I
L
FEUILLETON.
Onder de Turfgravers en Helbewoners.
-I
VARIA.
L.
H.
tei
nog in leven
besturing vindt by hen geree-
(Wordt vervolgd.)
I
Littooij.
(Wordt vervolgd.)
Shakespeare of Goethe. Waarlijk, deze kunnen
ons
en
onderwerpinghet vasthouden
verachtelyken uitroep,
zeer groote boeken een
bo
ov
zie
be
ho
u
de
sti
da
ov
he
sc
ni
door zijn Woord en
’s Geestes licht in dien heerlijken goudmijn
van Gods Woord mogen afdalen, des te meer
kostbare schatten zullen wij opdelven, terwijl
het altijd de betuiging zal blijven„ik heb
nog dej helft zijner heerlijkheden niet leeren
kennen.”
A.
van Gods
hun zaad,
ven
D
Pro(
dat
E
Een
niei
van
Uit
uiti
wat
1
des
bes
zoi
in
leg
Fo
het
scl
kw
--
De rijkdom van Gods Woord.
Afrika’s grootste zoon, de zwaar beproefde
balling, die thans uit het land der vreemde
lingschappen in de ruste van Gods volk is in
gegaan, bevond zich gedurende zijn veel be
wogen leven eens in gezelschap van personen
van verschillende nationaliteiten. Gezeten rond
een kampvuur, hadden, in zyne onmiddellijke
nabijheid, een Engelschman en een Duitscher
verschil over verdiensten van Shakespeare en
Goethe.
Men vroeg Oom Paul als scheidsrechter op
te treden, maar hij bromde„Nooit iets van
een van beide gelezen.”
Beiden vroegen daarop als uit één mond,
wat hij dan wèl gelezen had
„Dit alleen” en Krugers veelgebruikte
Bijbel kwam te voorschijn. „Ik heb hem gele
zen dag en nacht, 40 jaren lang en heb nog
de helft zijner heerlijkheden niet leeren ken
nen. Als ik die ken, zal ik met Shakespeare
en Goethe beginnen.”
ook dat nemen zy inzy rukken voort naar
Ekron, waar ten derden male hunne wapenen
in Godes kracht zegevieren. Nu zyn zy het
gebied der Filistijnen in zyn geheele lengte
doorgetrokken. Twee andere Filistynsehe steden,
Asdod en Gath, worden niet genoemdzij
schynen niet ingenomen te zijn. Het krijgs
haftige Filistynsehe volk wist altijd bepaalde
strategische punten in zijne macht te houden,
om vandaar uit straks opnieuw den aanval te
wagen.
Tot nu toe gaat alles naar wenschde vijanden
smelten als was voor het vuur. Alleen maar
de beperkingen volgen de onvolkomenheid van
den arbeid komt eerst aan het licht in de verzen
1921. „En de Heere was met Juda, zoodat hy
het gebergte in bezit nam. Maar Juda was niet
in staat, om de bewoners van het dalland uit
te roeien, te verdrijven, daar zij ijzeren wagenen
hadden.” Wat met Hebron'geschiedde,is bekend.
De Benjaminieten hebben den Jebusiet niet
kunnen verdrijven, en vergetend wat God
geboden heeft, is de verbroedering reeds inge
treden. Hoe schoon ook begonnen, het einde
is onbevredigend, want Gods bevel, om al die
volken uit te roeien, wordt niet volbracht.
Eigenaardig is vooral vers 19: de Heere is
met Juda en zy maken zich meester van het
gebergte, hoe ontoegankelijk ook. En nu komt
er iets tusschenbeide, waardoor de Heere zich
onttrekt. Is het hunne vrees voor de gewel
dige ijzeren wagenen? Wel valt er met zulke
strijdwagens, met ijzer beslagen en met metalen
nagelen en hoeken voorzien, niet te spotten.
Doch de Heere is een sterke toren, een veilige
schuilplaats voor wie tot Hem loopen. Helaas
de moed verflauwt. En in het dalland houden
de Kanaanieten zich hardnekkig staande.
Bovendien, wat is er in Jeruzalem geschied?
Hebben zy het niet ingenomen, de inwoners
geslagen en de stad aan het vuur prys gegeven
(vs. 8.) GewisMaar weer heeft de Jebusiet
zich genesteld in den zoo veilig gelegen burcht
Sion, en zy zyn tot de tanden toe gewapend,
vast besloten om nu niet te wyken. Hun plan
gelukt. Zy houden hun bezit nog een lange
reeks van jaren, tot David eindelijk ’t hun
ontneemt, om Sion te maken tot de woning
des Allerhoogsten.
Juda heeft zyn taak wel begonnen, niet
volbracht. Straks breekt de ellende uit, als het
bondsvolk valt in den gespannen strik.
H.
Schetsen uit den Zuidoosthoek van Friesland.
door PEKAH.
IV.
Onder de Turfgravers.
Zyne kinderen waren voor ’t grootste deel
uit deze omgeving vertrokken. En opmerkelijk
is het, dat zy, die maar elders heengingen, der
waarheid getrouw bleven. Daarentegen die
in dezen omtrek bleven, waaronder ook de
beide kinderen zyner tweede vrouw, zyn
geheel zonder godsdienst, en om Wiebe
Lammert’s eigen woorden te gebruiken voor
tyd en eeuwigheid verloren, indien God het
niet verhoedt.
We nemen afscheid van de kleine woning
aan de oude Drentsche zandweg, en verzoeken
onzen lezers ons te willen volgen naar een
anderen ouden Turfgraver, die echter ook
reeds sedert jaren dien zwaren arbeid niet meer
verricht. We moeten dan echter een wandeling
maken van byna twee uren. We volgen den-
zelfden zandweg maar, en komen te Langendijke,
waar we U binnen leiden in de woning van
Foppe Klazes.
het gericht, dat be-
r ni
Het boek der Bicliteren.
IV.
De kinderen van den Keniet, den schoon
vader van Mozes, togen ook uit de Palm-
stad op, met de kinderen van Juda, naar
de woestijn van Juda, die tegen het zui
den van Harad isen zij gingen heen
en woonden met het volk.
Juda dan toog met zijnen broeder Simeon,
en zij sloegen de Kanaanieten, wonende
te Zefat, en zij verbanden henen men
noemde den naam dezer stad Horma.
Daartoe nam Juda Gaza in, met hare land-
pale, en Askelon met hare landpale, en
Ekron met hare landpale.
En de Heere was met Juda, dat hij de in
woners van het gebergte verdreefmaar
hy ging niet voort om de inwoners des
dals te verdrijven, omdat zy ijzeren wa
genen hadden.
En zij gaven Hebron aan Kaleb, gelyk als
Mozes gesproken haden hij verdreef
van daar de drie zonen van I nak.
Doch de kinderen van Benjamin hebben de
Jebusieten, te Jeruzalem wonende, niet
verdrevenmaar de Jebusieten woonden
met de kinderen van Benjamin te Je
ruzalem, tot op dezen dag.
Richterbn 1 1621.
Vs. 16. Tusschen het bericht van den kryg
wordt een zeer eigenaardige mededeeling in
geschoven. Plotseling vernemen wij iets van
de Kenieten. Zy toch zijn met den stam van
Juda opgetogen uit Jericho, de Palmstad, om
zich te vestigen in de woestyn van Juda ten
Zuiden van Arad,een Kanaanietischekoningsta-d.
Wie zyn deze Kenieten en met welk doel
worden zy hier genoemd? Het zijn afstamme
lingen van Jethro, Mozes’ schoonvader. Hobab,
de zwager van Mozes, die met zyn stam de
Israëlieten op hun tocht door de woestyn ver
gezelt, komt met zyn vader Rehuel (Jethro)
in Ex. 2:16, 3:1. Num. 10:29 voor, als een
Midianiet. Hier evenwel,en zoo ook in hoofdstuk
411, wordt hij een Keniet genoemd. Daaruit
volgt, dat de Kenieten een stam of geslacht
der Midianieten zyn.
Dit volk nu treffen de kinderen van Juda
aan in de Palmstad, in Jericho. De oude band
is niet geheel verbroken en de vorige liefde
niet gansehelijk verkoeld. Er ontstaat weer
iets van dien broederzin, welke zoo heerlyk
sprak uit het woord van Mozes’ schoonvader.
Zy blyven met hen wonen.
Wy verlaten nu weer opeens de Kenieten,
maar in Hoofdstuk 411 treedt Heber,de Keniet,
weer op den voorgrond. Hij heeft zijn tenten
opgeslagen in de nabyheid van Kedes in Naf
tali, heel in het Noorden. Straks zal Jaël, zyne
huisvrouw, eene eervolle plaats innemen by de
zien.”
Zy hebben nu een stil en genoegelyk leven,
want niettegenstaande Foppe’s zwakheid en
telkens wederkeerende krankheden, zult ge hem
toch nooit hooren murmureeren of klagen, of
het moet wezen hierover, dat hy nu al zoo
vele jaren niet meer op des Heeren dag met
de gemeente kon opgaan onder de prediking
van Gods woord, wyl de groote afstand van
de kerk, hen dit beiden onmogelyk maakt.
Zoolang dit met inspanning van alle krachten
nog mogelyk was, hebben ze dit gedaan, doch
nu kan Foppe althans dit sedert vele jaren
niet meer, en ook voor zyne vrouw is het a
eenigen tyd niet meer doenlyk.
Daarom is. het te meer hen aangenaam, wan
neer we ook hun bezoeken. Veel hebben zy
dan te vertellen, doch wanneer ge ook iets
mee te deelen hebt, willen zy gaarne luisteren,
en een woord van troost en bemoediging, van
opwekking en
den ingang.
Het is ons echter te doen om met de be
woners kennis te maken. Luisteren we dus,
naar wat Foppe, op zyn bed gezeten, ons mee
deelt.
Foppe is een man van ruim tachtig jaar en
zyne vrouw heeft de zeventig reeds een paar
jaren achter den rug. Ofschoon beiden reeds
zoo oud zyn, is het toch uitermate netjes in huis.
Lichamelijk zwak, zyn het toch gezonde
christenen.
Veel is in de byna vijftig jaren van hun
huwelyk reeds over hun hoofd gegaan, en
beiden hebben hard moeten werken de man
in de veenderijen, en de vrouw in huis, terwijl
deze laatste ook tot voor enkele jaren eenige
dagen per week met een pak manufacturen
„den boer op” ging.
Door zuinigheid en arbeidzaamheid, maar
volgens hun eigen getuigenis bovenal
door den zegen des Heeren zyn ze geworden
wat zy zijn.
Reeds als jongeling en jongedochter behoorden
zy tot degenen, die de waarheid zochten, toen
reeds in deze omgeving zoo schaars te vinden,
en leerden zy Christus als „de weg, de waarheid
en het leven” kennen.
Velerlei krankheden en lichaamskwalen heb
ben de kracht van Foppe gebroken, zoodat hy
reeds sedert vele jaren niet meer in de veen
derijen turf graven kan, en sedert de laatste
achttien jaren zoo vertelde hy ons onlangs,
kon hy in ’t geheel niets meer doen, en was
hy menigmaal aan den oever des doods, zoo
zelfs dat zyne huisgenooten menigmaal dachten,
Dat Woord van God was hem dus een lamp paar 0
voor zijnen voet en een licht voor zyn pad. achter,
Dat Woord verspreidde zijn helder licht in z^n pc
zoo menigen donkeren nacht van zyn leven, geurde
Het was zyn baken op de woelige en onstui- ^eel k
mige levenszee. Temidden van de geweldige Ban de
stormen, die boven zyn hoofd losbarstten, be- lyk en
luisterde hy daarin de stemme zyns Gods, en faetzelfi
dat was hem tot troost in zyne ellende. Uit Een g(
„dien verachten Bybel” had de waarlyk groote jekere
man meer geleerd dan de grootste geleerde Her R
ooit geput heeft uit de beroemdste werken van Lorpei
Zoo
niet wys maken tot zaligheid. Geloofsmoed saglyk
geloofskrachtkalme berusting en stille vas,
i._x xv-.-j._j aan God als welke
ziende den onzienlyke het geloovig voortwan- keurig
delen temidden van de donkere raadselen der laardi
Godsregeeringlot en leven on bedongen en Dit
volkomen in de hand des Heeren over te gevengen t<
en eenmaal de aarde te verlaten in het zalige tyd va
bewustzijn, dat, na een leven van zonde en Een i
verdriet, de krone der eeuwige overwinning bladei
wachtdat alles leert alleen God de Heere by ki
Geest. Hoe dieper wij bij woord
De
vorm
Maar
waari
boeke
bezoe
van 1
zal, d
Do
Engelsch tijdschrift wordt het vol- 2ro°t
onze
en t
tan
- A w WA «^aa IA WA AZ AVW I VXXI T V X I'IXXX V
met boeken in allerlei formaten, van de grootste
tot de kleinste, en in alle 1
banden, die een boekbinder kan uitdenken. ous
Terwyl hy een vluchtigen blik over dat heir-
leger van boeken liet gaan, zag hy twee per
sonen van een vriendelyk en eerbiedwekkend
voorkomen deze kolossale bibliotheek binnen
treden, die op zeer hoffeljjke wjjze het doel
van hun komst bekend maakten.
Zy droegen de veelbeteekenende namen
Tijdgenoot en Nageslacht, en zeiden, dat zy hun
vyftigjaarsch bezoek brachten, om de verdien
sten der schrijvers te bepalen en hunne toe
komst vast te stellen. Inderdaad een reuzen
taak. Want de boekwerken konden by duizenden 0
worden geteld. 1
De beide heeren waren echter voor dezen
zeer omvangrijken arbeid ten volle berekend.
overwinning op Sisera. Wij hébben hier reeds
eene voorloopige heenwyzing naar de betee-
kenis, welke de Kenieten voor Israël hebben
zullen. Jehova’s volk is wel afgezonderd, maar
er zyn toch reeds bijwoners, die nu in ’t voor
bijgaan, straks met eere, genoemd worden. Zy
zijn de profetie van de plaatsverwisseling, die
straks aanbreken zal, fonkelende sterren aan
den donkeren hemel.
Vs. 1721. Voort gaat weer de krijgstocht
der overwinnende stammen. Zy slaan de Kanaa
nieten te Sephat, eene stad in het gebied van
Simeon, aan Kanaans Zuidgrens. „Uitgebreide
ruïnes wjjzen op een groote stad, door tuinen,
boomgaarden en wijnbergen omgeven.” Zy
verdelgen, verbannen haar, d.i. voltrekken het
oordeel barer verwoesting. Hoevele inwoners
zyn er gevallen door de scherpte des zwaards
Wat al goederen opzettelijk verwoest en in
stukken gestooten Het is alles om des Heeren
wil, die het land heiligt voor zich en zijn volk.
Ik vestig uwe aandacht thans op het woord
verbannen. By den Hebreër sluit zich het begrip
van dat woord onmiddellijk aan bij wat den God-
delyken toorn opwekt en daarom met den vloA
bezwaard en tot het verderf gedoemd is. Van
daar is verbannen zooveel als dooden of geheel
verdelgen. Zulk een ban kon öf door God
zelf op een volk gelegd wordenöf door
een gelofte van het volk over een vyand uit
gesproken worden, in welk geval Israël plechtig
de verplichting op zich nam, dien ban slechts als
straf van den Goddeljjken toorn uit te voeren
en van eigen voordeel b.v. krijgsbuit af te zien.
De ban had verscheidene graden. In den
strengsten vorm dan moest alles wat leefde,
menseh en dier, door de scherpte des zwaards
gedood wordende steden met al wat er in
was, moesten verbrand en gouden en zilveren
voorwerpen aan het heiligdom van Jehova
overgeleverd worden. Joz. 61719.
Minder streng opgevat, dan werden alleen
de menschen gedood en het vee en al het
overige goed als oorlogsbuit verdeeld. Dan
bleven de steden gespaard of werden weder
gebouwd. Zoo geschiedde b.v. in den oorlog
met Sihon en Og; Deut. 2:34 v.v. en 3:6, 7.
By eene nog zachtere uitvoering van den
ban bleven de meisjes en jonkvrouwen gespaard
om als buit verdeeld te worden, zooals in den
oorlog tegen de Midianieten geschieddeNum.
319-18.
Ofschoon er nu geen andere verklaring aan
toegevoegd wordt, zou ik hier geneigd zyn aan
den ban, in den strengsten zin genomen, te
denken.
Horma, verbanning, zoo zal de ruïne voortaan
heeten. Het stempel der Goddelijke wrake zal
op haar gedrukt blyven. Hare verwoeste huizen
en neergeworpen wallen zullen zijn tot een
getuigenis tegen haar in lengte van dagen.
Reeds in Jozua 12 14 wordt onder de over
wonnen koningen die van Horma genoemd.
Daaruit volgt echter niet, dat Jozua zyne hoofd
stad Sephat reeds veroverd heeft. Ook de koning
van Jeruzalem viel, zonder dat nog zyne stad
terstond veroverd werd. En mocht het reeds toen
in der Israëlieten hand gevallen zyn, konden
zij ’t dan nog niet altjjd na den aftocht der
Israëlieten weer hernomen hebben
In ’t Zuiden hebben Juda en Simeon afge
rekend. Thans trekken zij het gebied der
Filistijnen in, de streek langs de kust der
Middellandsche Zee. Weldra bezwykt Gaza,
en hare omgeving, haar grensgebied (onder-
hoorige plaatsen) geeft zich over. Ongeveer
vyf uur naar het Noord-Westen ligt Askelon
geschied was, maar als een zegel
beloften aan de geloovigen en aan
die Hy aan hen allen zekerljjk vervullen zou te
zijner tijd."
„Daarom alzoo vervolgt Dr. Bavinck
zeide ook Calvyn, dat de doop, dien hy in
zyne jeugd had ontvangen, hem eerst op later
leeftyd ten nutte was geworden. De belofte in
den doop is geen vage, algemeene, voorwaar-
delyke -toezegging, maar ze houdt niets min
der in, dan dat God de God der geloovigen en
van hun zaad zal zyn. Doch ze behelst hoege
naamd geen bepaling van tijd, waarin deze
belofte aan het uitverkoren zaad der geloovi
gen vervuld worden zal.”
dat hy door den Heere zou worden weggenomen,
doch telkens werd hy nog weer opgericht.
Dientengevolge kon nu ook zyne vrouw niet
meer zoo 'dikwyls van huis, waarom zy by
hunne „kleine boerkerij”, ook een winkeltje
hebben. De „boerkerij” wordt door den jongsten
zoon, die nog in huis is, waar genomen, en
zoo kunnen ze nu met elkander tamelijk
onbekrompen leven.
De overige kinderen, die ze
hielden, zyn allen getrouwd, en wonen in
hunne onmiddelijke nabyheidiets wat in
deze omgeving zeer zeldzaam is, maar wat door
Foppe en zijne vrouw op hoogen prijs wordt
gesteld, want ze zyn beiden, als rechtgeaarde
ouders, zeer aan hunne kinderen gehecht. En
ook dit kunnen we hierby voegen de
kinderen volgen ook allen voor het uitwendige
althans, en over het inwendige kunnen wij
niet oordeelen het voetspoor hunner ouders.
Eén zoontje werd op zevenjarigen leeftyd
hen door den dood ontnomen, en de wonde
hen daardoor geslagen, bloedt nog. Nog spre
ken de beide oudjes, met tranen in de oogen
over dat sterfbedmaar hun blik verheldert,
als ze u meedeelen dat dit kind getuigenis gaf,
gereinigd te zyn in het bloed van Christus
terwyl zy 'hunne mededeeling besluiten met
de hoopvolle verwachting„eenmaal mis
schien nu wel spoedig zullen wy hem weder-
--
Een gulden drietal.
In een
gende treffende visioen medegedeeld. Iemand
bevond zich eens in een groote kamer, welker
wanden bedekt waren door planken, volgepakt s^ai
verscheidenheid van BC^
Iron JT1 4-rl ZJ-n zin OUS
een
teek»
uit d
perk
boek
tot
blyv
Vi
Ti
dan
H
ones
in 1
H
Chri
Tijdgenoot Was iemand, die veel in de wereld
gezien had, en Nageslacht onderscheidde zich
door de juistheid van oordeel. Zij waren voor
zien van een grooten smeltkroes, waaronder
aldoor een flink vuur brandde. Boek na boek
werd daarin geworpen, en
slissen moest, was de vuurproef.
Menige stapel van folianten, menige armvol
octavo’s werden in den smeltkroes geworpen
en vergingen oogenblikkelyk totasch. Dit was
het lot van menig prachtwerk, welks uitlok
kende titel even weinig hielp als de prachtige
platen van binnen.
Over vele werken, die door Tijdgenoot „Mooie
boeken” genoemd werden, sprak Nageslacht,
terwyl ze in de vlammen opgingen, het oordeel
uit„stof en asch.” Een geheele ry poëten
volgde op elkander naar den smeltkroes met
geen grooter belangstelling van de zyde des
scherprechters dan een
Nu en dan bleven van
I
ni
V!
V!
O’
S]
heb
hui
Go<
had
Pel
doe
alk
V
1