bljjven we het einde toch duister noemen, vooral met het oog op Rabbi Samuël zelf. Niets toch werd meer vernomen van zijne worden vergeten. Wel zijn de Joden somtijds wonderlijke, veelal „lastige*, niet zelden „onheb belijke*, meestal „zeer vijandige* creaturen, maar vergeten we nooit, dat dezelfde vijandschap tegen God en Christus ook woont in aller menschen hart, al openbaart zich die vijand schap dan ook in gansch anderen vorm. Ons christenvolk bedenke, en neme eens ernstig ter harte, wat Gods getuigenis ons daarvan leert door de pen van den Apostel Paulus „En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zondenin welke gij eertjjds gewan deld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, des geestes, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheidonder dewelke ook wy allen, eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleesches, doende den wil des vleesches en der gedachte, en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderenmaar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misda den, heeft ons levend gemaakt met Chris tus; uit genade zyt gij zalig geworden; en heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Je- vrouw en van zijne kinderen. Waarschijnlijk hebben die hem allen verlaten. Welk een smart moet dit voor hem zijn Wan neer men toch voor altoos van dierbare betrek kingen gescheiden wordt, en men nooit iets meer van hen verneemt moet dit als een worm knagen aan ons levensgeluk. Doch ter anderer zijde, wanneer men ziet wat de kracht des geloofs vermag, dan mag het tot blijdschap stemmen, wanneer zóóveel genade door God geschonken wordt, om te verlaten vrouw en kinderen en akkers om Christus wil en des Evangelies wil. Of Rabbi Samuël nog in leven is, weten we niet, en evenmin weten wij of hij, indien hij nog leeft, nog te Londen zich bevindt. En daarom spijt het ons, dat we met dit Hoofdstuk de geschiedenis van Rabbi Samuël moeten eindi gen. Hadden we deze geschiedenis in een ro mantisch kleed willen steken of willen illustree- ren, dan zou het einde wellicht anders zijn geweest. Dit was echter geenzins ons doel. Het was ons doel de nuchtere feiten mee te deelen. En ook hadden we er nog een ander doel mee. Er wordt in onze dagen zooveel gedaan voor, en zooveel geschreven over „de Zending”, en omdat daardoor dan schier altoos bedoeld wordt „den arbeid des Evangelies onder de Heidenen, meenden we, dat het zijn nut kon hebben ook van een wapen, dat den tegenstander in het oog van anderen vernederend treffen kan, geen gebruik te maken, dan het met leedvermaak te hanteeren. In de ooren van een oprecht kind van God kan het nooit aangenaam klinken, wanneer hij de gebreken en zonden zijns broeders hoort vertellen op de straten van Askalon, en hy herkent zijn eigen stem daarin. En er kon wel eens een tyd komen, dat hy zich diep schaamt over de dingen, waarin hy zich te voren ver heugde. Voor sommigen komt die tyd echter nooit, omdat ze wel den naam hadden, dat ze leefden, maar zie, ze waren dood. Indien er meer ernst gemaakt werd met dat dooden van de oude natuur, wat zou het Chris tendom schooner zyn. Het verwy’t kan terecht ook tot ons komenGy hebt nog niet ten bloede toe tegengestaanHoeveel wordt niet gekoesterd, ingewilligd, wat bestreden en ge weigerd moest zyn. Hoeveel wordt niet ver- goeilykt, verbloemd, met een beroep op ’s menschen onmacht gedurig bedreven, En toch weten we, dat aan deze zyde des grafs de aanvechtingen des vleesches niet op houden en wel is ons bekend, dat alleen in de mogendheid des Heeren de vyand kan weerstaan maar ook dit vergeten we niet, dat waar de bede ernstig ten hemel klinkt„Uw wille geschiede, gelyk in den hemel, alzoo ook op aarde!" dat Jdaar ook het zwaard niet in de schede blijft rusten, maar in de kracht des nieuwen menschen ten doode geworsteld wordt met de oude natuur. „Onze oude natuur dooden.” Deze welbekende uitdrukking uit ons schoone doopsformulier is aan de Heilige Schrift ont leend. Velen zijn er, die deze vermaning van den drieëenigen Verbondsgod aan zyn bonds volk niet verstaananderen verstaan haar wel, maar brengen haar zeer gebrekkig ten uitvoer, Wel hoort men veel over die oude natuur spreken en ook wordt er menigmaal over ge klaagd, maar spreken en klagen is nog geen dooden. Toen Goliath Israël hoonde en tartte, was ieders mond vol over den reus, het geklag was algemeen over zyn brutalen moed en men begeerde hartelyk van hem ontslagen te zyn maar met al dit praten en zuchten bleef Go liath Israël verschrikken, tot daar een David kwam, die hem tegemoet ging, hem met slin ger en steen bestreed, en hem nedervelde. Ook onze oude natuur is zulk een reus, en zonder wedergeboorte is er geen denken aan zyn macht te weerstaan en zyn invloed te breken. Zoo min als een moorman zyn huid veranderen kan, zoo min kan de natuurlijke mensch iets doen, dat niet voortkomt uit de oude natuur. Deze heeft by hem de alleenheer schappij. Anders wordt dit, wanneer er een ander levensbeginsel in ons wordt ingeplant, een nieuw en heilig levensbeginsel, ’t welk niet zondigen kan. Dan krygt de reus een bestrij der met zyn oppermacht is het gedaan hy moet het rijk deelen, neen hy moet het veld ruimen geheel en al, en geen schyn van ge zag kan hem worden overgelaten. Doch daartoe komt het niet in één morgen stond. De reus laat zich zoo maar niet wegja gen en overwinnen en vernietigen. En daaruit ontstaat nu des Christensstryd, die voortduurt tot de ure zyner ontbinding toe. De stryd tussehen den ouden en den nieuwen mensch, tusschen vleesch en Geest, tussehen de wet der zonde in zyne leden en de wet zyns ge- moeds, tusschen het goede dat hij wil en het kwade, dat hy niet wil. By dien innerlyken tweestrijd is hy geen lydelyk toeschouwer. Het is zyn vurige be geerte, zyn hartelijke wensch, zyn innige ver zuchting, dat de oude natuur geheel onder drukt mocht worden, vernietigd, gedood. Doch het is meer dan een wensch, een bede, een zucht, een klachthet is ook zijn bloedige strijd. Het komt tot een tegenstaan van de zondige genegenheden, tot een uitrukken van het oog, tot een dooden van de leden, die op de aarde zyn. Dit is de ware stryd. Helaas, veel te traag en te flauw zoo menig- werf gestreden. Helaas, een strijd, die niet altijd uitloop öp zegepraal en overwinning. Het dooden van de oude natuur is een pijn lijk werk, want het is onze oude natuur, ’t Is Classicale Collecte. De ontvanger van bovengenoemde Collecte der Gereformeerde Kerken in de classis Mid delburg, geeft hierbij kennis, dat hy tot het ontvangen daarvan, ditmaal zitting zal houden D. V. Donderdag 16 Februari aanstaande op het gewone uur, in de Consistoriekamer der Noorderkerk. Middelburg, 8 Febr. 1905. vrjj wat gemakkelyker het mes te zetten in eens anders wonden dan in ons eigen vleesch. Het is lichter van den naaste te vergen, dat hy verloochene, hetgeen hem lief is, dan den eisch aan ons zelven te stellen en dien eisch ook te volbrengen. Maar hoe pijnlijk en moeilyk dat dooden van de oude natuur is, dat verloochenen van eigen zin en wil, hartstocht en lust, het heeft toch plaats. David worstelt met Goliath op leven en dood en overwint. Een enkel voorbeeld. Daar leefde eens een man, die van nature zeer gierig was. Zoo zyn er meer. Maar hy leert een ander leven kennen, doch met dat nieuwe leven was hy toch zyn ouden daad niet kwyt. De neiging tot schrapen bleef hem by tot zyn ouderdom toe. Echter haatte hy deze zyne zonde met een volkomen haat. Waaruit bleek dit? Wanneer hy besloot een gave te brengen op ’s Heeren altaar, zoo zeide zyn gierige na tuur: „dat is nu toch veel te veel voor u „Gy hebt gelyk,“ gaf hij dan hierop ten ant woord, „het is voor zulk een vrek .als ik te veel, daarom zal ik mjjne gave verdubbelen, en als ge nog eens spreekt van te veel, dan zal ik haar verdrievoudigen!" Hier hebt ge iets van dat dooden van onze oude natuur; lijnrecht ingaan tegen hetgeen hij wil en wenseht. Een ander voorbeeld. Sommige menschen hebben de ongelukkige neiging alles van zyn kwaden kant te bezien; blind voor het goede, meten ze het verkeerde zoo breed mogelyk uit en brengen het met genoegen op de straat, ’t Behoeft altijd nog geen kwaadspreken te zyn, doch al is het maar kwaad vertellen, zoo is het al erg genoeg. Een zekere vrouw, ze is al lang dood en be graven, maar er leven nog kinderen van haar, die aan ’t zelfde euvel lyden, een zekere vrouw had ook zoo’n wespenaard. Ze kon boekdeelen vullen met critiek op personen en zaken, en het ontbrak haar in gezelschap nooit aan stof en ook niet aan toehoorders. Kwaad wordt graag gehoord. Maar de Heere bekeert deze zondaresHy laat in haar zwartgallige ziel zijn vriéndelijk licht schynen, en bracht haar tot diep berouw over haar eigen onvriendelijkheid en haar eigen kwaad. Toch moest ook zy die oude natuur blyven dragen, en dit kostte ook haar menige klacht maar zy streed daarbij den goeden stryd des geloofs. Als ze in gezelschap de lust voelde opkomen iemands doopceel te lichten, dan maakte ze front tegen de aanvallende beweging van haar oude natuur, en in plaats van kwaad sprak ze niets dan goed van dien persoon, ze prees zyn goede eigenschappen en zweeg van zyn gebreken. Ook dit was een dooden van de oude natuur. Deze voorbeelden zyn echter met honderden te vermeerderen. En ik acht het een voorrecht, wanneer men ze uit eigen leven kan bybren- gen, al zal men dit in vele gevallen schromen te doen. Alles sticht niet. Het tegendeel wordt echter ook gezien. Wanneer twee broeders twist hebben, en ge bespeurt dan hoe de een zich in de handen wrijft, omdat hy iets van den ander kan ver tellen, ’t welk deze liefst niet weten wil, dan wordt er van dat dooden van onze oude na tuur niet veel gezien, maar dan ligt, om met Bunjan te spreken, Christen smadelijk neer geworpen onder de knieën van Appolyon. Helaas, dat dit zoo vaak geschiedt. Er is meer christelijke heldenmoed toe noodig, om deze geschiedenis eens mee te deelen, om er aan te herinneren, dat er ook nog is een „Zen- dingsarbeid onder de Joden”. Helaasmaar al te veel wordt dit vergeten. En nu zegge men niet„Maar de zending onder de Joden te dryven, is ook zulk een ho peloos werk”want waarlijk, onze Zending onder de Heidenen, die zooveel duizenden kost, is ook niet zoo rooskleurig en bemoedigend. En nog eens al is ook het verdwijnen van Rabbi Samuël raadselachtig dit, dat hy als een voorbeeldig Christen leeft, maakt in het eind alles goed. En al is dan ook mislukt de gedachte en de hoop verijdeld, dat hy als arbeider in de wijngaard des Heeren onder Israël het Evan gelie brengt, wie weet of hy als een eenvoudig barbier in het groote Londen, door met vele en met allerlei menschen in aanraking te komen, nu op deze wyze niet voor velen ten zegen is of geweest is. v Verflauwe by ons Christenvolk toch den ijver niet, om ook aan de bekeering van Israël te arbeiden. „Predik het Evangelie allen creaturen!* Dit is de last welke Jezus aan Zyne Apostelen, en in hen ook aan Zyne gemeente gaf, en aan welken last ook nu nog die gemeente getrouw moet blijven. En wyl nu de joden ook nog tot die „creaturen" behooren, mogen ze niet Jan. Ten minste dat geloof ik. Ik lees zelfs niet graag de kerkelyke bladen maar laat my enkel in met de politiek en de sociale kwestie. Kbijn. Ja, zoo gaat het. Verklaren kan ik het, maar goedkeuren niet. Louw. Kunnen wy er nog eens over praten, want ik wil nog weleens over deze zaken na der spreken. Jan. Ik geef er niet om, maar ik stel er ook weinig belang in. Kbijn. Als wy in de gelegenheid zyn, moe ten wy het voortzetten. Kruinigen, 7 Februari 1905. Alhier werd een tweetal opgemaakt, bestaande uit Ds. J. D. Heersink van Baambrugge en Ds. G. J. v. d. Vegt van Haren. Namens den kerkeraad der Geref. kerk, L. J. Floeussb, Scriba. Louw. Veel zyt ge nog niet veranderd. Ge hebt de menschen altyd nog al vertrouwd, en denkt niet gaarne iets kwaads van hen. Zoolang ik er geen bepaalden grond voor heb, waarom zou ik het doen Louw. Dat is zoo. Maar geeft gy hun gelyk Kbijn. Hier zou ik hetzelfde kunnen zeg gen, wat ge daar zooeven uitgesproken hebt. Ge zjjt ook waarlyk niet veel veranderd. Nog altyd even haastig. Louw. Ja, ik hou er van om wat op te schieten. Van talmen heb ik een afkeer, zeg het dus maar spoedig. Kbijn. Dat zy het ernstig meenen, daaraan twyfel ik niet. Ook neem ik gaarne aan, dat zy veel zien, wat hun niet bevalt. Maar ot zy recht hebben om zoo luide te klagen, is eene andere vraag. Louw. Op deze wijze komen wy nog niet veel verder. Ge zyt my al te voorzichtig. Kbijn. Het kan wel. Ik twyfel er echter niet aan, of ge zult my van lieverlede wel verstaan. Daarom ga ik nu dadelyk eene schrede verder en verklaar, dat ik niet goed keur, dat de lieden zoo over elkander klagen. Het is altyd een bedenkelyk teeken, wanneer een klager zelf in ’t geheel geen schuld heeft. Louw. Maar dat zeggen zy toch niet, en om die reden zou ik er haast toekomen om je te beschuldigen van eene al te groote hardheid. Kbijn. Watzeggen zy dat niet Zy zeg gen toch wel, dat ons volk te conservatief is, dat anderen nieuwigheden invoeren, dat an deren twisten over de beteekenis van den Doop. Waar zy zoo over hunne medeleden oordeelen, spreken zy daarmee niet uit, dat zy zelf zonder schuld zyn. Louw. Als ge het zoo opvatten wilt, en ge hebt er wel eenig recht toe, dan is het wat anders. Doch ik wil liever weten, wat ge over die zaken denkt. Kbijn. Dat begrijp ik. Doch eerst wil ik nu eens zeggen, hoe ik over de klagers oor deel. Indien ieder beljjder der waarheid eerst eens begon, met zich zelf te verootmoedigen en eigen schuld oprecht te belyden voor Gods aangezicht, dan geloof ik, dat er minder hoog hartigheid onder ons gevonden zou worden, en de klachten ook minder luide zouden zijn. Louw. Zoudt ge dan wenschen, dat ieder zich maar stil neerlegde, by wat hy nu een maal als een kwaad beschouwde? Moet dan maar blyven zitten, wat het kerkelyk leven schadelijk is Kbijn. Wel, neen. Wy zijn geroepen om overal, waar wy het kwaad vinden het te be strijden. Doch dat klagen over elkander komt uit eene verkeerde bron, en is geen middel tegen de kwaal. Jan. Met aandacht heb ik naar jelui geluis terd en ge zult my wel toestaan, dat ik myne meening nu ook eens zeg. Kbijn. Ga gerust je gang. Het heeft me reeds verwonderd, dat ge je zoolang stilge houden hebt. Louw. My ook, want je roert je mond ook anders nog al. Jan. Ik ben dat gekibbel al lang moe, en laat het geheel aan de liefhebbers over. Er zyn andere zaken, die my meer belang in boezemen, en die veel vruchtbaarder zyn. Kbijn. Derhalve trekt ge je er niets meer van aan, en laat klagen wie klagen wil. Jan. Natuurlijk, zy luisteren toch niet naar me. Nu dat moeten zy dan maar weten. Maar ik ben niet van plan myne arme ziel te kwel len met al die kleinigheden. Louw. Waarmede bemoeit ge je dan wel Zeker met meer belangrijke zaken

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 2