I
FEUILLETON.
KERK
De Vader des Vaderlands.
Littooij.
zijn veege lippen gehoord,
onderdanen Dat
Christelijke lectuur,
RABBI SAMLEL.
Eene geschiedenis uit het laatst der vorige eeuw
I
Ge n
zich
volsti
goed
wien
strjjd
bran
Ijjkh
den
van
ledej
len
hulp
E
ham
het
sche
vjjai
te z
E
mai
naa
van
te
is
gei
bet
te
zjjns levens, den vrede zijner ziel en het wel
zijn voor „dit arme volk.” In de laatste oogen-
blikken waren de twee dingen hem op de lip
pen, die in zjjn leven het hart vervulden:
ontferming voor zijn ziel, en ontferming voor
het volk.
Zoo staat hij voor ons in onverdoof baren
glans de „onvolprezene,” die in leven en in
sneven getrouw bleef, Gode en zjjn volk.
Weesp. J. P. Tazelaar.
(Slot volgt.)
tehoeft h
Hasses c
an kun:
igen zen
-
Naar wij vernemen gaan er bjj den Uitgever
J. H. Kok weldra ter perse twee belangrijke
boeken op anti-revolutionair politiek terrein.
Het eene is de eersteling van Mr. G. J.
Sybrandy, getiteld Het Socialisme, en zal het
Sociaal-Democr. Stelsel behandelen in al zijne
uitingen.
Het tweede is van de hand van Ds. G. Wisse,
en zal behandelen de Vrijzinnige Staatkunde.
Beide werken zullen voor zéér lagen prjjs
verkrijgbaar worden gesteld.
In de Pastorie van Ds. Gelderman.
En eindeljjk zeide ik hem onomwonden, dat
er geen andere weg tot zaligheid was, dan
te gelooven in dien Messias dat er geen ander
ofier voor de zonde was, dan het offer door
Hem gebracht, en dat bjj niets of bij niemand
anders dan bij Hem bevrediging voor alle be
hoeften kan worden gevonden, en dat bij Hem
alleen rust en vrede is voor het rusteloos voort
gejaagd hart en voor de naar vrede smach
tende ziel.
Nog lang, bijna tot middernacht toe, spra
ken wij samen, en met belangstelling, ja als
een heilbegeerige hoorde hij mij aan, doch hjj
was te veel bewogen, om veel te zeggen.
Gedurig echter gaf hjj blijk van zijne in
stemming met hetgeen ik sprak, door een zachte
buiging van het hoofd, of door een weemoedi-
gen, doch dankbaren blik.
Toen hij mij verliet gaf ik hem een He-
breeuwsch Nieuw-Testament mee, opdat hij
daarin lezen zou, hetwelk hij mij ook beloofde,
druckte onderzaten” heeft deze „Geusenprince”
onder ons geleefd. Met vaderlijke teederheid
sprak hjj
„(En nu,) mijn arme schapen
Die zijt in groeten noodt:
Uw Herder zal niet slapen.”
Hij heeft ons een liefde betoond, die om ons
te helpen alles prijs gaf, de schitterendste voor
uitzichten naar de wereld en al zijne schatten.
Hij wijdde zich zelven geheel aan onze be- 3de te de
Het is
asses
ÏÏanienwe
Op het b
t aandach
sinoedigen
iwest, we
e meenir
Igen, wel
ik acht
F
was, wijl hij door onedele bedoelingen zou zijn
gedreven. Maar wie dat zeggen durfde, is
willens blind. Immers, met het onzinnig ge
noemde plan van Oranje was niets dan schade
en schande te behalen.
Lijft' en goet al te samen” heeft het hem
gekost. Neen, niet zijn eigen eer, maar eenig-
Ijjk de glorie van ’s Heeren Naam heeft hij
gezocht in al zijn lijden en strijden. En zoo
zijn leven ons dat niet duidelijk leerde, zijn
sterven bewijst het ontegensprekelijk. Want
toen den lOden Juli 1584 het verraderlijk schot
hem trof, zonk hij stervende neer met den uit
roep „Heere God! wees mijne ziel en dit arme
volk genadig!”
Deze bede van
De Zondagsschool en de Chr. Lectuur.
(in aansluiting aan „Jachins" werk.)
(Vervolg.)
In de derde plaats poog ik de behoefte aan
toetsing voor u in het licht te stellen, ook
van ’t geen als „Christelijke Lectuur” aan de
markt wordt gebracht. Het woord Christelijk
toch is eene vlag, waaronder niet zelden eene
onchristelijke leer wordt ingevoerd. Wat is
Christelijk? Op die vraag geven immers ver
schillende personen en groepen een zeer ver
schillend antwoord. Beweren niet velen, wier
Christendom bestaat in eenige vage meeningen
over liefde tot den naaste, het helpen van den
zwakke en het weldoen van den ellendige,
bij uitnemendheid aanspraak op den Christen-
naam te mogen maken Van welk gehalte
zal de lectuur zjjn, die zij als Christelijk stem
pelen Zal niet eene treurige oppervlakkigheid
op elke bladzijde geVonden, zal niet het echte,
Bijbelsche Christendom te vergeefs gezocht
worden Het Bijbelsche Christendom, zeg ik
en met deze uitdrukking wensch ik u den
maatstaf voor te houden, waarmede de. Chris
telijke lectuur moet worden gemeten. Naar de
Schrift, naar het Woord des Heeren moeten
de schrijvers telkens terug. Daaruit hebben
zij hunne wijsheid te putten, daaraan hunne
ervaringen te toetsen, daartoe hunne volwassene
en hunne jeugdige lezers gestadig te leiden.
Wat zegt de Schrift van den mensch, van
het kind, van den wil en de genegenheden,
van de waarachtige bekeering, van de roeping
der ouders en der kinderen, van allerlei ver
houdingen tusschen heeren en knechten, rijken
en armen, overheden en
moeten de schrijvers van
ook van lectuur voor de jeugd, weten en, naar
de keuze van hun onderwerp en de ontwikke
ling en den leeftijd hunner lezers, te pas bren
gen tot onderwijzing, vermaning, bestraffing
en terechtbrenging. Daartegen mogen zij in
geen geval, rechtstreeks noch zijdelings, ingaan.
Voor het Woord Gods zullen zij onvoorwaar-
deljjk en gewillig buigen ja, zij zullen ook
bij hunne lezers de overtuiging wekken en
sterken, dat geene wijsheid gevonden wordt
bij dengene, die dat Woord verwerpt. Aan
deze eischen moet alle lectuur voldoen, inzon
derheid die voor de jeugd. En hier niet het
minst is keuring en toetsing beslist noodig.
Vervalsching is kwader, schadelijker en mits
dien gevaarlijker, naarmate het artikel, waarbij
ze voorkomt, hooger in waarde, edeler in ge
halte is. Of te midden der grintsteenen een
vreemd brokje voorkomt, acht gij niet van
beteekenis, maar als gij onder eene partij dia
manten eenen onechten opmerkt, slaat u de
schrik om het hartof er een stukje blik onder
uwe koperen munten verdwaalde, het deert u
niet, maar zoo gij te midden van een aantal
goudstukken eenen insluiper ontdekt, acht gij
dit allicht bedenkelijk. Past dit toe op de
lectuur en het spreekt tot uw bewustzijn, dat
juist hier waakzaamheid gebiedende noodza
kelijkheid moet heeten. Geene valsche dia
manten en geene onechte goudstukken, neen
maar ook geene lectuur als Christelijk aan
vaard, die niet gezond, niet Bijbelsch, niet
waarlijk Christelijk is. Hier zou dwaling en
mistasting onberekenbare schade aan de ziel,
ja, eene eeuwige schade kunnen berokkenen.
„Kaf onder het koren”, „onkruid onder de
tarwe”, „distelen en doornen”, de uitdrukkingen
zijn oud, doch worden telkens in de herinne
ring teruggeroepen van wie ernstig kennis
1 eemt van de lectuur, die met het merk Chris
telijk in den handel wordt gebracht. „Water
en melk”, „flauwe kost”, „hom noch kuit”,
het zijn korte, maar veelzeggende verzuchtingen,
na de lezing van kinderlectuur, ook van z. g.
Christelijke, den broeder recensent ontvallen
en daarna in meer parlementaire taal en met
behoorlijke opgave van redenen den volke
medegedeeld. Want die recensent begeert
lectuur, „die de Christelijke beginselen duide
lijk doet uitkomen, waarin een Bijbelsche
toon te beluisteren valt, waar eene Bijbelsche
gedachte in zitlectuur, welke de Christelijke
levensbeschouwing uiteenzet in hare toepassing
op al de verhoudingen van het dagelijksche
leven overeenkomstig het Woord Gods en re
kening houdend met de kinderlijke bevatting”,
(J. P. Tazelaar, Welke eischen Jachin stelt aan
de Lectuur voor de Jeugd.) En hjj vindt zoo
menigmaal oorzaak tot klacht over slapheid
en gebrek aan degelijkheid, vooral wat betreft
het Christelijk gehalte, over oogluikende toe
lating of opzettelijke prediking van de leer
der algemeene verzoening, over de oppervlak
kige voorstelling, alsof eene bekeering van de
kroeg tot de kerk en van de zonde tot de
deugd genoegzaam zou zijn. Niet zelden lokt
aandaehtige lezing de klacht uit„Is er nog
geen vernis genoeg in de wereldacht men
een oppervlakkig Christelijk tintje voldoende?
Hoe lang zal men tevreden zijn, zoo ’t Chris
tendom maar niet ondermijnd wordt, en niet
beseffen, dat wij behoefte hebben aan goeden,
degelijken onderhoudenden, pittigen, echt
Christelijken en Bjjbelschen inhoud?” Het
komt mij voor, dat gij, Geachte Vergadering!
waar de zaken alzoo staan, uwe volle instem
ming geven zult ook aan mijne derde stelling,
die ernstige keuring en nauwgezette toetsing
noodzakelijk noemt ook voor de Christelijke Lec
tuur.
A.
eene gemeenschappelijke oplossing er van
brengen mag, dan eerst komen wij waar wij
gewisselijk komen en zijn moeten.
Het staat bij ons vast dat de Heere onze God
dat wil en daarom van ons allen verlangt. In
die richting moet onze aller arbeid en bede
wezen.
O, kwame die ure weldra
waarop hij mij antwoordde: „Ach ik heb niets
geslapen. Ik moet van hier. Ik kan hier te
Koudenburg niet blijvenen ik kan ook aan
mijne vrouw niets zeggen, want dan zal zij in
vijandschap ontbranden en mij verlaten, of zij
zal mij in de macht der Joden brengen. Ach,
hoe donker is de toekomstHoe hevig zal die
strijd zijn!
En dan mijne kinderen Doch ge
lukkig die zijn nog jong. Ik zal hen spre
ken van Jezus. Ik zal hen met Hem bekend
maken, en zjj zullen gelooven en Hem als hun
zaligmaker leeren kennen en Hem aannemen.”
Meer kon hij echter niet uitbrengen. Hjj
was diep bewogen, en ik met hem.
Voor het eerst baden we dezen morgen te
samen in Jezus’ naam, terwijl hij zelf eerst de
kniëen boog.
En nu heb ik juist de brief, vervolgde Ds.
Gelderman, die ik u zooeven voorlas, en welke
ik zal zenden aan mijn vriend Ds. van Koe-
verden te Noordwijk, een man, die ook voor
eenige jaren uit Israël is toegebracht, en een
warm hart heeft voor „de beminden om der
vaderen wil.” Ik hoop dat hij Rabbi Samuël
zal kunnen ontvangen, en dat hij hem met
wijsheid zal leiden. Misschien weet hij wel een
plaats voor hem, waar hij van onder het oog
en buiten het bereik der Joden is, en waar hij
in eene of andere betrekking kan worden gesteld.
langen. Zich zelf en al het zijne, zijn hart en
leven, zijn goed en bloed. En dit alles in vast asses in
vertrouwen op den „Heere van hierboven, Die eken. V
alle dinck regeert.” (Or de
En wat hem ook is wedervaren, hij is stand- 1 Gouda
vastig gebleven. Bittere teleurstellingen, grie- ft zij eer
vend leed, schandelijke miskenning hebben hem mdingsvf
getroffen. Maar trots alles bleef hij zjjn woord Nog mi
getrouw. Zoo uitnemend heeft hjj ons zijne j,ar jaar
liefde betoond in een leven, dat na 1567 ééne md gene
daad van zelfverloochenende toewijding en op- ^gewekt
offering mag heeten. Brk js c
En wilt ge het geheim van het leven van erkeraad
den Vader des Vaderlands kennen? Het is zijn ij hebbe:
kinderlijk geloofsvertrouwen op den Heeremgs we
„Sijn schild ende betrouwen.” renschen
Onder de bedekking van dat schild des j Doch
Almachtigen vreesde hjj het banvonnis van
Filips niet, en verschrikte niet toen een schat
van goud werd toegezegd aan den snoode, die
hem vermoorden zou.
Zóó heeft hij onder ons geleefd, de Vader Vel zijn
des Vaderlands. Schandelijke laster durfde Ier finar
echter uitspreken, dat zijn godsvrucht geveinsd erder n
raan. Z
ien naa:
Het li
icht op
iverige
ich ver1
e zorgf
Sraband
nogen
Kerken
komt n<
geld b(
„Tnwen
noodig,
zy met
eenmaa
zet het stempel der waarheid en oprechtigheid dat zij
op heel zijn leven. Zjjn laatste denken en ^ien m<
spreken was gewijd aan de twee hoofdzaken zy mis
doen a
Zoodoe
een de
rechtst:
den sc
verrich
Het
vincie
mij g(
gemee:
kondei
Met
bijdraj
port 1
vier
wy e:
rekem
wel w
Wa
nen
niet
mede
Moha
niet
O.
(Slot volgt.)
-
In de Nieuwe kerk te Delft is door onze f
voorgeslachten, boven de plaats, waar het stof
felijk overschot rust van Willem van Oranje,
een praalgraf gesticht. In het marmer van die
prachtige graftombe staat dit opschrift gebeiteld
„God Almachtig ter eere, en ter eeuwige
nagedachtenis van Willem van Nassau,
Prins van Oranje, die een Vader des
Vaderlands is geweest.”
„Vader des Vaderlands” is de schoone en
veelzeggende titel, waarmede tot op dezen dag
de nagedachtenis van den Prins van Oranje
onder ons met dankbaarheid wordt geëerd.
En terecht.
Want alles wat een vader voor zyne kinderen
zijn en doen kan, is Prins Willlem voor ons
geweest en heeft hij voor ons gedaan.
Vader des Vaderlands. Deze eeretitel wordt
volkomen gerechtvaardigd door de gedachte
wat onze gewesten waren vóór deze doorluch
tige „Prince” zjjn schild over ons heeft uitge-
en wenschte hem de vertroosting Gods in
Christus toe, terwijl ik hem beloofde deze
gansehe zaak geheim te zullen houden, vooral
voor de Joden te Koudenburg, hetwelk hjj mjj
ook dringend had verzocht.
Voorts vroeg hy my, of hij mjj nogweleens
weer mocht bezoeken, en ik verzekerde hem,
dat mjjn huis ten allen tjjde voor hem open
stond, en dat een bezoek van hem, mij altoos
aangenaam zou zyn.
Dat ik verblyd was over deze ontmoeting
behoeft zeker niet meer gezegd te worden. Ik
dankte God dat Hjj dezen jongen raan tot mjj
gebracht had, en dat in zyn hart de begeerte
was gewerkt naar een vrede, dien de wereld
niet geven kan, en die by de wereld ook te
vergeefs wordt gezocht. En ik smeekte den
Heere, dat Hij ook het licht van den Heiligen
Geest verder mocht ontsteken in de ziel van
dezen man, en hij door een waarachtig geloof
tot den Messias mocht worden geleid, om te
aanschouwen zyne greote zondaarsliefde en te
rusten in de genoegzaamheid van het offer,
door Hem gebracht.
Sedert dien avond bezocht hjj mjj bijna da
gelijks, en hadden wjj meermalen lange en
aangename gesprekken met elkander.
Bjj het lezen van het Nieuwe-Testament
waren hem de oogen meer en meer openge
gaan, en kreeg hjj ruimer blik in de beloften
des heils, totdat hjj, op zekeren dag na vasten
en gebed tot de volle overtuiging was geko
men, dat Jezus van Nazareth de Messias was,
die door God aan de vaderen was beloofd.
Doch nu zag hjj dageljjks ook meer van het
onhoudbare van zijnen en zjjns volkstoestand
in het Jodendom. Hjj leerde dageljjks meer
kennen van de heilsweldaden, door Christus
verworven, en zjjn gemoed werd allengs ver
ruimd.
De Heere heeft hem gedurende die dagen
bizonder ondersteund en hem gedurig nieuwe
kracht gegeven, en door zijnen Geest ook da
gelijks meer licht in de waarheid geschonken.
Gisteren echter voor het eerst sprak hjj over
den zwaren strjjd, die hem nu wachten zal.
Ik wees hem toen op Jezus en op Gods hulp.
Doch nu stond een groot bezwaar hem in
deu weg.
„Nu zullen de Joodsche feesten spoedig een
aan vang nemen,” zoo sprak hjj. „Wat moetik
nu doen? „Ik moet dan in de Synagoge voor
gaan. En ik kan, ik mag het niet doen. Het
is mjj beslist onmogeljjk. Ach, wat moet ik
doen
„Wat gjj doen moet?” antwoordde ik. „Ge
moet, uzelven geheel aan Jezus overgeven.
Door h’et geloof in hem moet en zal alles vallen.
Dezen morgen kwam hjj al zeer vroeg weel
bij mjj. Ik vroeg hem, hoe het hem ging,
breid en zijn wapen voor ons heeft gehanteerd.
Wjj waren een volkje onder de natiën niet in
tel, geheel in de macht van een wreed vorst,
die ons onderdrukte en vervolgde. Eenige
onbeduidende provinciën, los naast elkaar staand,
en veelal levende in onderlinge verdeeldheid
en twist.
Maar de Heere heeft Zich over dat kleine
en machtelooze volk ontfermd. Te zjjner tijd
zond Hij het een Mozes toe, die het redde uit
den knellenden vuist van zijn wreeden onder
drukker. Prins Willem heeft ons uit het dienst
huis uitgeleid en gebracht in het beloofde land
der vrijheid.
Door Willem van Oranje, door zjjn moed en
zelfopoffering, door zijn liefde en zjjn geloof,
door zijn gebed en zijn zwaard, is ons volk
groot en machtig geworden. Een vrije en on
af hankeljjke natie, die om haar macht en groot
heid bjj vriend en vjjand rechtmatige bewon
dering vond. In de kracht Gods is Oranje
geworden de grondvester van de vrije Republiek
der Vereenigde Nederlanden. Hjj heeft ons
uit onze kleinheid en onbeduidendheid opge
heven en in heel Europa tot roem en eere
gesteld. Door Willem van Oranje, staande aan
het hoofd van ons kleine volk, heeft de Heere
wonderen gedaan in de geschiedenis der mensch-
heid. Onder zijn bezielde en bezielende leiding
is aan ons volk de onmeteljjke kracht van het
geloofsbeginsel geopenbaard.
Door Oranje, die in kinderljjk gebed en in
heldenmoed des geloofs, waakte voor de hand
having van het Evangelie Gods en voor de vrjj-
heid en het recht van den mensch, is het kleine
Nederland de bakermat geworden van de bur
gerlijke en godsdienstige vrijheid. Door hem
heeft het de schoonste roepingde meest
grootsche bestemming onder de volkeren van
Europa luisterrijk vervuld. Het land van Wil
lem den Zwjjger toch, het kleine gemeenebest
der Vereenigde Nederlanden, heeft aan de spits
gestaan van de natiën der wereld in den roem
rijken strjjd voor het groote beginsel van de
vrjjheid des gewetens en der verdraagzaamheid.
Om dit alles nu wordt Willem van Oranje
nog steeds met dankbare eerbiedenis gehuldigd
als de Vader des Vaderlands.
„Vader des Vaderlands” mag hjj worden
genoemd ook als wy denken aan de wjjze
waarop hij de taak, van den Heere hem toever
trouwd, heeft vervuld. Als een Godvreezend
vader heeft hij onder zjjne kinderen gewan
deld, in alles een goed „exempel” nalatend.
Het waren bange tjjden toen Oranje de zjjde
van ons verdrukte volk koos. En ’t was een
daad der liefde tot ons, maar vooral ook een
daad des geloofs in God en der liefde tot de
zaak des Heeren. Eerst nadat hjj een kind
Gods was geworden werd hjj voor ons de
„Vader des Vaderlands.” Toen hjj in diepen
ootmoed voor den Heere knie en hart leerde
buigen, is hjj ons geworden de krijgsman des
Heeren, strijdende in de volle wapenrusting
des geloofs en des gebeds, „onversaacht en on-
verveert.” In de ure der diepste beproeving
schreef hjj aan zjjn eenig overgebleven broeder
Jan„Van droefheid weet ik bjjna niet wat
ik doe, maar dit weet ik, dat al moesten wjj
allen, ja, wij allen, sterven, God zijn duurge
kochte Kerk niet aan het verderf over zal
geven”. Als een held zonder vreezen riep hjj
in de ure van den bittersten tegenspoed Mar-
nix toe „Aldegonde, dat men ons vertrappe,
mits slechts de Kerke Gods bloeie.”
In onverwrikt geloofsvertrouwen op God en
in trouwe, zelfopofferende liefde tot zjjn „be-
DOOB
P E K A H.
1
--'-.K X?- 3I*.- - -