Weekblad voor s. jes. je erlam venu, GE te Ienkui pgavei ie «o« vlij kt Pgavei el. ei iz. enz. ekhan. de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Bs. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. IMS. 146 2e Jaargang. Vrijdag 13 Januari 1905. No. 29. UIT HET WOORD. Iburg. Drukkeruitgever I f rz A. 13. 14. 15. ad: f2,50. iDERS 70 cent. 3 cent. gt door ne EERIN LLEN-, NGEN. lordstr. n voor ,50 deuren erland te van HYPO Daal Volk [Volk HJk. >uwenj dig en inmer. errede Ve«j enis Leen O- Lot >tud. Heid Leen Leen, tonne Elffen ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers dttooi Kami Leer Veer stsem I. Berg, Thole; Mulder' D. LITTOOIJ Az MIDDELBURG. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. en, dat iet Istraat Dam- PRIJS DER AD VERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. SIMEONS VAARWEL. Nu laat gij Heer uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord. Luc. 2 29. Op den veertigsten morgen na Jezus’ ge boorte was het in den tempel te Jeruzalem evenals op andere dagen. In den ruimen voor hof waren de Levieten bezig aan hun arbeid en onderscheiden priesters verrichtten hun dienst by de altaren des Heeren. Nu en dan kwamen enkele bezoekers binnen en tot hen behoorden ook Jozef en Maria, die met het kindeke Jezus gekomen waren om het den Heere voor te stellen. Beiden zyn naar de gewoonte des lands gekleed, en aan den kleine, dien zy dragen, is niets byzonders te bespeuren. Uit de kleine schare evenwel, die tegenwoordig is, treedt een man naar voren, die onder den last der jaren gebogen is. Langzaam nadert hy Maria, zijn oog zoekt haar kindeke, en zonder te vragen neemt hy het uit hare armen in de zyne. Nu is het, alsof zyne gestalte nog eerbiedwek- kender wordt, zijn oog krygt glans en leven, en wat hy reeds zoolang als een geheim in zyn hart heeft bewaard, maakt hy bekend. Zyn hart dringt hem tot spreken en zyn lippen verkondigen de deugden zyns Gods. Zwijgen kan hy niet, en wat de aanwezigen er over oordeelen zullen, gaat hem niet aan. Hy pryst den Vader der lichten, van wien alle goede gaven nederdalen, en juicht in ’t heil, dat aan het volk des verbonds te beurt gevallen is. Een schoon, een treffend schouwspel. De oude Simeon jong geworden, de grijsaard, wiens ziel zoo menigmaal vervuld was met kommer, vol blijdschap enkel op het gezicht van dit kind. Hoor, wat hy zegtNu laat gy Heer, uwen dienstknecht heengaan in vrede naar Uw woord. Thans wil hy vertrekken. Hy is geheel bereid. Gaarne wil hij deze wereld met al wat zy bevat verlaten. Tot dusver was dat anders. Zelfs even ge leden, toen hjj zyne woning verlaten had, kon hy het niet zeggen, maar nu, waar hy het kind, uit Maria’s schoot geboren, in zijn ar men heeft, wenseht hy al het andere prys te geven. Denkelijk heeft deze oude van dagen reeds lange jaren ingezien, dat deze wereld met al hare heerlijkheid de begeerten van ’t menscheljjk hart niet bevredigen kan. denkelijk heeft hy reeds vroeg de dierbaarheid der belofte leeren verstaan, zoodat hy gelyk de aartsvaders voorheen haar heeft geloofd en omhelsd, den kelijk is reeds jaren lang zyne plaats geweest onder de weinigen, die de vertroosting Israëls met smachtend verlangen hebben verwacht, maar nimmer te voren heeft hy verklaard, dat hy zou willen heengaan. Eerst heden is het daartoe gekomen, eerst thans gevoelt hy zich gedrongen om dit te kennen te geven. Dit mag U niet ontgaan, want anders zoudt ge hem niet goed verstaan. Het gebeurt meer malen, dat een grijsaard het leven moe wordt en het als een ondrageljjken last van zich zou willen werpen, het gebeurt helaas vooral tegen woordig vaak, dat jongeren zoo spreken en handelen, maar Simeon mag niet gerekend worden tot die levensmoeden, by wie alle levenslust is verdoofd. Altjjd heeft hy het leven als eene weldaad geacht en voor elke verlen ging des levens gedankt, maar nu hy dit oogenblik heeft mogen beleven is het genoeg. Hy zegt het derhalve niet in sombere droef geestigheid, maar omdat hy er van overtuigd is, dat een langer leven hem niets meer bren gen kan. Uitgezien had hy naar de verlossing zyns volks, en de Heere had hem beloofd, dat hy den dood niet zou zien, eer hy den Christus Gods gezien zou hebben. Wie weet, welken stryd die heerlijke toezegging hem gekost heeft, want zyne dagen vloden heen en de ver vulling bleef uit, zyne krachten namen af en zyn oog had tevergeefs den Christus Gods ge zocht. Waarschijnlijk is er menige twijfeling in hem verrezen, die hem influisterdeziet ge niet, ;dat er maar ééne schrede tusschen u en den dood is, morgen of overmorgen sterft ge, en wat zal er van u worden, indien ge u eens vergist hebt? Meent ge, dat dit gemakkelijk was? Maar dan zoudt ge slechts verraden, dat ge in ’t geheel nog niets kent van dien bangen stryd tusschen het geloof en het on geloof in hetzelfde hart, en daarom hoop ik, dat ge uit eigen ervaring althans iets verstaat van de aanvallen, waaraan deze godvruchtige blootgestaan heeft, en wanneer ge daarin ko men kunt, dan zult ge ook beseffen, welk eene heerlijke ure het geweest is voor dezen dienaar des Heeren, toen hy met eigen oogen aan schouwde de trouwe, de onwankelbare trouwe zijns Gods. Nu is het genoeg, nu verlang ik van dit leven niets meer, nu kan de aarde my niets meer geven, nu zou ik in deze zalige stemming willen afreizen, zie, dat is het wat Simeon verklaart. In vrede wil hy heengaan. Alle onrust is voorby, aan eiken stryd is een eind gekomen, alle wanklanken zijn opgelost in de schoonste harmonie, volkomen vrede geniet hy. Geheel rust hy thans in God, in den Rotssteen zyns heils, en mitsdien is hij bevredigd met zyn lot, met zyn leven, met zyn volk, met zyne omgeving. Niets hindert hem, en alle stemmen in zijn binnenste zyn ontwaakt om eeuwig te zingen van Gods goedertierenheden. Waartoe zou hy nog langer op de aarde moeten zyn? Wat zou hy hier nog kunnen doen Zyn leven is een wachtend uitzien geweest en nu kan hy betuigen, dat het doel er van bereikt is. Wat zou hem meer binden aan deze wereld Hij is er geheel los van. Naar Uw woord. Er is niets eigenwilligs in zyn verlangen, niets van dat haasten, ’t welk uit ongeloof voortvloeit. Niet naar zyn eigen begeerte, niet naar zyn eigen zin wil hy ver trekken, maar naar des Heeren woord. Niet sterven zou hy, alvorens de» Christus gezien te hebben, zoo was het hem beloofd, doch lag daarin ook niet opgesloten, dat hy wel sterven zou, zoodra hy den Christus gezien zou heb ben. Hy leidde er uit af, dat de ure gekomen was, waarin de dood hem zou aflossen, en hij heeft er niets tegen. Het is, alsof hy zegtgij dood, gy kondt my tot nu toe niet wegnemen, maar nu is het beletsel verwijderd, nader, en doe uw werk. Ik heb er niets tegen. Voor u ben ik allerminst bevreesd. Geen koning der ver schrikking is het voor hem maar een bode, die hem welkom zal zyn en hem geleiden uit eene wereld, die vol ellende is en hem brengen naar het huis, waar de Vader zelf de laatste traan afwischt van het gelaat. Zoo kroont God zelf het geloof zijner kin deren, zoo zal Hij ook u geven die hoop, welke u zonder vrees over dood en graf zal doen heenzien, bijaldien ge waarlyk met een begeerig hart uitgaat naar den Christus, en enkel bouwt op zyne belofte. Wilt ge in vrede eenmaal heengaan, bidt dan Wend, wend myn oog, van d’ijdelheden af, Verlevendig myn hart door Uwe wegen, Dat my ’t betreên dier paden vreugd verschaff1 Bevestig toch aan uwen knecht den zegen. Bouma. SCHRIFTBESCHOUWING. Met boek der Richter en. XXIII. De verzen 1321 bevatten eene schildering van een stryd en wel in drie strophen (afdee- lingen). Vs. 1315a zegt ons wie der afzon derlijke stammen deelnamen aan den kryg in 156—18 wordt dit voortgezet, terwijl vs. 19 21 ons den strijd en den zege doen zien. Thans behandelen wy vs. 1315a. Lees die verzen nu eerst eens aandachtig na. Sla er gerust de Kantteekening by op. En zeg my dan eens of gy er den zin eenigszins van gevat hebt, ’k Wil volstrekt geene verontschuldiging maken, maar ik durf toch gerust zeggen, dat deze verzen duister zyn. My dunkt onze vroede vaderen hebben dat ook gevoeld. Althans zeer klaar is ook het Nederlandsch niet. Debora zingt: 12. Waak op, waak op Debora! Waak op, waak op, dicht een lied Op Barak en voer weg uwe gevangenen, [zone Abinoams nu af edel overblijfsel, van Jehovah, daal af, tegen de helden. van Jehovah] uit EfraimHun wortel [sloegen zij] in Amalek, Achter U Benjamin, onder uwe volkeren. Uit Machir dalen af de Leidslieden, En uit Zebulon die hanteeren het stift [des schryvers. En de vorsten inlssaschar waren metDebora, Ook was Issaschar de grondstelling van [Barak. In het dal daar stortten zich de zjjnenuit [te voet. Echt dichterlijk wekt Debora zichzelve op, om een lied te dichten, om in dichterlijke taal van de daden Gods te gewagen. Zy gevoelt drang, heilige vurige aandrift om haar gansche ziel te geven. Want de daden baars Konings zyn groot en hoog verheven. Zy geven over vloedige zingensstof. Zoo betaamt het ook. Wie van den Heere getuigt, hy doe het met al zyn kracht, in gepasten, zoo mogelyk edelen vorm. Wie zoo zich zet om nauwkeurig de werken van Jehovah te beschouwen, vindt dikwijls meer vreugde, dan ten tyde als der goddeloozen koorn en most vermenigvuldigd wordt. Wy worden nu verplaatst midden in den stryd. En nu klinkt het: op Barak, en voer weg uwe gevangenen, zone Abinoams! Ook in Baraks hart zal zy opnieuw heilige geestdrift verwekken. De hope verflauwe niet. Vaar voort Jn de kracht uws Gods. Hij zal ’t U doen gelukken. Zoo getuigde zy, zoo spreekt ze nog. Maar wat willen die woordenvoer weg uwe gevangenen Wy hebben immers zoo pas ge lezen ,en het gansche heir van Sisera viel door de scherpte des zwaar ds, dat er niet één overbleef' 4:16. Tweeërlei is hier mogelijk. Misschien heeft Barak eenige vluchtenden gevangen ge nomen met wapenen en paarden, en deze als buit met zich gevoerd. Ook zoo toch bleven ze niet overig. Want Sisera’s leger is vernie tigd. Dan hebben wy in 416 een vergroo- tende spreekwyze, zooals die niet zeldzaam zyn in de Schrift. De andere mogelijkheid is deze wie eene overwinning behaalde, trok in zege praal voort met zyn gevangenen. Zij waren het bewys van de overwinning. En zoo werd het woordvoer weg uwe gevangenen, ook wel in overdraehtelyken zin gebezigd. Wy zouden zeggentoon U overwinnaar, gedraag U als een zegevierend held, aanvaard de eere die U geboden wordt. Dit nu schynt hier de bedoe ling te zyn. Barak is aangevuurd om den strijd te aanvaarden en in ’s Heeren kracht viel hem de zege ten deel. Nu moet hy zich ook waar dig gedragen na den stryd. Is daar nu eene aansporing voor noodig, zoo vraagt gy. Dat is toch gemakkelyk genoeg Ik denk, dat gy U vergist. Wie zoo onverwacht tot een grootsche taak geroepen wordt en die gelukkig volbrengt, staat aan allerlei gevaren bloot. Overmoed ligt op de loer om hem te doen struikelen, of valsche nederigheid ont neemt hem het noodige zelfvertrouwen om de moedige Hervormer. Achter U aan volgt Benjamin, die onder de schare wegens zyn kleinheid als verdween. Maar de snelle Benjaminiet verschijnt, haastig op den vijand afgaande. Hy laat zich door niets weerhouden. Ook zyn er uit Machir. Wy kennen hem dien zoon van Manassa, wiens kinderen op Jozefs knieën geboren werden. Deze naam is dikwijls de aanduiding van den stam van Manasse want nu eens heet Ma chir de eerstgeborene (Joz. 171, I Kron 714) dan weder de eenige zoon van Manasse (Num. 269. v. v. Gen. 5023) en soms heet Daar hadden zy zich geworteld, zich vastgezet. De tegenstelling is groot. Want dat zelfde oord, waar eertijds de aartsvijanden woonden, was nu de woonplaats, de voedende moeder voor de helden Gods. Zoo gaat het dikwyls. Luther was ook uit een kerk waar Gode zyn eer ontroofd was. Welhaast was hy 1 v r-r manljjk en kloek te bljjven handelen. Alleen waarachtige karaktergrootheid kan in zulk een geval den man ^staande houden. Wees dan waakzaam, gy zone Abinoams Vs. 13 en 14 hebben reeds aan vele en veler lei uitleggers groote moeite bezorgd. Ik zal mjjne verklaringen geven zonder ze aan iemand op te dringen, met de erkentenis dat zoo iemand meent van my te moeten verschillen, dit hem volkomen vrjj staat. Vooreerst dan het werkwoord door heerschen overgezet, heeft ongetwijfeld in het oorspron kelijke de beteekenis van af dalen Ten tweede, wy hebben hier een gebiedende wys, evenals in het vorige vers. En dan vinden wy hier een derde aansporing aan de edelen des volks, die deelgenomen hebben aan den stryd. Dit stemt met den vorm van dit lied overeen. Immers in vs. 2 en 3 vindt gy ook zulk eene trilogie (drievoudige reeks) en even eens in vs. 10. Dit steunt dus niet weinig onze opvatting. En wat gebiedt de profetesse nu Luide noodigt ze de edelen van gemoed, die nog in liefde kunnen ontvonken voor Jehovah, af te komen ten strijde. Het is slechts een rest, een klein overblijfsel. Maar die nu mede optrekt toont den adel van zyn hart. Het komt nu niet op woorden, maar op daden aan. Deze zyn het volk van Jehovah, de dienaars Gods, die zyn bevel eerenzyn woord volbrengen en ’t zwaard voor Hem aangorden. Daal dan af al staan er ook helden, volmaaktelijk toegerust tot den stryd tegen U over. Vreemd is zulk eene aansporing niet. En by iedere gelegenheid waarin krachtig optreden geëischt wordt ook in onzen tyd, blijkt de waarheid van Debora’s zang. Want het edel overblijfsel moet in ’t vuur. Maar dat mag zich er ook mede troosten gy zyt het volk des Heeren, want niet die zeggen Heere Heere zullen ingaan, maar die den wille Gods doen. Hoe werd nu deze oproep ontvangen Dat zegt U het vervolg. Want by vs. 14 begint nu de overgang. Er kwam volk van Jehovah uit Efraim. Niet velen, niet een groot getal, maar er waren er toch. Enkelen als goud geschat; mannen van hoogen geestesadel. Nu wordt er een kenmerk van die mannen aan toegevoegdhun wortel (sloegen zvj) in Ama lek. Gy kent allen dien ouden vyand met wien reeds Mozes streed. Toen bevonden zy zich in de woeste streek, ongeveer 40 mijlen lang, die zich ten Zuiden van het eigenlijke Pale stina tot aan de grenzen van Egypte uitstrekte. Maar waarschijnlijk zyn zy niet lang vóór den intocht van Israel verdreven. Want volgens Richt. 12:15 heet een deel van het bergland van Efraim, ’t gebergte Amalek. In die land streek nu, daar woonden die edelen, die dap peren. Daar hadden zy zich geworteld, zich I Zeenwsch Kerk - Zr-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1