r FEUILLETON. I J. P. Tazelaab. UIT MET LEVEN, F I. i RABBI SAMUEL. Eene geschiedenis uit het laatst der vorige eeuw P E K A H. zoo heel veel tijd, en Rabbi Samuel even roept.” Nu kwam weer een ander der Joden nader by hem, en fluisterdeRabbi Samuël is ziek, mjjnheer „Wat? ziek?” hernam de heer de Jager. Dan wordt het meer dan tyd dat jullie wat bedaart, want bij een zieke past toeh waarlijk zooveel rumoer niet. Ik zeg u, dat hij niet ziek is, doch nu begin ik kwade vermoedens jegens u te koesteren. Zooeven dreigdet ge mij van 1 de trappen te zullen werpen, en nu wilt ge „Maar waarom wil je dan Rabbi Samuël spreken vroeg weer een ander. „Ik heb hem een boek geleend, en dit moet ik van hem terug hebben”, was het antwoord. „En dat Rabbi Samuël ziek zou zijn, moet ge mij niet wijs maken. Dat is eenvoudig gelogen. „Is dat ook al een van het genootschap der zielenvangers schreeuwde nu een ander. „Smijt hem van de trappen Doch de heer de Jager, zich meer kalm houdende dan hij werkelijk was, zeide„Denk om het open raam. Ge kunt er van verzekerd zijn dat ik de hulp der politie inroep bjj de eerste beweging, die ge maakt om my aan te tasten. Laat Rabbi Samuël zelf komen en mijn boek teruggeven, dan ga ik heen.” En nu kwam dezelfde Jood van zooeven weer by den heer de Jager, en zeide: „Mijnheer! Rabbi Samuël is ziek geworden, zoo waar as ik geen zoon van Mozes ben, en wel zoo ernstig, dat hij voor een uur ongeveer per rijtuig van hier naar het ziekenhuis vervoerd is.” „Ik neem van al uw praatjes niets aan”, was het antwoord. Ik weet dat by ten vijf ure nog in deze woning was, en „Zoo waar, mijnheer!” hernam de Jood weer, „Rabbi Samuël is weggebracht naar het zieken huis. Een uur geleden is ’t rijtuig voorgekomen, en daarmee is hij vertrokken. Doorzoek gerust Men zij toch voorzichtig! Waarom slijk op. dichter in zijn eigen linnen gespatBovenstaande uit- spraak van den „oud-secretaris” heeft iets van raillerie en sommige menschen vatten raillerie als ernst op. Bleven dergelijke uitlatingen in besloten kring, het zy zoo, men zou er even om lachen, want men gevoelt wel, hoe zwaar zoo’n woord weegtmaar ze worden publiek gemaakt en komen in den handel en de handel is nu een maal bedorven. Ik vind het altijd een lichtzinnig bedrijf kogels aan den vijand te geven, waarmee hy ons kan beschieten. De eisch is voor dezen tyd van veel-spreken en veel-schrijven wel wat te streng, om ieder woord op een goudschaaltje te wegen. Toch doet men goed den gulden regel niet geheel te vergetenHoudt tong en pen in toom Laman. Leven en dood. Mogen wy het leven en den tyd des levens bezien in het licht van God, ons in Zyn Woord ontstoken en door den Heiligen Geest gege ven, d. i.. in het licht der eeuwigheid, wat krygen dan beide een geheel ander aanzien en een onuitsprekelijk rykere beteekenis, dan ze hebben, wanneer wy ze bezien in het licht, dat, door en sinds den val in zonde, duisternis heet en is. Bezien wy, door Gods genade, bij dat oven genoemde hoogere en ware licht het leven dan is er niets by geval, maar dan komt alles van de hand van onzen God en Vader en dan we ten wy, dat alle ding tot onze zaligheid dienen moet. Wy zyn er dan ook van overtuigd, dat wy hier geen blijvende stad hebben, ja dat wy van het korte leven hier, gerustelyk spreken kun nen, als van komen en henengaan, van ver schijnen en verdwijnen. Maar hoe kort van dagen en vaak zat van onrust het ook is, toch is het van ontzaggelijk rjjke beteekenis, wyl het ter voorbereiding voor de eeuwigheid, voor hel of hemel, ons is gegeven. Als wy niet in het kindsche leven sterven, zaaien wy, zaaien wy in den Geest of in het vleesch. En wy maaien eeuwig, naar dat wy hebben gezaaid. Zaaien wy in het vleesch, dan zullen wy het eeuwige verderf maaien. Zaaien wij in den Geest, dan maaien wy het eeuwige leven. Ons vluchtige leven is dus onuitsprekelijk rijk van beteekenis. Ook hierom, dat wy, wy’zen, dat hy in deze gave alles heeftdat de Heilige Geest hem heiligt en verlicht en in alle waarheid leidtdat Hy hem bestuurt en beweegt, en in het hart spreekt en getuigt. En zeker, zoo is het ook. Maar de duivel gaat nu verder en zoekt den Christen te overtuigen, dat de Geest hem thans ook wel nieuwe dingen moet openbarendin gen, die de Bybel niet, of slechts gedeeltelijk bevat. Ja, hy gaat nog verder en verklaart zulk een kind Gods, ’t welk hy in zyne strik ken vangen wil, voor een door den Heiligen Geest gedrevene, die het uiterlyk licht der let ter niet meer behoeft, omdat hy het innerlijke heeft. Zoo tracht hy hem zijn eigen gedach ten voor gedachten des Heiligen Geestes te doen aanzien. Eer de geloovige er aan denkt is hy omhoog gedragen op de tinne des tem pels, waar hy zich verheven gevoelt boven Gods Woord en getuigenis, boven de kerk en de prediking. Hy ziet nu dit alles, met het geheele Jeruzalem der andere geloovigen, diep onder zy’ne voeten liggen. Menig kind Gods wordt door den satan op deze duizelingwekkende hoogte gevoerd. $0 kunnen zich onder geen kerkelyken band meer voegen; willen zelfs door het Woord Gods zich niet laten terecht wijzen, aangezien zy zich beroepen op den Geest, die hoogere din gen hun geleerd heeft. Tot dezen behooren soms uitnemende kin deren Gods, die de satan op zulk een wyze schadeloos maakt, zoodat ze zyn als een licht onder de korenmaat. In plaats van een weg wijzer, zyn ze veeleer anderen tot een strui kelblok. Beware de Heere ons voor zulk eene betoovering, en make Hij ons, door Zynen H. Geest, tot ootmoedige en nederige discipelen, die, in woord en wandel, Hem ter eere en anderen tot stichting zyn. Weesp. schreeuwen, en het staat te vreezen, dat alleen geweld verandering brengen zalwant van een vredelievende oplossing der bezwaren, komt maar niets. Men wil in de regeeringskringen blijkbaar geen verandering van eenige betee kenis toestaan, en erbarmt zich daar niet over de tranen der verdrukten. Dit kan niet diep genoeg betreurd. Want wat met geweld ver anderd wordt, verbetert er zelden op. De werken des vredes zyn tot nog toe altyd schoo ner geweest, dan de puinhoopen, die de oorlog maakt. En zoo is het in Rusland, om een woord van den apostel Paulus te bezigen „van buiten stryd en van binnen vrees doch het valt te betwijfelen, of onder en na dit alles vele Rus sen zullen roemen met Paulus’ roem, „doch God heeft ons gehoort Ook dicht by onze grenzen worden woelin gen waargenomen. Oorlog in het verre Oosten, oproerige bewegingen in het naderbygelegen Rusland, en werkstaking op groote schaal nog i onze buurtstraks komt het aan U, fluistert een stem daar van binnen. Maar het behoeft aan ons niet meer te ko- I men, want het woelt reeds genoeg in den I boezem van het Nederlandsche volk. Er is al i heel wat gal verbruikt voor bittere steekjes, 1 en in den stortvloed van redevoeringen, die in Louwmaand dezes jaars gehouden zyn, vlo gen de vlokken schuim reeds van veler lippen. De partijen sparen elkander niet, en men is er als de kippen by om elkaar een veer uit het lijf te trekken. Er ligt iets weemoedigs in zoo heftig een strijd tusschen de zonen van hetzelfde volk, en indien ge niet geloofdet, dat een heilig beginsel u verplicht mee de wapens te voeren, ge zoudt verlangen naar een rustig hoekske, waar ge van den kamp niets kondt hooren en zien. Maar „de nood is ons opge legd." De roeping van een Christen is nu een maal mijden van en strijden tegen hetgeen God en diens ordinantiën weerstaat. We doen het niet gaarne, maar nu we het moeten, doen we het met volvaardigheid des gemoeds en met geestdrift. Waren daar alle belijders maar diep van doordrongen, van dat „God wilhet!“, wat zou er minder verkiezingsdrukte moeten wor- den gemaakt. Het op trommelen van de lauwen en tragen veroorzaakt het meeste rumoer. Om de dubbelhartigen, die op twee gedachten hin- ken, die met eens of tweemaal op een Zondaj, ter kerk te gaan denken God te kunnen die nen, om die te overtuigen en te doen over hellen, moet de meeste drukte worden gemaakt. Het zy zoo. Men moet het leven nemen, zooals het is. Een ding is echter te hopen. Moge het heilig doel ons steeds zóó voor oogen staan, dat we onze wapens rein houden. Meer dan ooit mogen we wel nu, nu zoo menig smaad woord ons treft en zoo menig onverdiend ver wijt ons grieft, ons oog gericht houden op Hem, „die als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hy leed niet dreigde." Wat van alles het smadelykste is, is wel dit, dat ook op kerkelyk gebied de woelingen nog maar geen einde nemen. Het twisten, stoken, wraakoefenen, verwijten houdt niet op, tot groote schade van de broederlijke liefde en der waarachtige Godzaligheid. En de vrucht des Geestes raakt al weer zoekde liefde, blijd schap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Soms verblijdt ge U nog in de hoop, dat ten slotte toch de Geest het winnen zal van Duivel strikken. De beste plaats voor den Christen is in ootmoed, biddend en geloovig, neer te zitten aan de voeten van Jezus. Daar is het hem goed; ook is hy daar veilig, ’t Is daarom geen wonder, dat de duivel op niets meer uit is, dan de kinderen Gods uit den staat van kleinheid en geestelijke armoede uit te leiden. Dat beproeft hy op allerlei wyze. Vermomd in de gedaante van een engel des lichts, breidt hy voor de oogen huns geestes al de gaven en genadegiften, al de voorrechten uit, welke zy, als medegenooten van het konink rijk der Hemelen, zyn deelachtig geworden. Nu stelt de arglistige één dezer gaven op den voorgrondby voorbeeld de gave des Heiligen Geestes, en begint dan den geloovige te be- ik vrees het ergste. Ik voor my geloof echter dat zijne vrouw alles verraden heeft. En nu ontving ik zoo even bericht, dat hy per rytuig is vervoerd, en naar een krankzinnigengesticht gebracht is.” De heer de Jager begreep dus nu, dat het toch 'Waar was, dat Rabbi Samuël niet meer jn zyn woning was. Doch de lezer vraagt wellicht: „Hoe wist Ds. Volzeling zoo spoedig de geschiedenis dezer ontvoering?” en wy zyn in staat deze vraag te beantwoorden. De stalhouder by wie een rijtuig besteld was om Rabbi Samuël weg te brengen, had een schoonzuster, die een vriendin was van Mevrouw Volzeling. Deze was er juist by tegenwoordig, toen twee Joden aan de stal houderij kwamen, om te vragen of er ten zes ure een rytuig zou zyn in de Xstraat No. om een krankzinnige te vervoeren. Deze juffrouw die van Mevrouw Volzeling de geschiedenis van Rabbi Samuël niet alleen had hooren vertellen, maar hem ook wel eens by Ds. Volzeling had ontmoet en ook zyn adres wist, ging dadelijk naar Ds. Volzeling, om hieromtrent eenige in lichtingen te vragen, en tevens mee te deelen wat zy vernomen had. Hierop spoedde zich Ds. Volzeling dadelyk naar Rabbi Samuëls woning, doch hy kwam een oogenblik te laat, en zag nog juist het rijtuig wegrijden. Geen wonder, de kamers, gij zult hem niet vinden.” „Maar waar is dan zyn vrouw Laat zy het my dan geven. Zy weet er ook van,” hernam de heer de Jager. „Zyn vrouw zyn vrouw schreeuwden twee, drie Joden te gelijk” wat meen je Zou zyn vrouw hem dan alleen naar het ziekenhuis laten gaan Zy heeft hem zelf weggebracht.” „Mijnheerhier liggen boeken,” sprak nu de eerste weer. „Is uw boek daar bjj Neem het dan mee.” Dadelyk herkende de heer de Jager onder enkele boeken, die in een hoek der kamer op een tafeltje lagen, het zjjne, nam dit mee, onder het rumoer der Joden, terwijl Jozef toege schreeuwd werd: „En zorg jy nu, dat hier niemand meer boven komt Toen de heer de Jager weer aan zyn huis kwam, vernam hjj, dat de dienstbode van Ds. Volzeling aan zjjn huis geweest was, om te vragen of hjj dadelyk by Ds. Volzeling wilde komen, die hem iets bijzonders mee te deelen had. Zonder deze boodschap zou hy echter toch dadeljjk naar Ds. Volzeling gegaan zyn, om hem zjjne ontmoeting mee te deelen. Binnengekomen zeide Ds. Volzeling: „Wjj zjjn verraden, vriend de JagerHeel de ge schiedenis van Rabbi Samuël is den Joden bekend geworden. Op welke wyze weet ik niet, en hoe het mogeljjk is, begrjjp ik niet. Maar Woelingen. De natuurlijke mensch begrijpt niet de din gen, die des Geestes Gods zyn en verstaat dus ook niets van het „Vrede op aarde" uit den engelenzang. Het is in de wereld immers zoo rumoerig en onrustig, en het wordt hoe langer hoe woeliger. Geljjk het was in de dagen voor den zondvloed, zoo wordt het ook gaandeweg thansen de aarde was vervuld met wrevel Men komt oogen te kort om alle ingrijpende gebeurtenissen op het wereldtooneel aandachtig gade te slaan, en het ontbreekt ons veelal aan wjjsheid, om ze in haar ware beteekenis te vatten. Het mag al een enkele maal geschie den, dat men ons verwijten kan er te veel waarde aan te hechten, doorgaans beseffen wjj den ernst der toestanden niet half en bevroe den we niet, evenals de meeste kranken, in welk gevaar we verkeeren. Indien er één land moeielyke dagen door leeft, dan is het Rusland. Maandenlang is het nu reeds in een oorlog gewikkeld, die het stroomen bloeds, en tonnen gouds heeft gekost, en ofschoon niet verslagen, is het toch ver nederd en beroofd. En intusschen dreigt men binnen de grenzen van het ryk, de vaan des oproers te ontrollen, en is de vrees voor een revolutie verre van denkbeeldig. Nu, de vorm der Russische heer schappij is wel in staat de hartstochten van een vrijheidslievend gemoed, aan het gisten te brengen. Er zjjn in dat groote ryk misstanden, die reeds jaren en eeuwen om verbetering Abram de mosterd haalt. Want de schryver is oud-secretaris van de Vereeniging van christelyk-nationaal schoolonderwijs.” En de redactie van „het Schoolblad” teekent hierby aan„Juist in een tjjd, dat de oude legende van het innig en smachtend verlan gen van zooveel ouders naar een confessio- neele school weer druk wordt gecolporteerd, heeft zulke verklaring dubbele waarde.” Niet alleen om de conclusies door dit twee tal liberale bladen uit bovenaangehaalde uit lating getrokken, acht ik een uitspraak als deze betreurenswaard. Ze is ook in stryd met de waarheid en werpt een valsch licht. Het mag eens een enkele keer zjjn voorge komen, dat een pasbeginnend predikant een school opgericht heeft, maar aan zulk een baatzuchtige oorzaak danken onze christelijke dorpsscholen hun ontstaan niet. Beslist niet! Als ze er gekomen zyn, dan is dit geschied, omdat een kern in de gemeente ze reeds lang begeerde. wanneer wy in den Geest zaaien, niet slechts ons zelven behouden, maar ook anderen ten zegen zyn, en, wat nog meer zegt, eene eere Gods zjjn, en voor zyn Koninkrijk iets uit richten. Over deze dingen dacht ik na, door dat by vernieuwing doodstijdingen tot my kwa men ééne van eene vriendin en zuster en ééne van een vriend en broeder in den Heere. Van beiden hebben wy grond om te gelooven, dat zy door den Geest in den Geest hebben gezaaid. De zuster, Johanna Sara van Over- heeke heeft met haren geliefden echtgenoot onzen onvergefelijken vriend en broeder, wij len Ds. C. Steketee, de kerk te Nieuwdorp, ja de kerken der Scheiding in Zeeland, en in Nederland daarvoor toch leefde hy, vele jaren met zelfopoffering en toewijding gediend. Onze vriend en broeder Corn. Louwerse ging deze week henen, nog maar 52 jaren oud zjjnde, na kerk en school en, als ontvanger, de gemeente te Grjjpskerke te hebben ge diend, met veel ijver en voorbeeldige trouw. Zalig zyn de dooden, die in den Heere ster ven van nu aan, ja, zegt de Geest, opdat zy rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hen. Littooij. Houdt tong en pen in toom. In een onzer Christelijke schoolbladen schreef eens een voorstander van de school met den Bybel „Dan vergete men niet, dat er een tyd is geweest, dat een jong dominé beoordeeld werd naar zjjn al of niet oprichten eener Christe lijke school. Een jong predikant komt op een stand plaats en heeft den naam van rechtzinnig te zyn. Maar er is geen Christelijke school op zyn dorp. Hy spant zich er voor en brengt hei met hulp van buiten tot de oprichting. Zoodoende beging de predikant twee fouten. Ie vraagt hy niet, of de behoefte aan chris telijk onderwijs in zyn gemeente levendig is. Indien niet, dan had hy er op moeten werken en zyn gemeente, daarvoor ryp moeten maken. En 2e zoekt hy hulp voor die school buiten zyn gemeente, meest met leeningen, die de gemeentenaren soms op groote lasten brachten. Maar als wy erkennen, dat dit fouten zyn, dan moeten we ook vragenhoe komt de pre dikant tot die fouten En dan is het antwoorddat was de schuld van de reehtzinnigen in den lande, die een dominee „goed” vonden, als hy een christelijke school stichtte, en die hem anders soms jaren lang, indien niet voor goed, op zyn eerste standplaats lieten.” Hieraan voegt nu het Sociaal weekblad het volgende toe „Dit getuigenis beteekent te meer, omdat het werd verstrekt door iemand, die weet, waar V. Een duister einde. „Nah 1” viel Jozef den spreker in de rede „ik meende dat het Sander was. Kon ik het helpen as ik in ’t donker niet kon zien dat het Sander niet was. Of meen je as ik het ruiken kon? Of kan jy wellicht ruiken of er een Jood of een Christen komt? „Mogen hier dan alleen Joden komen?” vraagde de heer de Jager op een toon van geveinsde verwondering. „Ik heb echter niet verlang daarom dat ge DOOR B

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 2