Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMi, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
l
UIT HET WOORD.
Vrijdag 10 Februari 1905.
2e Jaargang.
No. 33.
Drukker-Uitgeier
I
En
van
VARIA.
SCHRIFTBESCHOUWING.
Littooij.
4
r
3
Art. 36.
De Deputaten door de Gen. Synode te Arn
hem benoemd, met het oog op het op de Sy
node te Middelburg ingediende gravamen
inzake art. 36 der geloofsbelijdenis, zullen al
lerwaarschijnlijkst binnen eenige dagen hun
rapport aan de Kerken zenden.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
PRIJS DER ADVERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
EN HENOCH WANDELDE MET GOD.
En Henoch wandelde met God.
Gen. V 22a
Henoch’s naam geeft te kennen inwijden,
toewijden. Hebben soms zijne ouders onder
hoogere leiding verstaan, wat dit kindeke een
maal zyn zouof is het enkel de begeerte des
harten geweest, welke hen tot dien naam heeft
geleid Wie zal het zeggen Maar hoe het
ook zij, hij heeft dien naam met eere gedra
gen, want by was met al zijne krachten en
gaven gewijd aan den dienst des Heeren. Wij
weten wel niet veel van hem, maar genoeg
om te kunnen zeggen, dat hij een toonbeeld
van godsvrucht was.
Hij wandelde met God. Schilderaehtig is de
uitdrukking. Gij meent haar dadelijk te ver
staan. Zy is voor ieder duidelijk. Bjj elke om
schrijving, welke ge van haar geeft, verliest
ze. Door haar kortheid maakt zij indruk, en
zij beeldt zijn leven voor u af. Ofschoon het
niet mogelijk is het beter te zeggen, moet ge u
toch rekenschap geven van wat ze inhoudt,
en dan valt het aanstonds in ’t oog, dat ge irf“
Henoch niet een man moogt zien, die zich uit
het gewone leven terugtrok. Hü verkeerde onder
zijne tijdgenooten als een hunner. Hij was
gehuwd en had kinderen, en als man en als
vader kweet hij zich van zijne taak. Hij ver
zorgde zijn huisgezin, hij bebouwde zijn akker
en kende het leven zijner beesten. Hij achtte
het niet beneden zich om met zijne medemen-
schen in aanraking te komen en hij legde zich
met ijver toe op het behartigen zijner aardsche
taak. In mijding zocht hij geenszins zijne kracht
en in ontvluchten van het leven zag hij geen
heil.
Nochtans was hij schier een eenling onder
zijn geslacht. Bjj het gezin in welks midden
hij woonde en bij het vele goede, dat de aarde
hem opleverde kon hij niet leveu. Versmaden
den omgang met anderen deed hij niet, maar
volle bevrediging vond hij er evenmin in. Als
hij de klaverrijke weiden zag, dacht hij aan
Hem, die het gras uit de aarde doet voort
spruiten, als het dartele vee over de velden
huppelde, blikte hij omhoog tot Hem die de
jonge raven hoort, als zij tot hem roepen, als
hjj in ’t midden der zijnen was, verhief hij
zjjn hart tot den Wachter, die nooit slaapt of
sluimert, als de moeite groot en de zwarig
heden vele werden, troostte hij zich met de
belofte, dat eenmaal de slang de kop zou ver
pletterd worden. Henoch leefde met God. Hij
zag overal Zijne macht, hij merkte overal Zijne
wijsheid op, hij proefde in alles Zijne goeder
tierenheid, hij voelde zich overal in Zjjne na
bijheid. God was niet verre, maar in zijne
tegenwoordigheid, en dat gaf hem vreugde, en
stelde hem gerust. Dit was hem meer waard
dan al zijne bezittingen. De nabijheid zijns
Gods was zijn leven en met den kerkvader
had hij knnnen zeggen, dat ze hem zoeter was
dan honig, voedzamer dan melk, en helderder
dan alle licht.
Hij wandelde met God. Hiermede wordt ook
te kennen gegeven, dat hij met God omging
als een vriend met zijn vriend. Hij had voor
den Heere geen geheimen, hjj deelde hem alles
mede, bjj sprak met hem over zjjne binnenste
gedachte. Al zjjne begeerten maakte hjj met
bidden en smeeken den Heere bekend en hjj
wentelde steeds zjjn weg op Hem. Als hij met
zjjn God sprak, hield hjj niets verborgen, maar
hjj legde zjjn gehesle hart, zjjn gansche leven
bloot. Het was hem eene gedurige behoefte
voor elke weldaad hem te erkennen, en eiken
nood hem te klagen. Het was voor hem niet
pjjnljjk, maar troostvol, dat de Heere zijn hart
doorgrondde en al zjjne nieren kende. Nooit
Oogsttijd.
Een stapelwerk, zooals schier geen Ministe
rie vóór het MinisterieKuyper leverde, ligt
in wetsontwerpen van omvangrijke beteeke-
nis gereed en wacht dus op afdoening.
De inhoud dezer ontwerpen is echter niet
naar den zin der wij-zinnigenomreden met
de Christelijke beginselen in deze ontwerpen
is en wordt gerekend, en omdat ze dit Mini
sterie, uit politieke berekening, niet de eer en
den nawerkenden naam- willen geven dat de
wetten tot verbetering der toestanden op het
terrein van het sociale leven door het Chris
telijke Ministerie zjjn bezorgd. Zij, die geen
heil, maar ontzieling, verachtering ja rampen
van deze beginselen verwachten, doen alles
wat in hun vermogen is om de afdoening er
van, vóór Juni te beletten. Zoo weinig mo-
geljjk mag er, voor zoover het aan de vrijzin
nigen ligt, thans tot stand komen. En na
Juni hopen zjj de meerderheid te verkrijgen,
Aan „uw weetgierigen Lezer” I. J. B. te Axel.
Waarde Vriend.
Uw vraag getuigt van scherp opmerken en
nauwkeurig lezen. Daarom wil ik gaarne in
enkele regelen U antwoorden, moge het zjjn
tot uwe volkomene voldoening.
Het zal zeker wel geheel afdoende zjjn, zoo ik
zeg, dat die Farizeeërs in No. 30, door den zetter
verkeerd herdoopte Phoeniciërs zjjn. Ik was van
plan mjjne lezers op deze drukfout attent te
maken. Maar door drukke bezigheden is het
mjj ontgaan. Eveneens heeft men in Middel
burg van Danieten Danisten gemaakt. Alsof
er nog geen -isten genoeg waren.
Overigens kan Uw vraag gesplitst in twee
deelen
a had de verhuizing der Danieten toenter
tijd al plaats gehad
b indien dit zoo is, waaruit bewjjst gjj dat
de Noordeljjke Danieten zjjn bedoeld
Nu schjjnt het mjj toe dat uw bezwaar niet
in a maar in b gelegen is. Toch zal ik ook
over het eerste iets zeggen.
In Jozua 19 46, 47 worden de grenzen van
Dan opgegeven en terstond wordt de verhui
zing der Danieten er aan toegevoegd. Toen
was dus deze verhuizing al bekend.
Vergeljjk hiermee Richt. I 34 en gjj be
merkt dat daar de oorzaak voor de verhuizing
wordt aangegeven. De Amorieten en Kanaanie-
ten in het gebergte, want zij lieten hun niet
toe af te komen in het dal. Toen werd het
den kinderen van Dan temoeieljjk. Want hun
gebied lag volgens Joz. 19 40 v. v. zoo goed
als geheel in de vlakte.
Indien dus de historische orde gevolgd ware,
zou het verhaal uit cap. 18 thuis behooren na
hoofdst. 1 34. Zoo oordeelen Keil, Lange,
e. a. Zjj beschouwen hoofdstuk 18 als een aan
hangsel dat ten doel heeft het tijdperk der
Riehteren te karakteriseeren. Wjj krjjgen een
kleine proeve van den geest des tjjds.
Wat nu het tweede aangaat, geloof ik vol
doende grond te hebben om aan de Noord-
Danieten te denken. En wel hierom
a. Debora noemt Dan in verband met Aser,
Zebulon en Naftali, die allen in het Noorden
woonden.
b. De naburen van Dan in het Zuiden wor
den niet genoemd, wat reden is er om Dan
wel te noemen, wjjl deze stam een der minst
beteekenende was, die tegen zjjne vjjanden niet
opgewassen bleek
c. Terecht zegt U dat Japho in Dan’s Zui
delijk gebied lag. Het is U echter wel bekend
dat Japho wel eene landingsplaats is, maar
volstrekt geene havenstad. Integendeel voor
den handel is deze plaats geheel ongeschikt.
d. En aangezien nu Dan met de Noordelijk
wonende stammen wordt genoemd als een volk
van zeelieden kwam ik tot de conclusie, dat
zjj met de destijds Noordeljjker wonende Phoe
niciërs zich op den handel hadden toegelegd.
Wel is mjj bekend dat Japho later een Phoe-
nicische kolonie werd, maar het komt mjj on
waarschijnlijk voor, dat toen reeds de Phoeni
ciërs zoo zuideljjk waren afgedaald.
Ziedaar de gronden voor mijn gevoelen.
Meent gjj nochtans van mjj te moeten ver
schillen, gij zjjt daarin volkomen vrjj. ’t Is geen
zaak van heel groot belang.
Met hart, groet t. t.
D. Hoek.
dit Ministerie te doen henengaan en een vrij
zinnig Ministerie te zien optreden. De socia
listen zullen hun helpen want de vrijzinnigen
leven met hen uit één beginsel en staan hun
dus nader.
Natuurlijk worden dan die gereedliggende
ontwerpen ingetrokken, en wordt althans al
wat christelijk is er uit weggenomen en voorts
kunnen zjj zelven profiteeren van en naam
maken met den reuzenarbeid van het niets-
doende, gesmade, christelijke Ministerie.
De Heere geve, dat toch worde ingezien
waarom het in de eerst volgende weken en
maanden gaat
Na langen en bangen strjjd en veel gebed
tot den Heere der heirscharen is de oogst ge
rijpt en wacht, ten minste een en ander, op
het binnenhalen.
Daarom is de tegenstand zoo fel, en maakt
al wat anti-ehristeljjk is zich op, om te
beletten, dat er geoogst wordt.
Dat was altjjd zoo, tegen het rjjpen van den
oogst. Zoo was bjj de afvalligen van het Jo
dendom, toen Johannes, de voorlooper, en de
Heiland zelf het goede zaad hadden gestrooid.
Zoo was het, toen de apostelen den akker der
heidenen hadden omgewoeld, en er groei en
wasdom kwam. En zoo zal het zjjn in de
laatste dagen.
De strjjd was, is en zal fel wezen als het
oogsttjjd is.
Het woord van Nehemia zjj het woord en
het leven van een ieder onzer,God van den
hemel zal het ons doen gelukken, en wjj zjjne
knechten zullen ons opmaken en bouwen*.
Van stilzitten mag geen sprake zjjn.
Bidden en werken werken met het oog op,
in afhankelijkheid en overeenkomstig den wil
van God. Littooij.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
KL AAGT OONEN.
Louw. Er schjjnt veel aan ons kerkeljjk le
ven te haperen, want aan klaagtoonen is er
geen gebrek.
Keijn. Ik zal het niet tegenspreken. Doch
waarover gaan die klachten
Louw. Wie zal het alles opnoemen? Be
ginnen kan men wel, maar het eind vindt men
niet licht.
Keijn. Begin dan alvast maar, en noem
slechts de hoofdzaken.
Louw. De een klaagt, omdat ons volk naar
hjj meent te conservatief is en maar niet wil
begrjjpen, wat eisch is van dezen tjjdeen
ander, omdat er zooveel nieuwigheden inge
voerd worden, waarvan hjj het nut niet inziet
een derde, omdat er zooveel verschil van ge
voelen over den Doop is; een vierde, omdat
de kerkeljjke uitgaven elk jaar klimmen en hij
niet weet, waarop dat uitloopen zal.
Keijn. Het is al genoeg. Voorloopig kun
nen wjj het er wel meedoen. Ik gevoel al
thans geen begeerte om nog meer te vernemen.
Louw. Gjj moet het weten. Er zjjn er an
ders nog in overvloed.
Keijn. Ik geloof het, en zelfs ben ik van
gedachte, dat er nog heel wat zaken zjjn, die
aanleiding tot klagen kunnen geven.
Louw. Maar wat denkt ge van de door mjj
reeds genoemde.
Keijn. Het is zeker niet aangenaam, dat er
zoovelen zjjn, die zich gedwongen gevoelen om
uiting aan hunne ontevredenheid te geven,
wjjl het een bewjjs is, dat er vele dingen zjjn,
die niet deugen.
Louw. Dat had ik niet van je verwacht.
Dus ge gelooft, dat al die lieden gegronde
redenen daartoe hebben.
Keijn. Nou gaat ge wel wat ver. Ik neem
aan, dat die menschen het ernstig meenen,
dat zjj het zelf anders zouden wenschen.
70 cent.
3 cent.
was hjj beter in zjjn element dan wanneer hjj
geheel alleen met zjjn God was.
Gods verborgen omgang vinden, zielen daar
zjjne vrees in woont, ’t heilgeheim wordt aan
zjjne vrienden, naar zjjn vreê-verbond getoond,
De waarheid daarvan heeft ook Henoch erva
ren. God was van zjjne zjjde ook vertrouweljjk.
Hjj naderde Henoch, Hjj openbaarde zich tel-
kene duidelijker, Hjj liet zich aan hem uit,
Hjj maakte hem deelgenoot van alles wat in
zjjn hart was. Heeft de Heere later eens ge
sproken Zou Ik voor Abraham verbergen wat
Ik doen zal, en geeft Hjj daarmede te kennen
de innige verhouding, waarin Hjj tot dezen
aartsvader stond, hetzelfde geldt ook van
Henoch. God wijdde hem in de verborgenhe
den van de moederbelofte in, opende hem de
schatkamer van Zjjne genade, toonde hem zelfs
de oordeelen, welke over de aarde en hare be
woners zouden losbreken.
Zoo werd Henoch’s inzicht in de waarheid
verdiept, zjjn bewustzijn verhelderd en zijn
geloofsleven versterkt. Hjj kende God in Zjjne
genade en rechtvaardigheid, in Zijne macht en
wjjsheid, in Zjjne barmhartigheid en trouw,
en elk woord, dat hjj sprak, en elke daad,
welke hjj verrichtte, legden getuigenis af, dat
hjj zich wist onder ’s Heeren alziend oog en
Zjjne onmiddelljjke nabijheid. Meer en meer
werd hij een licht te midden van een krom
en verdraaid geslacht.
Gaat het u als deze Henoch? Ons leven
loopt zooveel gevaar veruitwendigd te worden,
op te gaan in het zichtbare. En dat mag niet.
Wjj hebben het leven niet in ons zelf, maar
wjj moeten het voortdurend ontvangen uit den
eenigen Sprinkader. Van oogenblik tot oogen-
blik bljjft gij diep af hankeljjk en daarom steeds
weer tot den God uws heils. Het deugt niet,
wanneer ge slechts nu en dan eens in de een
zaamheid uwen God zoekt, terwijl gjj dagen
achter elkander daarheen leeft zonder Hem te
ontmoeten. Het behoort zoo bjj u te zjjn, dat
het u waarlijk om Hem te doen is, uwe ziel
moet tot Hem uitgaan en uw hart naar Zjjne
gemeenschap dorsten. Wie zich tevreden stelt
met iets minder, zal bedrogen uitkomen en de
weg, langs welken gjj tot Hem gaan kunt is
thans veel duidelijker dan toen. Daarbjj er is
niets hooger, heerlijker en zaliger dan naar
Hem te verlangen en in Hem te rusten, dan
met Hem te wandelen.
Hjj is nabij de ziel, die tot Hem zucht
Hjj troost het hart, dat schreiend tot Hem
[vlucht.
Bouma.
z
I
‘A
i
,.f99V st ;>,j;