I T aanvaarden. Zij verbinden zich ook tot eene jaarlijksche bijdrage of contributie, door de liefde naar het vermogen te bepalen. FEUILLETON. Onder de Turfgravers en Helbewoners. or h» d< ds ni in re w dc al bi m b( w ei b< g' vt al in ,h Nt mi te Zy ge ws go dr va Hoe aanseh verkee gehand zeldzat b\j du dien C heeft onthei is een behoo: volks, lyk zc de la derge: duizel de ei mede gebot Sabbt teloos er wt Zei ziet ren. en a doen Te door veria Zont steri te l schr Maa wor< ledii leve den H dief dat. zett kan per en ind het is, bev A die dat gin pei ten tui wij nai we in zulke wat beter te worden en kon weer zijn bed verlaten en zeide„Jongen, Foppebuur ik ben om geld verlegen. Morgen moet ik huur betalen, en ik heb het niet. Ik zou echter wel een koe kunnen verkoopen, en als ik daar tachtig gulden voor kreeg, dan was ik gehol pen. ’t Is een beste koe, die eigenlijk veel meer waard is, maar ik moet door den nood gedron gen. Weet jü ook een koopman?” „Ja”, zei Foppe, eenigszins bedremmeld, „als ’t geen Zondag was, dan wilde ik die koe wel van U koopen. Welke is het? „Het is die roodbonte, die ik verleden jaar van Japikbuur gekocht heb.” „Nu, dat is een beste”, zeide Foppe, „doch het is Zondag, en dan koopen of verkoopen wij niet.” Foppe’s vrouw, die dit gesprek gehoord had, wenkte nu haren man naar de keuken en fluisterde hem in„je moet toch zien, die koe te koopen. Het is wel Zondag, maar mij dunkt, dat het hier toch een buitengewoon geval is. Het is eigenlijk meer „een ander uit den nood helpen”, dan koopmanschap drijven, en iemand helpen, dat mogen wij toch ook op Zondag wel doen. En daarenboven zulk een beste koe, en dan voor tachtig guldenEn wie weet of buurman er nog niet een gulden of vijf afdoet „Maar vrouw 1” viel Foppe haar in de rede, Doch, om zooveel mogelijk aller geloovigen I medewerking te verkrijgen, is als vereischte voor het lidmaatschap ook voldoende, dat men I den grondslag aanvaardt voor de Vereeniging en hare Stichtingen, deze dus goedkeurt en voor I beproefd erkent. Zij hierbij nog even opge- merkt, dat de verpleging op de eventueele stichting en ook in de gezinnen in overeen- I stemming moet zijn met de beginselen, in den I grondslag neergelegd, en dat ook doktor of j doktoren en personeel daar mede van harte zullen moeten instemmen. Maar, indien er toch nog na dit alles be- I zwaren zijn tegen het lidmaatschap en men evenwel den arbeid der Vereeniging wil steunen, zoo kan men Begunstiger worden en jaarlijksche bijdrage (naar verkiezing en naar I vermogen) schenken of ineens eene gift schenken I van minstens honderd gulden. Onder de inkomsten der Vereeniging (in art. 14 genoemd) komen ook voorgiften. Welnu, ook giften voor eens z(jn welkom. Nu volgen in de Statuten de artikelen over het Bestuur, maar wij willen liever eerst nog wat zeggen van de afdeelingen en de corporation. I Het is zeer wenschelijk, dat de leden, zich F vereenigen tot afdeelingen. Reeds tien leden zijn genoeg, om eene afdeeling te vormen. In iedere plaats mag maar ééne afdeeling zijn. I De afdeeling vertegenwoordigt de Vereeniging en werkt plaatselijk in haar belang. Zij wekt belangstelling in eigen omgeving, wint nieuwe leden, geeft inlichtingen enz. Zij houdt ver gaderingen en kan voorstellen of vragen bren gen op de Algemeene Vergaderingen. Zy benoemt een afgevaardigde, of, is zij grooter, meerdere afgevaardigden ter Algemeene Ver gadering, die daar stemrecht uitoefenen. Zij ontwerpt ook voor zich onder goedkeuring van het Bestuur een reglement. Afdeelingen moeten er zoo spoedig mogelijk komen. De comités werken maar voorloopig. Doch er kunnen zich ook reeds bestaande Vereenigingen of Corporaties, b.v. Jongelings- en Jongedochtersvereenigingen enz., maar ook kerkeraden of diakoniën als zoodanig aansluiten bij de Vereeniging. Deze Corporatiën moeten I natuurlijk instemmen met doel en grondslag der j Vereeniging. Zij dragen jaarlijks minstens tien gulden bij, ook kunnen de kerkeraden volstaan met het doen houden van eene collecte jaarlijks in de Openbare Samenkomst der Gemeente. Het spreekt van zelf, dat ook meerdere kunnen worden gehouden. De Corporatiën kunnen evenals de Afdeelin gen (zie art. 12) voorstellen op de Algemeene Vergaderingen brengen. Zij zenden één afge vaardigde (maar nooit meer), die stemrecht heeft evenals de afgevaardigden der Afdeelingen. (Wordt vervolgd). H. „Gedenkt den Sabbathdag”. „Geloofd zy God met diepst ontzagHij overlaadt ons, dag aan dag, met zijne gunstbe- wijzen” moest dat iederen dag de betuiging onzeg harten zijn, hoe veel te meer thans, nu de Heere ons een zomer schenkt, zooals wij in geen jaren uit Zijne hand ontvingen. Wat een verschil met verleden jaar, toen zooveel schade werd aangericht door den voortdurenden regen! Voor duizenden is het toen „een nadeelig jaar” geweest, en thans In Zijne gadelooze ontfer- j ming geeft de Heere dubbel wat Hij het vorig jaar naar Zyn al wijs bestel onthouden heeft I Schetsen uit den Zuidoosthoek van Friesland. door PEKAH. IV. Onder de Turfgravers. „Het is zoo begint hij te vertellen, in deze buurt zoo treurig gesteld met de vie ring van den Zondag. Misschien wel, omdat we hier zoo ver van de kerk verwijderd zijn, kan men bijna niet zien, dat het Zondag is. Behalve onze kinderen, gaan hier weinig men- schen meer naar de kerk. Op Zondag wordt den akker eens bezien, vee gekocht of ver kocht, of op andere verkeerde en zondige wijze wordt de dag des Heeren doorgebracht. Ver maningen desaangaande helpen niets, en met een.' „men moet alles zoo nauw niet nemen”, tracht men zich er af te maken. Men heeft genade noodig om ook in dit opzicht getrouw te blijven. Zoo licht toch wordt men met dien verkeerden stroom meegevoerd, want ons hart is zoo arglistig, en menigmaal zoo vervuld met aardsehe dingen”. Een kleine geschiedenis uit zijn leven deelt Foppe ons hieromtrent mee. Vele jaren geleden Foppe was toen nog veel jonger was er een natte zomer geweest. Misschien wel tengevolge daarvan had hij een langdurige ziekte gekregen, die daarenboven met rhumatische aandoeningen gepaard ging, zoodat hij weken achtereen door schier ondra gelijke pijnen gemarteld werd. Het scheen toen ook dat hij den dood nabij was- Gelukkig waren zijne oudste zonen reeds zoover, dat zij voor hunne ouders den kost konden verdienen, en er niet alleen geen gebrek heerschte, maar ook de overgespaarde penningen nog niet allen verbruikt behoefden te worden, ofschoon er toch een deel afgenomen moest worden om de doctersrekening te betalen. Zooals licht te begrijpen is, gingen zij dus niet veel vooruit. Eene koe benevens een paar schapen hadden ze reeds op stal, en zij hadden gehoopt nog twee koeien er bij te kunnen koopenwant wijl Foppe’s krachten minder werden, gevoelde hij wel, dat h’y in de veen derijen den arbeid niet meer zou kunnen her vatten. Wanneer zij dus hun veestapel wat grooter konden krijgen, kon dit een bron van inkomsten voor hen worden. Doch nu, tenge volge van deze langdurige ziekte scheen dit geheel onmogelijk. Doch wat gebeurt Op zekeren Zondagmorgen komt een buur man van Foppe bij hem Foppe begon toen al stina (Num. 1329). Later echter wonen zy ook in ’tN. O. van Kanaan, aan de grenzen van Syrië. Onze Kantt. meenen dat zij woon den aan de Noordzijde van het gebergte Efraims, daarbij verwijzende naar Jozua 1711, 12. Ditmaal echter zijn my de gronden voor het gevoelen der Kantt. niet duidelijk. Zooveel is zeker, dat de Hethieten een machtig volk waren, een der talrijkste en meest verbreide stammen der Kanaanieten. Welnu, in hun land zal deze man gaan, en er een stad bouwen. Daar vindt hij geestverwantendaar kan hij de stad, zoo als zjj hem nog levend voor oogen staat, her bouwen. Ja, zij zal herrijzen uit hare assche. En dan dan zal ook verdwijnen die naam nog herinnerend aan den Patriarch Jaeob, aan zijn weg, en aan zijn God. Want in het land der Hethieten zal weer herleven het oude Luz, met zijn oude bewoners, met zijne oude zonden en gruwelen. Zoo keert de wereldling weer tot de vorige zonden. De hoovaardij omringt hen als een keten, het geweld bedekt hen als een gewaad. Thans echter ’t schijnt goddelijke ironieis de plaats van de stad Luz niet meer bekend. Voorwaar een profetie: de ge dachtenis der goddeloozen zal vergaan H. H. vijand in den waan, dat er wel drie legers waren. Heel eigenaardig komt hier de mededeeling en de naam der stad was tevoren Luz. Dit was toch reeds bekend uit Jacobs geschiedenis. Gen. 28 19. De gedachte komt bij ons op zouden zij dit weer opnieuw door middel van de verspieders gehoord hebben Zou de over levering van Jacobs ervaring misschien voort geleefd hebben onder de huidige bewoners De steenen er opgericht konden er de aan leiding toe geweest zijn. Vs. 24. De wachters zien een man uitgaande uit de stad en zij zeggenwijs ons toch den ingang der stad, en wij zullen weldadigheid bij U doen. De wachters zijn de zooeven uitgezonden ver kenners. Zij hebben zich verscholen, op de loer gelegen of er ook iemand kwam, die hun de noodige inlichtingen verschaffen kon. En zie, daar nadert er een. Thans moet de ge legenheid waargenomen. De schrik des Heeren is nog niet geweken. Daarom als de man hoort wie zij zijn, vaart een siddering door zijne leden. Het kost weinig moeite hem, onder belofte van levensbehoud voor hem en zijne familie, er toe te brengen, dat hij hul den ingang wijzen zal. Zoo zijn zij een schrede nader aan hun doel gekomen. De ingang mij dunkt niet de poort, want die konden zij zelf wel vinden, maar een zwakke, opene plek waar men den belegeraar niet verwachtte wordt hun aangewezen. Met voldoening keeren de verkenners naar het leger terug. Zij geven verslag van hun wedervaren. De Heere deed het hun gelukken De aanval kan nu gewaagd Onverwacht moet de stad aangegrepenZoo geschiedt het ook. Of er tegenstand geboden werd, of er een bloedig gevecht plaats had, wij lezen het niet. Heel kort heet heten zij sloegen de stad (d. i. de inwoners der stad) met de scherpte des zwaards. Zonder onderscheid van geslacht of leeftijd vielen zy. Alleen de man die den ingang gewezen had met zyn familie, zijn geslacht, lieten zij gaan. Telkens vinden wij, ook in de geschiedkun dige boeken, van die trekken, welke ons het hooger karakter der geschiedenis van Israël verraden, Rachab, de hoer, bleef gespaard, omdat zij de verspieders geherbergd hadde vroed vrouwen in Egypte omdat zij de zoontjes der Israëlieten niet doodden. Zij durfden het voor het volk van God opnemen. Er was geloof in hen. Ware dit nu ook de oorzaak, waardoor deze man zoo gewillig ’t oor leende, en waarom ook dit loon hem geschonken werdIn ieder geval zien wij hoe God rijkelijk beloont wat wy voor Hem en voor zijn volk doen. Vs. 26. De man mocht daar in Bethel blijk baar niet blijven. Zij lieten hem gaan Toen toog deze man in het land der Hethieten en hij bouwde eene stad en noemde haren naam Luz dit is haar naam tot op dezen dag. De kinderen van Jozef houden trouw hun woordzij slaan hunne handen niet aan dien man en zijn ge slacht. Maar nu ’s mans leven gered is, heeft hij ook genoeg om weer zijn eigen weg te gaan. Hoe gaarne hoorden wij uit den mond van deze lieden wij zullen met U gaan, want wij zien dat God met U is. Maar neen koel is ’t afscheid. De gedachte aan zijne stad, met hare afgodische bevolking, en haar wereldsch leven, is nog altijd een wellust, een genot voor zijn hart. Zyn oog blijft gesloten voor de wrake des Heeren aan Bethel betoond. Hij trekt voort naar het land der Hethieten. Welk land hier bedoeld wordt, is niet gemakkelyk te zeggen. Want de Hethieten vinden wy ten tyde van Abraham en Mozes in ’t Zuiden bij Hebron (Gen. 23) en op ’t gebergte van Pale- tegen de overgeblevene Kanaanieten. Heel in ’t kort wordt de afloop bekend gemaakt. Eerst hoort gij hoe het huis Jozefs Bethel inneemt vs. 2226. Dan let er wel op worden niet de veroverde steden opgeteld in het ge bied van Manasse, Efraim, Zebulon, Aser, Naf tali en Dan, maar slechts die waaruit zij de Kanaanieten niet konden uitroeien. Van Issa- sehar wordt geene melding gemaakt. Heeft hij geheel geen deelgenomen aan den kryg? Lie ver gelooven wy dat alle steden in zyn gebied aan den vyand werden ontrukt. Vs. 22—26. Het huis Jozefs wil by Juda niet achterstaan. De mannen van Efraim en West- Manasse gorden zich ook aan om de booze in woners van hun gebied te verdelgen. Het be zit van Efraim lag ten Noorden van Benjamin en Juda, terwijl Manasse’s gebied aan deze zyde van den Jordaan, zich niet gemakkelyk laat begrenzen. Het veiligst is ’t te zeggen zy bewoonden den Karmel en zyne hellingen, het Noorden der vlakte van Saron en een deel der vlakte van Jisreël. Deze stammen nu trekken op t<gen Bethel, eene stad gelegen aan den weg naar Sichem, ongeveer vyf uren van Jeruzalem verwijderd. Wie haar bezoekt, blijft nog in Benjamins erf deel, maar even doorwandelend, treedt hij op Efraims gebied over, ’t Is eene grensstad, heel de geschiedenis door van groote beteekenis Van den Patriarch Jacob ontving zy haar naam, op diens reis naar Padan-Aram na de Godde lijke verschijning, die Jacobs angstig harte had gesterkt. In den Richteren tijd werden er heilige vergaderingen en richtsdagen gehouden. Straks maakt Jerobeam haar tot een der beide hoofdplaatsen van den kalverdienst. Nog een wijle tjjds en de profeten noemen haar niet Bethel, maar Bethaven, huis der ijdelheid, omdat zy was de vertegenwoordigster van den snoodsten afgodendienst. Dit allerlaatste echter ligt nog in de verre toekomst. Waarom trekt het huis Jozefs nu tegen Bethel op? Niet om wat het worden zou, maar om wat het thans is. De stad ligt wel niet in het erfdeel van Efraim, maar toch op de zuidgrens. Indien Efraim nu zyn eigen land wil vrijhouden van den Kanaaniet, kan hij diens zetel daar op de grens niet onaangetast laten. Er spreekt recht inzicht en heilige ijver uit die gedachte. Wie zijn eigen huis van de zonde vry wil houden, kan met wereldsche buren niet al te nauwe vriendschapsbanden aanknoopen. En wie in ’s Heeren kracht tegen de zonde wil strijden, moet vooral nauwkeurig de grenzen bewaken. Hun doen, zoo was ook te verwachten draagt des Heeren goed keuring, Hij is met hen. En zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zyn? Bethel valt gewisselyk in hunne hand. Niet onbedacht en onbezonnen wagen zy een aanval. Trouwens wanneer zou ook onbe zonnenheid een krijgsdeugd geworden zijn? Neen, zy stellen er prys op te weten, wat vijand zich daarbinnen bevindt, en welke macht de stad onder de wapenen kan brengen. Daar trekken dan de verspieders (wy zouden tegenwoordig zeggen de verkenners) heen, om de stad, het terrein rondom, en indien mogelijk de bevolking, eenigszins te leeren kennen. Strijden in Godes kracht sluit volstrekt niet uit het gebruik der middelen. Dat ziet gij ook hier weer, ’k Denk onwillekeurig aan Gideon. Hij had den droom gehoord van den Midianiet en vol verwondering uitgeroepen de Heere heeft heden de Midianieten in mjjne hand gegeven. Evenwel, Gideon verdeelt zijn 300 man in drie hoopen, zoo brengt hy den „hoe heb ik het nu met je Dat kan toch nietDenk toch aan den dag des Heeren. Ik heb al spyt dat ik er met buurman over ge sproken heb. Dit was alreeds verkeerd van me”. „Maar we helpen buurman uit den nood”; hernam zyne vrouw weer. „Wij zouden toch ook graag geholpen worden, als omstandigheden verkeerden”. „Laten we dan Sakebuur het geld leenen”, zeide Foppe; „want iemand uit den nood te helpen, en dan eerst nog trachten of we niet iets van de som kunnen afkrygen, en dus party f trekken van iemands omstandigheden, dat is I toch ook de ware hulp niet”. „Maar we hebben een goede koe noodig”, merkte zyne vrouw weer op, en wy zyn er niet op vooruitgegaan in de laatste maanden. We hadden er gaarne twee willen koopen, doch onze spaarpenningen zyn zóó verminderd dat wij maar honderd gulden in kas hielden. Wie weet, of God ons dezen weg niet wyst.” „Neen vrouw”, hernam Foppe, „dat is zeker niet waar. De Heere wyst ons geen verkeerde en zondige wegen. Doch wy kunnen er niet zoolang hier in de keuken over spreken, en buurman alleen laten zitten. Zullen we hem 1 tachtig gulden leenen „Neen, neen!” antwoordde zyne vrouw, „dat niet, want als we een koe kunnen koopen, I hebben wy zelf het geld noodig”. Wij beloofden thans een en ander mede te deelen omtrent de Statuten van de nieuw opgeriehte Vereeniging tot christelijke verzorging van krankzinnigen in Zeeland. Zooals het Voorwoord, dat wij de vorige week mededeelden, reeds deed vermoeden, zyn de Statuten geheel geschoeid op de leest van die van Veldwyk, natuurlijk met de noodige wijzigingen, door de omstandigheden gewenscht en geboden. Het doel isde christelijke verzorging van krankzinnigen naar het Woord van God. Gezins verpleging is niet uitgesloten, maar vooral ook zullen er inrichtingen of zal er eene inrichting noodig zyn, om dat doel te bereiken. In de eerste plaats geldt het hier dus de christelijke zorge voor en de verpleging van onze krank zinnigen, hier in Zeeland. Is er plaats genoeg, waarom zouden er dan ook, zoo dit gevraagd werd, geene patiënten van elders worden op genomen, maar Zeeland gaat voor. Is een patient niet uit onze eigene godsdienstige omgeving, daarom zal hy niet worden afgewezen, als men zich maar onderwerpt aan de christelijke ver zorging naar den Woorde Gods. De grondslag der Vereeniging is, dit volgt reeds uit het voorgaande, het Woord van God. Maar hier is, om klaar en duidelijk te spreken, nog eene nadere omschrijving noodig, waardoor het genoemde wordt verhelderd en versterkt. De grondslag is de Heilige Schrift naar de ver klaring der Gereformeerde kerken, vervat in hare Belijdenisschriften Belijdenis des geloofs, Catechismus en de vijf Dordtsehe leerregelen. STATUTEN. De Vereeniging draagt geen kerkelyk, maar wel een beslist belijdend gereformeerd karakter. De Vereeniging behoort als zoodanig niet aan eenige geïnstitueerde kerk, of kerkgenootschap, maar wel aan de gereformeerde gezindheid, aan de gereformeerden, in den vollen en ruimen zin des Woords. Zy wortelt in de Waarheid, gelijk deze hier eeuw aan eeuw vanaf de Hervorming is gekend, geliefd en beleden, echt Zeeuwsch, dus. En zoo komen we nu tot de Leden. Dit zijn allen, die wenschen mede te werken aan het doel en ook van harte den grondslag Wl ‘N eene Wi k< Z< kt in k

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 2