I
L
j
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
FEUILLETON.
Onder de Turfgravers en Helbewoners.
L
hoopte te verjagm
hare bevinding verslag uit te
J. P. Tazelaar.
Shakespeare.
(’s Grav. Kerkbode)
weet, dat ze niet tegen hem opgewassen zjjn
J
het blad aan
dood. Scherpe
en over
Volge
Het Geloof.
Het is wel niet aangenaam, maar toch noodig
dat ik nu wijzen moet op de schaduwzijde van
het artikel in de Nieuwe Walchersche Cou
rant, want anders zou iemand eens de gedachte
kunnen krijgen, dat de kentering in de meening
onzer
dan z:
Het
we
go
te
m:
w<
of
sterd
zegge
niets
eens
een p
dat h
hij v
staat,
beste
He
sleeh
Aller
zjjn
ver
dan
onge
doch
mogi
maai
B<
man
han<
eerd
Het
op i
zou
wor
O
wer
aan
ervi
and
is,
tot
son
wei
daa
sta;
eer
Ov
ku:
zee
is
zi
te
w
b
ei
sc
ai
v
ti
d
a
o
d
I
c
I
I
een hulpe wordt. Een staf des geloofs.
bloeiende amandelstaf. En dan leert hij
„Oud-Testamentisch was deze patriarch
hoe modern ook uitgedoscht, als hij in ’t vol
ornaat zijner officieele waardigheid opging
naar het Elysée, of, in een pels gehuld in een
open landouwer rondreed om „die dorp” van
nabij te bezien. Hij was het vooral op den
rustdag, den Sabbath des Heeren. Toen hem,
des Zondags, het voorstel gedaan werd om een
krans te gaan nederleggen aan de voeten van
hij dat kruis,
eigenlijk hem droeg.
Prof. Dr. Hamel, die als tolk den zevendaag-
schen tocht van President Kruger, toen hij pas
uit Zuid-Afrika kwam, door Frankrijk meêge-
maakt heeft, geeft in de Gids van deze maand
eenige persoonlijke herinneringen van den
overledene, waarvan wjj enkele hier overnemen.
Van de hand van Prof. Hamel treffen ze ons
te meer. Hoe blijkt er niet, dat President
Kruger overal de kinderlijk geloovige man was,
wien Gods eer en Gods weg het hoogste was.
Gansch anders is het met den wereldling.
Die heeft geen kruis. Vroolijk wandelt hij daar
voort met den groenen tak der vreugde in de
hand. Alles bloeit. Alles lacht. Alles zingt.
Zoo is het in de dagen der jonkheid. Maar die
bloemjes vallen weldra at, en
zjjn tak verflenst, wordt dor en
doornen komen er steeds meer uit voort, naar
mate hy hem langer in de hand heeft. Hoe
vaster hij hem omklemd houdt, hoe meer hjj
hem pijnigt. Zijne dagen vlieten voort. En hjj
heeft geen troost. Wat vroeger hem zoo ver
heugde, is hem nu soms een walg. Zijn hart
is vol vrees. Zie, die eerst zoo groenende tak
krijgt al jammerlijker aanzien ’t Is of het een
slang wordt, die hem knelt en bijt, en zoo sterft
hjj in duizend versehillingen weg.
Christen, laat de wereld haar groenen vreug-
detak het wordt straks een slang.
Neem geloovig en biddend uw kruis op, en
ga er mede achter Jezus. Straks verwisselt gij
dat kruis met een kroon
Weesp.
en met een zekere gevatheid, die benjjdens-
waardig is, weet hij vragen te beantwoorden,
zonder nochtans een afdoend antwoord te ge
ven. En pas maar op, dat ge hem niet voor
onnoozel aanziet, want, eer ge het vermoedt,
laat Karel er U inloopen, terwijl hij U dan
goedig op den schouder klopt, U schuin aan
ziet en schalksch lachende zegtdat hadt ge
zeker van den ouden „scheper” niet gedacht
Indien Karei eens een opvoeding had gehad
overeenkomstig de Heilige Schrift, dan had
hij wellicht een sieraad voor het Christendom
kunnen zijn. Nu is dit echter, helaaszoo ge
heel anders. Karei is een spotter en beslist
ongeloovig.
Toen zijn zoon sukkelende was, en door den
Hervormden predikant werd bezocht, wilde hij
volstrekt niet, dat met hem gesproken zou
worden over dood en eeuwigheid.
„Dat is maar om de mensehen angstig en
gejaagd te maken,” zeide hjj, „en nie
mand kan toch met zekerheid zeggen, wat na
den dood volgtindien er tenminste nog iets
volgt. Wanneer wij maar goed en braaf leven,
niemand benadeelen, en goed op onze zaken
passen, dan zal alles wel goed terecht komen.”
En zoo redeneert Karei dan maar voort.
Doch onze lezers kennen dergelijke redenee-
het boerenbedrijf werden opgeleid. Door dit
een en ander is Karei dan ook een geheel
bizonder type in deze omgeving. Hjj heeft
veel gelezen en dientengevolge heeft hjj ook
eenige algemeene ontwikkeling. Over alles en
nog wat kan hij meepraten. De eenvoudige lui
in dezen omtrek beschouwen hem dan ook als
een bizonder verstandig manneke. Op gods
dienstig gebied echter is het met Karei, wellicht
ook wel tengevolge van zjjn opvoeding, treurig
gesteld. De godsdienstige zijde der opvoeding
toch, in bovengenoemde kolonie, liet veel te
wenschen over. Wat uitwendige zedelijkheid
betreft, mocht deze wellicht al onberispelijk
zijn, doch deze arme weezen en onverzorgde
kinderen bekend te maken hiermee, dat zjj als
verlorenen alleen in Christus behoudenis kon
den vinden, daarvan was geen sprake.
En nu is het altijd van ieder ongeloovige
te betreuren, dat hij ongeloovig ismaar er
zjjn ook mensehen, van welke men onwille
keurig zeggen moet: „het is jammer, dat zjj
geen Christenen zijn”. Men vindt in sommige
mensehen iets aantrekkelijks, waarvoor men
geen woorden kan vinden, en waaraan men
geen naam kan geven. Zoo is het ook met Karei.
Met heel veel opgewektheid kan hij over
alles praten, en heele geschiedenissen vertellen,
---
De christen en zijn kruis.
De christen is een kruisdrager. „Zoo iemand
achter Mij wil komen, die verloochene zich-
zelven, en neme zjjn kruis dagelijks op en
volge Mij.” Aldus heeft de Heiland gesproken.
En uitdrukkelijk heeft Hjj daarbij verzekerd:
„Die zjjn kruis niet op zich neemt, en Mij na
volgt, is Mijns niet waardig.” Geen christen
dus zonder kruis.
Dat kruis op zich te nemen, 't is zulk een
moeiljjke taak. Want het is een zwaar, pun
tig hout’t is een dorre, doornige staak, die
het gevoelige vleesch schrijnt en kwetst. Maar
hoe moeilijk het ook zjj, onvoorwaardelijk
klinkt de eisch des Heeren om dat kruis op
te nemen, dagelijks op te nemen.
In ’t begin, vooral in den tijd der jeugd,
schjjnt dat zoo zwaar, is het zoo pijnlijk. Maar
bjj het in zelfverloochening en gehoorzaam
heid des geloofs dagelijks weer opnemen, bij
klimmen der jaren, bij het wisselen en keeren
der dingen rondom, wordt dat kruis lichter.
Nu drukt het niet meer. Het verheft, het
sterkt, ’t Is of er leven komt aan dien eerst
zoo dooden staak. Frisch leven, ’t Is of er
groene blaadjes aan uitbotten; of er geurige
bloesems aan bloeienEn ja, zoo is het ook
inderdaad.
De discipel van Christus, die in de kracht
des Geestes zijn kruis dagelijks opneemt, er
vaart dat dit kruis, insteê van een hindernis,
hem
Een
zien, hoe er in zjjn kruis heil ligt; en hoe
niet
Deze weinige herinneringen doen ons Kruger
kennen. Zóó was, zoo dacht, zoo sprak hjj,
Geen eere aan mensehen. Geen kransen, geen
hulde-betoogingen, die ook maar eenigszins
de eere Gods kunnen verduisteren. Geen en
kele stap zou hjj in die richting hebben ge
daan, al had hjj er het hart van een heel volk
mee kunnen winnen. Ons kwam het dan ook,
op den dag der begrafenis, voor, dat de wenscW
om Kruger te eeren door zjjn lijkbaar met taf
van prachtige kransen te bedekken, al te wei
nig rekening gehouden heeft met Kruger'f
denkwjjze en levensrichting. Toen hjj in het.
jaar ’81 in ons land was en hem veel eere
en lof toegezwaaid werd, stond hjj op en riep
afwerend uit„Jou mot ons nie verafgod nie.”
„Van een groot kinderhart” spreekt Prof,
Hamel. Dat is treffend juist. Kinderlijk klein
kinderljjk eenvoucig verkeerde hy voor zjjn
God, vast vertrouwend op Hem alleen. Zoo is
hy heengegaan. Van verre heeft hy gezien,
geloofd en omhelsd de beloften Zjjns Gods.
Het geloof was hem in waarheid een vasti
grond der dingen, die hy hoopte en een bewijt
der zaken, die hy niet zag. Driewerf zalig, die,
als hy, zyn geloof eindelijk in aanschouwen
veranderd zal zien.
ringen genoeg, dan dat wjj daarover meer
zouden schrijven.
Wanneer hy met zyn schapen want hjj
weidt niet maar alleen de schapen van ande
ren hjj zelf heeft er ook een tameljjk aantal I
wanneer hjj met zjjn schapen zich op de heide
bevindt, is er byna niets, dat aan zjjne op
merkzaamheid ontsnapt. Voor alle bizonder-
heden heeft hjj een open oog, en voor alles
zoekt hij een verklaring. En het moet gezegd
worden, dat hjj menigmaal met een benjjdens-
waardige scherpzinnigheid niet-alledaagsche
dingen ophelderen kan.
Maar spreek hem niet van de grootheid
Gods in al die dingen, want daarvan wil hjj
niet weten. Ongeloovig haalt hjj dan den schou
der op zegt: „daar gelooft de oude „scheper"
niets van”.
Wanneer ge, op een schoon roggeveld hem
wjjzende, zegt: „de Heere doet het gras en
kruid uit de aarde opschieten tot spijs voor
mensch en dier,” dan lacht Karei, en spot
tende zegt hij„gekheid, allemaal gekheid!
De boeren brengen het er in, en de mest jaagt
het er uit.” Er is dus met Karei niet veel t
beginnen. Opmerkelijk echter is het, dat hjj
alleen zoo spreekt tot dezulken, van welke hjj
het standbeeld van Jeanne d’Arc, die i®.
mers de Engelschen uit Frankrjjk verjaagd
had geljjk hjj, Kruger, ze hoopte te veijagej
uit Transvaal en Oranje-Vrijstaat hoe heftig plant,
was toen zjjn verzet tegen zulk een verheet
lijking van mensehen en menschenwerk, waai
Gode alléén eere mocht worden gegeven. Het
hielp niet, of men al sprak van Jeanne’s Gods-
betrouwen, van haar nederig geloof aan hoogei
afdeelingen en corporatiën.
nu nog iets over het bestuur en het
moderamen, over gewone en buitengewone
vergaderingen, over inkomsten en leeningen.
BESTUUR en MODERAMEN.
Het bestuur is als ’t ware de vertegenwoor
diging der Vereeniging, de Vereeniging in
het klein. De leden zjjn zooveel mogeljjk uit
alle deelen van Zeeland gekozen. Het bestaat
uit twintig personen. Dit getal, onwillekeurig
is men er toe gekomen, is wel groot, maar
niet te groot, als men let op de gewichtige
zaken, die moeten worden behandeld. En het
bezwaar, dat zulk een groot bestuur toch maar
niet zoo telkens bijeen kan komen, wordt
ondervangen door de bepaling, dat er een mode-
ramen van zes bestuursleden is, (voorzitter enz.),
aan hetwelk de gewone leiding der zaken wordt
toevertrouwd, dat de Vereeniging in en buiten
rechten, dus in alle zaken, die moeten worden
uitgevoerd, vertegenwoordigt en dus ook uit
werkt, wat door het bestuur is besloten.
Dat het ernst is met den gereformeerden
grondslag der Vereeniging en der van haar
uitgaande stichtingen en verplegingen, blijkt
duideljjk uit de bepaling, dat alle twintig
bostuursleden persoonlijke instemming betui
gen met de Belijdenisschriften, in art. 2 ge
noemd. De bestuursleden worden geacht deze
instemming te betuigen door het aanvaarden
van de benoeming.
Voorts blijkt uit de bepaling omtrent het
bestuur, in artikel 5, dat de Vereeniging,
hoewel gereformeerd, toch tot geen bepaalde
kerk behoort. Artikel 5 toch luidt„In het
bestuur zal niet meer dan de helft der leden
mogen behooren tot eene zelfde kerkelijke
gemeenschap.”
De bestuursleden hebben vijf jaar zitting.
Ieder jaar treden er vier af. De aftredenden
zjjn niet aanstonds herkiesbaar, uitgezonderd
voorzitter, secretaris en penningmeester.
GEWONE EN BUITENGEWONE VER
GADERINGEN.
Welke zjjn de vergaderingen Het mode-
ramen vergadert, het bestuur vergadert, telkens
wanneer het wordt noodig geacht. De afdeelin
gen hebben ook hunne vergaderingen.
Maar ook de Vereeniging vergadert. Dit is
de Algemeene Vergadering. Daartoe hebben
alle leden en begunstigers toegang. De leden
mogen deelnemen aan de beraadslagingen.
Stemrecht oefenen op de Algemeene Vergade
ring alleen uit de leden van het bestuur en
de afgevaardigden der Afdeelingen en Corpo
ratiën.
De gewone Algemeene Vergadering wordt
jaarljjks gehouden, doorgaans in de maand Mei.
Tot de telkens wederkeerende werkzaam
heden behoorenverkiezing van bestuursleden,
bespreking en vaststelling van het jaarverslag,
door het bestuur uit te brengen, en goedkeuring
der rekening. Verder kunnen er vragen en
voorstellen worden behandeld. Het bestuur,
maar ook de Afdeelingen en Corporatiën, kun
nen daartoe punten op het agendum brengen.
Als dit door het bestuur wordt noodig geacht,
of minstens tien afdeelingen hiertoe een verzoek
aan het bestuur richten, worden er behalve
deze gewone, nog buitengewone vergaderingen
der Vereeniging samengeroepen.
INKOMSTEN en LEENINGEN.
Ook hierover ten slotte nog een enkel woord.
Het spreekt van zelven, dat ook de zaak der
zoo noodige geldmiddelen van stonde aan goed
geregeld moet worden. De noodige beginselen
zjjn in de Statuten neergelegd.
Art. 14 wjjst de wegen aan, langs welke de
christeljjke liefde hare offers en hare bjj dragen
brengen kan. Daar worden genoemd: jaar-
Schetsen uit den Zuidoosthoek van Friesland,
door PEKAH.
V.
De oude schaapherder.
Een bekende figuur in deze omgeving is
Karei, de oude „scheper”, een klein manneke
van ruim 60 jaren, met een grooten grjjzen
baard en een paar vriendeljjke schalksche oogen.
Karei leeft geheel alleen. Zjjne vrouw is reeds
sedert jaren dood, en zjjn eenige zoon stierf
voor ruim een jaar na een langdurig en smar-
teljjk Ijjden. Slechts zeer zelden treft men
Karei thuis, wjjl hjj eiken dag met de schapen
van vier, vjjf of meer boeren naar de heide trekt.
Sedert vele jaren reeds woont Karei in deze
omgeving. Toch is hij niet hier geboren
Van zjjn afkomst kan hjj U echter niet veel
mededeelen, want hjj is een vondeling. Als
knaap is hjj van uit Amsterdam herwaarts
gekomen, en heeft eerst te Veenhuizen getoefd
en later te Groot Wateren, waar men destjjds
een soort kolonie vond, waar weezen en on
verzorgde kinderen werden opgevoed, en in
betrouwen,
roeping.
„Ik versta wel” was het kort bescheid
maar dat is afgoderjj”.
In zulke oogenblikken was Kruger geheel
zich zelf. Hjj was het ook, wanneer hjj in den,
kring der Transvaalsehe vrienden en familie
leden, het kinderlijk en vrooljjk tafelgesprek
volgde voor zooveel zijn doofheid hem dit toeliet,
en een gemoedelijk woordje, of ook wel eens
een grap er met een glimlach bjj tusschen wierp
Maar die oogenblikken van verpoozing ei‘
verstrooiing waren zeldzaam. Van iedere anden
aandoening won het, in die dagen, enkel ds
hoop, de stralende hooptoen de vreesweldn
de vertwijfeling aan alle hulp van mensehen,
En boven alle, ook boven deze, stond hoog ei
onverzettelijk in dit groote kinderhart het geloo!
aan Israëls „Heer”, die immers nu was geworde»
Zuid-Afrika’s God.
Voor dat Godsbestuur boog Kruger het hoofd!
bjj elke beproeving en elke vernedering, nu
en dan toch pogend de wondere „wegen” van
zjjn God te verstaan. Hoorde ik hem niet zeggen-
na Wilhelm’s weigering om hem te ontvangen
en hem te helpen„Ik denk, die Heer wil
alleen die eer daarvan hè”
Toen de republieken onherroepelijk gevallen
waren, boog hjj het hoofd nog dieper, maai
zocht naar een nieuwe oplossing van het pro-;
bleem, dat de wereldgeschiedenis stelde aan
zijn geloof. Kinderlijk en eenvoudig was de
oplossing, waarbjj zjjn geest en zjjn gemoed
vrede vonden: „Die Heer kent zijn tjjd”.
Ijjksche bijdragen, collecten, giften, schenkingen
en legaten. Ook op verpleeggelden wordt ge
rekend. Een en anjer te zamen zal hoog noodig
zijn, om het werk tot stand te brengen en te
onderhouden. Maar ook is aanstonds kapitaal
noodig tot aankoop van terrein, tot den bouw
der paviljoenen enz. Dit geld zal moeten worden
verkregen door leening, al of niet tegen rente.
Wjj hopen, dat de harten van velen, vooral
van de meer bemiddelden,gewillig zullen worden
gemaakt, om het benoodigd kapitaal bijeen te
brengen.
Tot zulk eene leening is naar art. 15 de
toestemming een er Algemeene Vergadering
noodig.
Ook benoemt de gewone Algem. Verg, telken
jare buiten het bestuur eene Commissie van
drie personen uit de leden, om de rekening
van dat jaar na te zien en op de volgende ver
gadering van
brengen.
Ziehier, lezers het voornaamste uit de Statuten
der Nieuwe Vereeniging.
Moge op dezen grondslag, waarvoor de Konink-
Ijjke goedkeuring is aangevraagd, de Vereeni
ging en hare stichting weldra oprijzen en
krachtig worden tot leniging van ellende en
tot eere Gods. Moge de christelijke liefde zich
op dit gebied heerlijk openbaren, dan zal er
wederkeerig een geestelijke zegen komen over
de gemeente.
En laat het voor Zeeland een voorrecht zjjn,
zulk eene stichting van barmhartigheid voor
zoo diep ongelukkigen in zjjn midden te mogen
ontvangen. En vinde daar menige Ijjder ver
zachting van zjjne smarten, ja, volkomen herstel
door de almacht van onzen Heere Jezus Christus.
H.
ERRATUM. Dat in ons vorig artikel het
woord Statuten, midden tussehen de regels,
niet op zjjn plaats was, zal de lezer wel hebben
bemerkt. H.
Hoe dom
De drinker is heel dom
een vjjand laat hij binnen,
Dien hjj dat komt er bjj
met eigen geld betaalt;
En die, wanneer hjj eens
den mond is ingekropen,
De hersens uit z’n schedel haalt
Zoo sprak een groote geestU
die wjjs is moet beamen
Hjj sloeg, toen hjj zoo sprak,
den bal volkomen raak.
Maar toch is door dat woord
niet alles uitgesproken
’t Bevat nog slechts een deel der zaak.
Want als die vjjand door
den mond is ingelaten,
En dan zjjn woesten roof
gepleegd heeft in het hoofd,
Dan daalt hjj af naar ’t hart,
waaraan hjj deugd en adel,
En vrede en hoop en God ontrooft
En daarvoor geeft de man,
die voor het geld moet werken,
Zijn dure centen uit,
en keert gestaag weerom
Naar ’t glas, dat hem den mond
voor zulk een vjjand opent
Mijn help, wat is een drinker dom
E. Laurii.lahd.
maar hoe dat kruis
ZO'
de
de
he
c
c