gen IIT HET IlEVEW. L. Kerk- en Schoolnieuws. (Slot volgt.) genen”, lood te ve niet is party dat is ene de i art. dnu, leelin- meene afge- nrecht ingen. H. aande lings- >r ook luiten loeten I ag der i nstens •raden f collecte it der t ook over nog dien, zich leden n. In z\jn. iging wekt .euwe ver- bren- Zy ooter, Ver- Zij g van toeten ymités TWEETAL. Te Medemblikds. Fokkinga be- men nen„ eene raar iken Ds. C. Zwaan te Djocjakarta schrijft o. m. in zyn jongste schrijven van 26 Januari jl. aan „het Zendingsblad van de Geref. kerken in Nederland" het volgende „Gisteren kwamen nog een viertal Javanen my bezoeken met den wensch, om onderricht te ontvangen omtrent den weg der zaligheid. Zij hadden n.b. twaalf uur geloopen, van ’s mor gens acht tot ’s avonds 8 uur. Eén van hen was toevallig eens in Toeren, toen ik daar godsdienstoefening hield. En nu had hij nog drie vrienden meegenomen om nader te hooren van die agama (godsdienst). Ik was blijde, hen eenige uren te mogen onderrichten omtrent den weg der waarheid. van Til- Ik heb ze voorts een evangelie meegegeven en een catechisatieboekje. Zij beloofden het met elkander te lezen in hunne woning en ook anderen daarbij uit te noodigenen daarop zijn zjj weer vertrokken. De lange wandeling van twaalf uren! Voorts zouden zij weer terug komen, om nader onderricht na het lezen van het evangelie van Lukas. Zoo iets verbljjdt het hart. O, moge de Heere door zijnen Geest aan hunne harten werken tot waaraehtige bekeering. Iskak, mjjn helper, zou ze van uit Toeren eens bezoeken, om ze nader te onderwijzen. Maar ook van Toeren uit is het nog een verbazend lange tochtzeker wel een uur of zes loopen. r; hü instbe- g onzes nu de wij in 7at een schade regen! gjaar” ontfer mt vorig i heeft I ;hte nen /tng I mor Jge- I eele een- den F r of I arte ,n toch ren. Ik ver ge in me”, nood”j sn toch i zulke oodig”, zijn er landen, koopen, ainderd lielden. wijst.” I is zeker rkeerde er niet ken, en ve hem w, „dat roopen, Beter buurman dan Sake was, hadden ze aan Gerrit Joukes. Deze, veel jonger en ge zonder dan Foppe, ging des Zondags geregeld naar de kerk. En als hij dan ’s Zondagsavonds thuis was, kwam hij met zijne jonge vrouw bij Foppe, en dan werd gesproken over de prediking welke Gerrit dien dag gehoord hadeen ge deelte der Heilige Schriften werd gelezen, en een psalm gezongen, en zoo werden dan de Zondagavonden doorgebracht. Gerrit Joukes vertrok echter, vele jaren geleden, naar Amerika tot grooten spijt van Foppeen nu leeft Foppe en zijn vrouw stil en eenzaam met hun jongsten zoon, die nog altoos bij hen thuis is. Want ofschoon hunne getrouwde kinderen niet zoo ver van hen verwijderd wonen, kunnen zy toch, omdat zjj allen een huisgezin hebben, niet zoo druk vader en moeder bezoeken. En daarom wie Foppe bezoekt om met hem en zijne vrouw eens te spreken over God en Zijnen dienst hij kan er van verzekerd zijn, dat hy hartelyk welkom is, en dat hy bij het heengaan hooren zal„je moet eens gauw terugkomen Wy verlaten ook dit huisgezin, om elders nog een kjjkje te nemen. Beschaving en bekeering, Beide woorden vertegenwoordigen een evan gelie, dat aan alle creaturen gepredikt wordt. Dat het menschelijk geslacht en de wereld, die het bewoont, niet zyn, wat ze wezen moesten en wezen konden, er is een waarheid, die zelfs de luchthartigste optimist niet durft tegen te spreken. Er heerscht in de breede kringen van het leven zooveel ruwheid, zooveel afzichtelyke ellende, zooveel ongebreidelde hartstocht, zoo veel dierlijke laagheid, zoovelerlei wanverhou ding, dat de ongevoeligsten en onaandoenlyk- sten wel moeten erkennen de noodzakelijkheid van een ingrijpende verandering. Zóó kan en mag het niet blijven Maar over den aard der verandering is men het verre van eens. Zooveel medicijnmeesters, zooveel middelen. Men heeft op allerlei manie ren de stoffelijke en zedelyke verbetering van het menschelyk geslacht beproefd, met gewel dige reclames gewerkt, op prachtige resultaten roem gedragen, en de meest gewaagde opera ties met groote stoutmoedigheid uitgevoerd. Dat de aarde nog geen paradijs is en de men- schen nog geen engelen zijn,ligtwaarlyk niet aan het geringe der pogingen tot verheffing van het aardsche bestaan. We leven wel in den tijd der uitvindingen, maar het moet een zeer knap man zyn, die nog een nieuw en tot he den onbeproefd middel bedenkt, waardoor het menschdom in een beteren doen komt en een hartverheffender indruk teweegbrengt dan tot heden. Hoe komt er verandering? In hoofdzaak wordt op deze vraag tweeërlei antwoord gegeven. De een zegtwe moeten vooruit I De ander spreektwe moeten terug Het eene antwoord is het Evangelie, dat naar den mensch is, en dat zyn kracht zoekt in be schaving, zelfbeheersching en zelfoverwinning. Het andere is het Evangelie uit den hemel, en dat ons toeroept: bekeert u! Wordt ver anderd door dé vernieuwing uws gemoefis Beide, het Evangelie der beschaving en het Evangelie der waarachtige bekeering, zijn zoo oud als de gevallen wereld en worden gepre dikt of zullen gepredikt worden aan alle crea turen, onder alle tongen, geslachten, volken en natiën. Beide vinden grooten aanhang, hoewel de I menigte, die het evangelie der beschaving ge- I looft verreweg de schare overtreft, die gelooft I het Evangelie des kruises. Onder de tienduizenden, die van beschaving alle heil verwachten vindt ge alles wat sehit-. tert door geboorte en rang, door wetenschap en machtmeerdere en mindere machthebbers, groote en kleine kapitalisten, heele en halve geleerden, hoogere en lagere adel. De honderden of duizenden, die doorbekee- van Schild- wolde en ds. de Vries van Zevenhuizen Te Hylaarddhr. Warner, cand. V. U. en dhr.Wielenga,cand. Th. School. BEROEPEN. Te Opperdoes ds. de Jonge van Langerak Te Westbroek ds. Koppe van Idskenhuizen Te Opeinde-Nyega en te Nieuw-Bruinen ds. Jansen van’s Gravenmoer Te Enterds. Terpstra van Veenwoudsterwal Te Bunschoten Bds. Voigt van Raamsdonk Te Warns en Stavoren ds. Milo van Bedum B. AANGENOMEN. Naar Munnikezylcand. Binnema burg; Naar Hindeloopencand. Scholten van Zuid- horn Naar Fynaartcand. Hagenbeek van Arn hem BEDANKT. Voor Moordrecht en voor Reeuwyk-Sluipwyk eand. Hagenbeek van Arn hem Na een ruim 4-jarigen arbeid nam Zondag 7 Augustus ds. H. J. Heida, die het beroep aannam naar de Geref. Kerk te Yerseke, af scheid van de Geref. Kerk te De Leek, met eene predikatie over 1 Johannes 2 vers. 17b. Aan het einde der godsdienstoefening sprak een der kerkeraadsleden een woord van afscheid en zong de gemeente den scheidenden leeraar Psalm 121 vers 4 toe. Zondag 7 Aug. des namiddags half twee trad ds. A. Andree voor de laatste maal op voor zyne gemeente te Oosterend (Fr.), predi kende over Matth. 28:20. Na afloop van den dienst, werd hem een woord van hartelyken dank en zegenwensch toegesproken door een der ouderlingen en daarna door de afgevaar digden der naburige Geref. Kerken van Wom- mels en Cubaard. De gemeente zong den scheidenden leeraar toe Ps. 1214. Het ruime kerkgebouw was stampvol. Velen van elders waren overge komen, om den geliefden en geaehten leeraar nog eenmaal te zien en te hooren. Zondag jl. des namiddags deed ds. De Steenhuis, van Berlikum, naar aanleiding van 2 Oor. 45 zijn intrede by de Geref. Kerk te Ulrum, na des voormiddags bevestigd te zyn door ds. van der Munnik. De bevestiger bad tot tekst Ef. 4:11 en 12. Ds. J. L. Schouten, te Hazerswoude, hoopt Zondag 25 Sept, a.s., des avonds 6 uur te Watergraafsmeer zijn intrede te doen, na des Het gesprek tusschen Foppe en zijn vrouw werd afgebroken, en beiden keerden nu weer in de kamer terug. „Sakebuur!” zoo begon nu Foppe, „ik heb al geheel verkeerd gedaandoor naar uwe woorden te luisteren en te zeggen, dat ik die koe wel koopen wilde. Het is, zooals ik zeide, Zondag, en ge weet ook wel, dat wij dan niet koopen of verkoopen. Gy moogt dat ook even min doen. Maar als ge morgen vroeg wilt terug komen, dan wil ik er over spreken. Vandaag echter niet”. Sakebuur bromde nog zoo wat van „vroom heid”, en vertrok. Aan den avond van dien dag hoorde Foppe reeds vertellen, dat Sake’s „roodbonte” dood was. Het was altoos een beste koe geweest, doch Sake had er een gebrek in ontdekt, dat alleen voor een nauwkeurigen opmerker zicht baar was, en hy had haar daarom zoo spoedig mogelyk willen verkoopen. Dat dit gruwelijk bedrog was, daarmede rekende Sake niet. En wijl hy wist, dat Foppe een koe wilde hebben, en weinig geld missen kon, was hy met dit bedriegelijk en verleidelijke aanbod bij hem gekomen. Daarbjj was ook heel het verhaal van geldgebrek een voorwendsel geweest. Toen bij Foppe in huis verteld werd, dat de „roodbonte” gestorven was, zag hy even Hoe diep treurig is het daarom, te moeten aanschouwen, dat de zegeningen in een vloek verkeeren. De kostelijke gave Gods wordt schandelijk misbruikt. Aangespoord door het zeldzaam schoone weder, ontheiligen duizenden by duizenden den Zondag, den éénen dag, dien God in meer bepaalden zin tot Zijn dienst heeft afgezonderd. Onrustbarend neemt de ontheiliging van den dag des Heeren toe. Dit is een kwaad onder de zon, dat groot is. Het behoort mede tot de roepende zonden onzes volks. Als men leest dat op één van die heer lijk zonnige rustdagen, die God ons gedurende de laatste weken te genieten gaf, het getal dergenen die Scheveningen bezochten honderd duizend bedroeg, en men neemt kennis van de ergerlijke tooneelen die in verband daar mede plaats grepen, dan schijnt het alsof het gebod Gods aangaande de heiliging van den Sabbathdag door de zucht naar zingenot krach teloos gemaakt is. „Zou God het weten? Zou er wetenschap zyn by den Allerhoogste?” Zekerde Heere schouwt uit den hemel, en ziet de gedragingen van de menschenkinde- ren. Hij kan de zonde niet ongestraft laten, en als een grimmig Wreker zal Hy wrake doen ook over dit kwaad. Te verwonderen is het dan ook niet, dat door de belijders van ’s Heeren Naam met verlangen wordt uitgezien naar de nieuwe Zondagswet. Moge het aan ons Christelijk Mini sterie gegeven worden haar mettertijd tot stand ‘te brengenZy zal ons ongetwijfeld eene schrede vooruit brengen in de goede richting. Maar nog heerlijker vruchten zullen er gezien worden, wanneer by ons volk, in al zy’ne ge ledingen, de overtuiging weer opwaakt en levendig wordt, dat die dag niet hem, maar den Heere toebehoort. Helder moet het voor het bewustzijn staan, diep moet de gedachte in de ziel indringen dat. de rustdag geen dag van menschelyke in zetting is, die naar des menschen goedvinden kan op zyde gezet worden maar dat de Schep per van hemel en van aarde ons dien dag gaf en dat Hijzelf hem bestemde tot dat doel en indien dit werk uit menschen was, zoo kon het gebroken worden, doch omdat het uit God is, kunnen zy het niet breken, of zij zullen bevonden worden tegen God te strijden. Vermenigvuldige dan ons gebed tot Hem, die geboden heeft: „Gedenkt den Sabbathdag dat gij dien heiligt.” Juist omdat die overtui ging bij de duizenden verdubbeld, in een die pen slaap is weggezonken, moet ons volk teruggeroepen worden tot de Wet en het Ge tuigenis. Onvermoeid moet het op allerlei wijzen worden aangezegd, dat, indien het daar naar niet hoort, het geen dageraad zien zal. A. H. ring tot de heerlijkheid wenschen in te gaan, zijn meest menschen uit de nederigste klasse, niet vele wijzen en niet vele edelemenschen met verweerde gezichten en vereelte handen, met weinig kennis en zeer klein burgerlijk bloed. Hun spraak is grof, hun gewaad is grof, hun manieren zyn vaak grof. Enkelen uitge zonderd, zijn het geen mannen en vrouwen van fijnen smaak en hoofsche vormenin de conversatie zijn ze zeer alledaagsch en in een weelderig salon zouden ze misplaatst zyn. Naar den schyn te oordeelen kan dus het evangelie der beschaving op schooner resulta ten wijzen dan dat der bekeering. De kinderen der wereld zijn heel wat fijner en schooner en aantrekkelijker dan de kinderen Gods, althans voor zoover ze welopgevoed zijn. Zij zyn eerst menschen De sieraden van ons geslachtDe heerlyken, waarin aller lust is Doch hoedt u voor den schyn, eh laat u door resultaten niet te spoedig vervoeren. Er zyn wonderdokters, die in één week een patient, die bjjna lam was, doen springenen een knappe geneesheer brengt het in een jaar rauwelijks zoover, dat hij even kan staan. Maar kom weer over een jaardan ligt de eerste machteloos neder, terwijl de ander ste vig staan kan. De genezing moet van binnen naar buiten geschieden, dan is ze blyvend wanneer ze plaats heeft van buiten naar bin nen, is ze kort van duur. Hoedt u voor den schijn Het evangelie der beschaving vernist den verdorven zondaar, het evangelie der bekeering vernieuwt hem in de kern van zijn wezen, in zijn hart en gemoed. Bij een beschaafd man zit de adel, de schoon heid, de fynheid, de deugd van buiten, opge plakt. Bij een zondaar, die zich bekeert, be vindt de adel, de deugd, de heerlijkheid zich van binnen. Een beschaafd zondaar is gelyk aan een Sadomsappel, schoon van schel, asschig in zijn kern. Een bekeerd zondaar vindt zijn beeld in de noot, ruw van bolster misschien, maar edel in zyn pit. Heeft het niet de ervaring geleerd, en zou ze het niet krachtiger leeren, indien we alles wisten, wat in ’t verborgen geschiedt? Wat leeren ons de gebeurtenissen uit den jongsten tyd op onzen vaderlandschen bodem Waar blyft de adel, de fijnheid, de goede vorm by de mannen, die in pers en raadzaal zoo gaarne worden aangewezen als de fijnste kop pen en nobelste karakters, als het denkend hoofd van het lichaam onzes volks Het vernis is overal gebarsten, de welver zorgde huid is gesprongen in de hitte van den hartstocht, en nu komen uit het onbeschaafde en onbekeerde hart van velen dier menschen voortleugen en lasteringen, schimp en smaad, onzinnigheden en groote woorden, drogredenen en booze bedenkingen. Werkelijk, daar staan de mannen der be schaving met de gescheurde handschoenen nog aan de vingers steenen te werpen en slyk te gooienze spuwen en fluiten, rood van kwaad heid, nydig en valsch Als dit de resultaten der beschaving zyn by de verstgevorderde leerlingen, valt er dan wel veelte hopen voor de groote massa? Wat zal er wel geschieden, als die eens uit den band springt We verwachten daarom van waarachtige be keering betere uitkomsten we verwachten die niet alleen, maar we hebben ze gezien De edelste menschen vindt ge onder het vrome volk, onder hen die vernieuwd zyn van gemoed en voor wie de dagelyksche afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch meer is dan een leerstuk. ’t Valt niet te ontkennen, dat ook door hen wel eens steenen geworpen worden, die liever hadden moeten blyven liggen, en woorden ge sproken zyn, die in de weegschaal der waar heid en gerechtigheid te licht bevonden werden. Doch we gaan toch met gerustheid dien dag te gemoet, waarin op het allerzuiverst de ba lans zal worden opgemaakt, en de resultaten zullen worden gezien van beschaving en be keering beide. We weten nu nog niet alles. We weten niet, wat er achter de schermen geschiedt en gesproken wordt ten goede en ten kwade. Menige schoone daad blyft voor ons verborgen, evenzeer als menige vuile list en booze raadslag. We weten nog niet alles. Maar zooveel weten we er toch van en zoo veel zien we er van in onze beschaafde maat schappij,dat wij maar liefst bljjven luisteren naar dat ouderwetsche, styve orthodoxe evan gelie der bekeering, der hartgrondige veran dering, der innerlijke vernieuwing. Het klinkt wel wat achterlijk van bekeering en niet van beschaving te spreken. Maar de geschiedenis leert ons, dat het ouderwetsche Christendom, dat van bekeering sprak, in waren zin be schavend en veredelend heeft gewerkt. Een bekeerd mensch is en wordt ook een beschaafd menschde glans van den nieuwen mensch straalt gaandeweg door naar buiten. En ook heeft de historie ons geboekstaafd op zeer vele zwarte bladzijden, dat de dagen van de hoogste beschaving dagen waren van verdierlijking, en waarin de schaduw gezien werd van het Beest en den Antichrist. Laat ons by het oude en orthodoxe blyven, lezer, en ons niet te veel laten verblinden door den glans der beschaving, en ons niet verga pen aan de grootheid van de kinderen der wereld. De glans is er zoo spoedig af! Er is zooveel kleinheid achter die grootheid De weg der bekeering, die leidt tot de heer lijkheid, tot alles wat hefelyk is en welluidt, tot al wat waar en goed en schoon is, tot den hemel en op aarde. K. zijne vrouw aan, en deze werd nu ook beschaamd, en verblijd tevens, dat haar man zooveel stand vastiger geweest was dan zij. In plaats dat nu Sake den volgenden morgen kwam, gebeurde er iets geheel anders, waarin kennelijk de hand der Goddelijke voorzienigheid zichtbaar was. Reeds vroeg kwam er een boer voorbij met eene koe, die hy op een twee uren verder gelegen dorp ter markt wilde brengen. Misschien wel omdat het nog zoo vroeg was, en hy dus nog tyd genoeg had, „doch veel meer omdat de Heere het zoo bestuurde”, zeide Foppe stapte hij op Foppe’s woning aan, en wilde daar even zyn pijp stoppen. Al spoedig kwam het gesprek over de koe, die nu ook door Foppe bezien werd, en de boer, die ook hier zyn koe wel wilde verkoopen, vroeg geld, en het slot was, dat Foppe eigenaar van de koe werd, voor honderd gulden. „En nooit” zoo vertelde Foppe „nooit deed ik beter koop”. Ze hadden nu echter maar enkele guldens meer over, doch door hetgeen hunne zonen verdienden en wat hun „boerkerytje” hen op bracht, werden zy in staat gesteld, om nog vóór den winter weer een koe er by te koopen en Foppe dankte er God voor, dat hy in dien gespannen strik der verleiding om Gods dag te ontheiligen, niet gevangen was.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 3