T urg. INE Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. 98$, ffg. S. I 'O6.j Vrijdag 6 Januari 1905. 2 Jaargang. No. 28. I 146 ren. Naai- zlh anken Drukker-Uiigever mijn- DIT HET WOORD. A. Mulde: 9. 10. 11. r 70 cent. 3 cent. ippus, iz. enz. ;n van KDÉÈ. D. LITTOOIJ Az. MIDDELZO RG. jrland- e van BYPO- ji» ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers JERIN uLEN-, NGEN. it. it. cheur- ierred‘1 f Leert! Hoek Hoek Heide heen Heids Koninii pred. ÊoninJ Bonnet- Elffen erlaïi i GE te ,BBKSÏ, jgavei ie zoo jgaven el. en z. enz. ekhan- Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. rijden op wit gevlekte ezelinnen. ten de mannen van hoop atand redefl ezelinnen. Zoo b.v. zonen van (10 4) en zonen en dertig zoonszonen van Abdon^jL^ De witgeplekte onder deze ^Len waren zeer zeldzaam. Slechts de konden zich zulke prachtexemplaren aauschaffen. Vooral de aanvoerders, die zicht baar moesten zjjn, reden op zulke schoone die ren. Deze roept zij nu allereerst toeprjjst den Heere. Want Hjj was uwe sterkte. Looft de groote daden uws Gods. Maar allen zullen van vreugde juichen, ook gij die zit op dekkleeden d. i. gjj middenstand van mjjn volk, die een dier hebt en bedekt met een schoon kleed, opdat gij statig voort moogt trekken. Loqft den HeereWant hjj Littoot Littoof Kamf Kami Leen Littoot t. Veer etsen; 1. Be:. op zjjn best zullen zjj nog spreken van eene geestelijke kracht die in het geheel der dingen aan het licht treedt en die zjj God noemen. Wjj zullen ditmaal niet verder gaan met de optelling van de verschijnselen in dezen tijd, alleen willen wjj nog uitspreken, dat al die verschijnselen de knechten des Heeren niet verontrusten kunnen. Zeker het stemt hen tot droefenis, dat er zoovelen zijn die de waarheid verzaken en de blijde boodschap miskennen en hjj siddert bij de gedachte, dat zjj na eenigen tjjd vallen zullen in de handen van den leven den God, maar hjj weet ook, dat zjjn Heer niet terugkeert, vóór dat de dagen van afval geko men zijn en uit dien hoofde ziende op deze veel bewogen tijden zegt hjj tot zich zelfde ontwikkeling van het ongeloof en de doorwer king van de ongerechtigheid wijzen heen naar de laatste nachtwake en zjj sporen hem aan om met noeste vlijt zijne taak te volvoeren, wakker te blijven, op zjjn post te staan, want de ure nadert, waarop hjj het kloppen van zjjn Heer hooren zal. Nemen wij het allen ter hart. Laten wjj, gij en ik, dit woord bewaren. Gjj weet niet, wan neer de Heere terugkomen zal, maar evenmin hoe lang gij nog op de aarde bljjven zult. Dit jaar zou het laatste kunnen zjjn. Wie weet, of dit jaar uw naam niet moet worden inge schreven op de Ijjst der doodenZjjt gjj be reid Kunt gjj sterven Zou de Heere over u tevreden zjjn Treurig ziet het er uit, als de knechten talmen en dralen en haastig hunne lendenen moeten gorden en de lampen in orde brengen, nadat de heer reeds aangeklopt heeft, maar nog treuriger is het, wanneer belijders van Jezus’ Naam zich nog bereiden moeten, wanneer reeds de dood over den drempel ge komen is. Zorg, dat gjj gereed zijt. Niemand geve zich aan het gemak, aan de luiheid en aan de slaapzucht over, maar ieder doe wat zjjne hand vindt om te doen en grjjp naar het eeuwige leven. Bjj zjjne terugkeer zal de Heiland al zjjne trouwe dienstknechten en dienstmaagden onthalen en hun eene onuit sprekelijke vreugde en onvergankelijke eere be reiden. Bouma. SCHRIFTBESCHOUWING. Het boek der Richteren. XXII. Mjjn hart was met de Leidslieden Israels Die zich vrjjwillig wjjdden aan het volk. [Prijst den Heere. Gjj, die rjjdt op witgevlekte ezelinnen Gjj, die zit op dekkleeden Gjj, die gaat op den weg, zingt mee. Ver van het gedruiseh der schutters [tussehen de drinkbakken Daar meldt men [nu] de gerechtigheden [des Heeren, De gerechtigheên voor de dorpen in Israel, Nu daalde ’t volk des Heeren ijlings af [tot de poorten. Dit gedeelte schildert ons de lieflijke wending ten gevolge van Debora’s optreden. Ik hoop niet dat iemand mjjner lezers het mjj ten kwade zal duiden, als hierboven niet de Stat en-Ver taling is afgedrukt. In waardeering voor het werk onzer Vaderen wensch ik voor niemand onder te doen. Maar wjj als goede Gerefor meerden dienen te weten, dat de Heilige Schrift niet in de Nederlandsche taal is geschreven maar in ’t Hebreeuwsch en in ’t Grieksch. nu kan het ter verduidelijking van Gods ’bar heid soms noodig zjjn eenigszins ajyjére woor den te kiezen. Vooral bjj moej^ke gedeelten is dit soms onvermijdelijk. Laat ons nu zien,' noe Debora de heerlijke verandering teekbnt. De Staten-Vertaling heeft mjjn hart is met de wetgevers in Israel. De vraag is nu maar, welke wetgevers zjjn hier gelden at 4%. bedoeld, op welk terrein stelden zjj de wet? Wjj zouden aan de Richters kunnen denken. Zjj toch poogden de wet des Heeren weer te herstellen in de volksconscientie en voor het geheele leven. Maar nu wjjst èn het hier ge bezigde woord, dat ook in vs. 14 en in Deut. 3326 voorkomt èn in verband er op, dat hier gesproken wordt van mannen die de inzettin gen Gods willen handhaven op militair gebied. Voorts blijkt duideljjk dat het terrein waarvan hier gesproken wordt niet is het godsdienstige leven, maar ’t staatkundige leven. En wat zjjn nu mannen die de ordinanties des Heeren, op een bepaalden tjjd, als het volk in nood is, willen in eere houden op militair-staatkundig gebied, anders, dan de Leidslieden, de aan voerders des volks. Debora heeft ’t oog op de voormannen in den krjjg. Wel bestaat de mogelijkheid dat het Richterambt er mee samenvalt, zooals bjj Barak. En wat zegt zjj nu van henmijn hart was (niet is) met de Leidslieden Israels. De zangeres keert even tot bet begin terug. Wat moede loosheid Onder een schaar van veertig dui zend durfde niemand ’t zwaard opheffenHoe is daarin zoo plotseling verandering gekomen God heeft mannen verwekt die zich wijdden voor het volk. Zjj hadden hun leven niet te lief om het te wagen. Nu is het hart de zetel van de goddelijke geestdrift en hope. En wjj weten hoe vol hei lige bezieling en moed Debora was. Zjj kan niet nalaten met die mannen, die aanvankelijk ontvonkt waren in heiligen jjver voor Jehovah te spreken. Want haar lot is hun lot. Zóó was haar hart met die mannen. De hope, de moed, het vertrouwen stroomt als uit haar hart op de aanvoerders neer. Heel haar ziele hing aan hen, en was zoo onafscheidelijk aan hen ver bonden, dat zjj er nu nog de zoetigheid van smaakt. Hoe heerlijk is dit woord* uit Debora’s lied. Zjj erkent de waardjj en de beteekenis der aapvoerders, en roemt den Geest des Heeren die als ’t ware vonken van haren geest op an deren deed overspatten. Toen werden ze helder. Die verandering is zoo opvallend, dat ze er Jehovah voor prjjzen wil. Wie ondervond niet in moeieljjke dagen hetzelfde. Als de voorgangers in Gods kerk, of onze ministers in de kamer zware, moeie- lijke dagen doorworstelen, hoevele Debora’s zjjn er dan niet, die na afloop mogen juichen mjjn hart was met Israëls Leidslieden. En het zjj verre van Debora zichzelve te verheerlijken. Prjjst den HeereDat is de taal van haar hart. De schoonheid van het lied is opmerke lijk. Zjj stemt aanik, den Heere wil ik zin gen. Maar zjj kan alleen den roem baars Gods niet hoog genoeg uitjubelen. Het gansche volk moet medejuichen. Nu roept zjj haar volk in zjjn onderscheidene geledingen op om lofzeg ging Gode te brengen. Eerst de voornamen, de aan voerde r’ p dU1 aw ■je rjjksgroo- Zalig zjjn die dienstknechten, welke de Heer als hij komt wakende zal vinden. Voorwaar, ik zeg u, dat hij zich zal omgorden en zal hen doen aanzitten en bijeenkomende zal hjj hen dienen. De dienstknechten, die zich gehouden hebben aan de voorschriften, en hunne tsak hehoorljjk hebben afgewerkt, zjjn zalig. Waar om De Heiland vestigt de aandacht op de oorzaak met een voorwaar ten bewijze, dat zjj eene zeer gewichtige is. Nu dit blijkt ook ten volle. Wat een liefelijk tafereel vertoont zich aan ons oog. Laat in den nacht komt de heer thuis. Hjj laat den zwaren klopper op de deur vallen. De heer treedt binnen. Daar staan de dienstknechten met omgorde lendenen. Alle lampen branden. Over het gelaat van den eige naar ligt een glans van vergenoegen verspreid. Zijn oog rust vol welgevallen op zjjne knech ten, die zoo getrouw gewacht hebben op zjjne terugkomst. Dadeljjk legt hjj zjjnen mantel af, maakt zjjn overige kleederen vast en be veelt, dat zijne knechten plaats nemen zullen aan den disch, welken hij voorziet niet van een eenvoudig avondbrood, maar van uitgezóchte lekkernijen. Zelf bedient hij hen. Welk eene eere voor zjjne dienaren, welk eene rijke ver goeding voor de knechten, die den langen nacht gewaakt hebben. Zie hier de teekening. En nu de bedoeling. Naar haar te gissen is niet noodig. De Heer is Christus, die eerst met zijne discipelen in zjjn huis was. Maar Hij bljjft niet met hen. Straks gaat Hjj heen naar de bruiloft, naar de vreugde des hemels. De dienaren zullen flit niet gaarne zien, zjj wenschen, dat Hjj bjj hen blijven zal. Moeiljjk kunnen zjj aan de gedachte wennen, dat Hij hen verlaten zal. Doch H]j weet, dat die ure spoedig zal aan breken, en Hij wil hen daarop voorbereiden. Wanneer Hij terugkeeren zal, zegt Hjj hun niet. Het kan in de tweede, het kan ook wel in de derde nachtwake zjjn. Laat komt Hjj, maar aan niemand heeft Hjj gezegd, op welken tjjd Hjj zich weder vertoonen zal. De menschen die op hun heer wachten zjjn de discipelen, allen, die den Naam van Jezus belijden en op Zjjne goedertierenheden hopen, allen, die zich aan Hem en Zijn’ zaligen dienst verbonden hebben. Als Christus heengaat bljj ven zij in Zjjn huis achter. Dit huis is niet gebouwd van kalk en steen, en rust geenszins met zjjne fundamenten in de aarde. Het is de kerk, de vergadering van alle ware Christ-ge- loovigen. Ieder heeft zjjn eigen werk. Niemand mag ledig zjjn. Allen moeten met jjver arbeiden en getrouw zjjn in het benaarstigen. Voor luiaards en lediggangers is er geen plaats. Trage handen en slappe knieën vinden er geene verontschuldiging. Aan slapen mag niemand denken. Wel bljjft de Heere lang uit. De tweede nachtwake is reeds voorbij en nog is Hjj niet teruggekeerd. Niettemin de lampen moeten brandende gehouden worden. Ook we der in den nieuwen jaarkring. Immers wan neer wjj vragen aan den wachter: Wat is er van den nacht, dan luidt het antwoord„de morgenstond is gekomen, en het is nog nacht. Het is nog nacht. Duisternis bedekt de volken. De nacht van het heidendom ligt nog zwaar op de aarde. Bovendien, op de erve der chris tenheid ziet het er in menig opzicht donker uit. Kunt gjj mjj zeggen, hoe groot het aantal van hen is, die Christus den rug toegekeerd hebben De schare, die van geen bjj bel weten wil, en de kerk als verouderd beschouwen, groeit elk jaar aan. Aan een hemel gelooven zjj niet, en daarom willen zij deze aarde maken tot een lustoord van vrede, vrjj heid en genot. De hel is er niet, en van eeuwige straffen te spreken is alleen nog goed voor droomers, die een plaats waardig zjjn in een stichting voor idioten. Met God hebben zjj afgerekend, Laat uwe lendenen omgord zijn en de kaarsen brandende. En zijt den menschen gelijk, die op hun heer wach ten wanneer hij weder komen zal van de bruiloft opdat, als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. Zalig zijn die dienstknechten welke de Heer als hij komt zal wakende vinden. Voorwaar ik zeg u, dat hij zich omgorden zal, en zal ze doen aan zitten en bijkomende zal hij hen dienen. Luc. XII3537. Het nieuwe jaar is gekomen, maar de oude zorgen zjjn ge oleven. Zoolang het leven duurt, zoolang doen zich ook de aardsche behoeften gelden. Helaas, hoevelen zjjn er niet, die alleen zich bezig houden met de vraagwat zullen wjj eten, wat zullen wjj drinken en waarmede zullen wjj ons kleeden, terwjjl zjj niet verstaan, dat het leven meer is dan de spjjs en het lichaam meer dan de kleeding. Dat heidenen zich over deze dingen bekommeren ligt voor de hand, doch dat zjj die onder het Jicht des Evangelies wandelen zich zoo gedragen be- wjjst, hoever zjj ontzonken zjjn aan de bestem ming, waartoe zjj geroepen werden. Op die wjjze moogt gjj niet handelen, gjj moet eerst en bovenal het koninkrjjk Gods en zijne ge rechtigheid zoeken in het geloof, dat alle andere dingen u toegeworpen zullen worden. Gjj moet den knechten geljjk zjjn, die op hun heer wachten, wanneer hjj wederkomen zal van de bruiloft, opdat, als hjj komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. Wjj verstaan deze geljjkenis gemakkeljjk. Zjj verplaatst ons naar eene groote en ruime woning, waarin onder scheiden menschen zich bewegen en werkzaam zjjn. Het zjjn geen vrjje en onafhankelijke lieden, zjj kunnen niet doen en laten wat zjj goed vinden, neen, het zjjn knechten, zjj nemen eene ondergeschikte plaats in, dienstbaar zjjn zjj aan hun heer. Deze is niet thuis. Hjj is ter bruiloft gegaan, en daarom weten zij niet, wanneer hjj terugkeeren zal. Uit verschillende plaatsen der Schrift weten wjj, dat de bruiloften in den avond gehouden werden. In een andere geljjkenis beschrijft Jezus de bruiloftszaal als helder verlicht, terwjjl daar buiten de nach- teljjke duisternis heerschte, en in de geljjkenis van de tien Maagden wordt gezegd, dat in het middernachtelijk uur de roepstem weer klonk: „de Bruidegom komt.* De knechten verkeerden in het onzekere, wanneer hun heer terugkeeren zou, alleen konden zjj wel denken, dat het laat worden zou. Bjj zjjn heengaan had de heer natuurlijk aan de knechten last gegeven, wat zjj ver richten moesten en het was hun niet onbekend op welke wjjze zjj zich van hunne taak moes ten kwjjten. Zjj moesten de lendenen omgord hebben. De oosterlingen droegen lange en ruime kleederen. Als zjj op reis gingen moesten zjj hun opperkleed opnemen en door middel van een gordel vastleggen om de lendenen. Anders konden zjj zich niet gemakkeljjk en vrjj bewegen. Dit deden zjj insgelijks bjj hun arbeid. Welnu zoo behoorden de knechten ook te doen. Zjj mochten zich niet aan luiheid en vadsigheid overgeven. Met jjver moesten zjj terwjjl de heer afwezig was hun werk ver richten. „De kaarsen moesten brandende zjjn.* Waarschjjnljjk moeten wjj hier aan lampen denken, die de verschillende vertrekken ver lichten. Aan slapen viel dus niet te denken. Zjj mochten zich niet neder-vlijen en aan de sluimering overgeven. Dit zou in het geheel niet passen, want hoe licht kon het dan ge beuren, dat de olie uitgeput raakte en de duisternis zegevierde. En dit alles moest ge schieden, opdat zjj gereed zouden zjjn, op het eerste geklop de deur te ontsluiten en hun heer in te laten. Zeeuwscti Ko i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1905 | | pagina 1