eh murrnu- als God eeuwig- uoest had- nden J ook >iiid- 3 ook kens idige riend jden, lijkte f en t des zijn. 9 den <arig i ge oogst eden, i het n nu I van mar- rgen asten l on- den n en doof dat sche dit naar aan irme cau- gen, ken, C alsof dat b’ven ant- wil >t op kent van de heidenen gedoopten en de Den Jood mogen deden de Geref. ug ids of. de en iet oft rat m- >ch de et, en. in te oet er- nis en, i te ran ekt gte iets ven liet aar >est len. nen eeft rer- om- ijne irdt ver der, i is icht dijk ge bet ïrke srke om ren, had het tarde r mjj om er wel eljjk, het 9 en Ruim twee jaar geleden stierf ook Wiebe Lammerts, die in de dertig laatste jaren zijns levens, weer zóó door den Heere gezegend was geworden, dat hij al zjjn negen kinde ren h\j had er ook nog twee van zijne tweede vrouw ook nog iets kon nalaten. Het was wel niet veel, maar toch nog iets. „Zulke zware lasten zjjn niet te dragen „Welnu”, antwoordde mijne vrouw, „dan zal ik den Heere bidden om genade en kracht om ze alleen te dragen En dat heeft ze ge daan ja, dat heeft ze gedaan,” vervolgde Wiebe, terwijl zjjn stem van aandoening trilde, en een paar groote tranen in zijn witten baard druppelden dat heeft mijne goede vrouw gedaan, totdat ze niet meer kon. Mijne vrouw werd zwak en ziekeljjk, en daardoor werd mijne ontevredenheid nog grooter. Daarenbo ven gevoelde ik ook mijne schuld, doch ik wilde die schuld noch voor God, noch voor mijne vrouw belijden. Maanden achtereen sukkelde mijne vrouw, en weken achtereen moest ze het bed houden. Dikwijls zat ik uren bij haar bed, zonder een woord te spreken, en menigmaal vatte zij dan mijne hand en zeide „Wiebe, de Heere plaagt ons niet uit lust tot plagen, maar opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden.” En somtijds bleef ik dan zwijgen omdat ik er van overtuigd was, dat zij gelijk haddoch somtijds ook sprak ik„maar waarom bezoekt de Heere dan nu juist ons zoo En dan zag zjj mij met een betraand oog aan, terwijl zij met hare vermagerde, mijne vereelte hand en mijn vereelt hart trachte te vermurwen, en zeide zachtVerre is God van Goddeloosheid en de Almachtige van onrecht." O, hoe menigmaal heb ik aan deze en dergelijke woorden mijner vrouw gedacht in lateren tijd. Eindelijk na een lijden van langer dan een jaar, ontnam de Heere mij mijne vrouw. Juichend scheidde zij van mij, en uit haar lijden en strijd, van haar zorg en moeite werd zjj ont heven. Nu werd het nog niet beter met mij, en nog boog ik mijn breeden schouder niet onder de hand mijns Gods. Met zeven kinderen bleef ik achter, en wat wjj overgespaard hadden, was bijna opgeteerd. Ongeveer twee jaren later zocht ik een an- dére vrouw, en vond die ook. Maar, helaas ik zocht die tweede vrouw niet met God, ge- Ijjk ik de eerste gezocht had, en deze was al spoedig even ontevreden als ik, toen zij ont dekte dat alles er even armoedig bjjstond. Doch ziet, nu gebruikte de Heere hare mur- mureeringen om mjj weer op de rechte plaats te brengen en hare vijandschap was het mid del in Gods hand om mij klaar en duidelijk te doen inzien, dat ik God verlaten had en zoover, zoo heel ver van achter Hem afgewe ken was. Ik kwam voor God in de schuld en beleed Hem mijne afwijkingen en evenals in die gelukkige dagen mijner jongelingschap, zocht ik weer de verborgen- plaatsen op om mij voor God te verootmoedigen. En uit het diepst mijner ziel steeg de bede tot omhoog het hartroerende„Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmaal heb ik u willen bijeenvergaderen, gelijk een hen hare kiekens, maar gij hebt niet gewild” Neen, Jeruzalem had het niet verdiend, en toch op dat Jeruzalem zet de Heiland zijn hart. Als Hij zijne jongeren in heel de wereld uitzendt, dan denkt Hij aan, dan bidt Hjj voor, dan zegent Hij zijne vijanden dan luidt het tot zijne jongeren„Beginnende van Jeruzalem”. Dit woord van den Meester, is dan ook voor de praktijk der zending van het hoogste belang. Het zegt ons zoo nadruk kelijk, dat alle zending „van huis uit” beginnen moet. De punt van den passer moet in het middelpunt blijven, maar de kring moet steeds grooter worden. Als ik dit zegmeent dan toch niet dat ik water zal aandragen om het vuur te blusschen, dat op dezen dag op velerlei wijze is ontstoken; neen, ik wil olie op dat vuur werpen, opdat de ijver voor de zending in uw midden nog hooger opvlamme. ’t Is zoo terecht op dezen dag uitgesprokenwij moeten zending drjjven om Jezus' wil. Zeker, Jezus is verheerlijkt, maar Hij is bezig om verzadigd te worden. Vermenigvuldigd moeten worden de honderdtallen, die de knie buigen voor Hem, die een naam ontvangen heeft boven allen naam. Gezien moet worden de vervulling van het woord zjjns Vaders„Als zijne ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zoo zal hjj zaad zienhij zal de dagen verlen gen en het welbehagen des Heeren zal door zijne hand gelukkiglijk voortgaan.” Wat kunt gij, om daartoe te komen, dan beter doen dan dien heidenen het Evangelie geven Ook hier geldt hetTegenover de revolutie het Evan gelie Het Evangelie dat den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid isdat voor den een is een reuke des doods ten doode, en voor den ander een reuke des levens ten leven het Evangelie, dat een kracht Gods is voor een ieder, die gelooft. Nochtans begin nende van Jeruzalem 1 Ge vraagtWat bedoelt ge daarmede? Wel, God heeft u geplaatst in uw huisgezin, en dat huisgezin is uw Jeruzalem. Velen praten buitenshuis als Brugman, en zjjn binnenshuis zoo stom als een visch. Gjj moet beginnen om uw stem te doen hooren in uw eigen huis, door aldaar te getuigen van de liefde Gods in Jezus Christus voor arme zon daren. Doet gij dat niet, dan zjjt gjj de echte zendingsvriend niet. Eerst wanneer gjj begint te Jeruzalem, dat is dus in uw eigen huisgezin, verstaat gjj uwe roeping. Dan wordt ook van zelve de kring grooter, want van het huisgezin slaat gjj den blik op de plaats uwer inwoning. Be halve met uwe huisgenooten,komt gjj met zoovele anderen in aanraking. Spreekt ook tegenover hen, zonder eenige vrees, uw Christendom uit. Zijt ook tegenover dezulken niet wankelmoedig. Naar Gods bestel ziet gjj uwe woonplaats aangewezen in dorp of stad, en leeft gjj alzoo te midden van honderden of duizendenwelnu, werpt dan uwe vrijmoedigheid niet weglaat het blijken, dat gjj een Christen zjjthet komt niet aan, op het zeggen van „Heere Heere”, maar op het doen van den wil des Vaders nooit mag bedoeld de eere van menschen, maar steeds moet gestreefd naar de eere Gods; wjj moeten zjjngoede krijgsknechten en gewillige dienstmaagden. Als van zelve breidt zich de kring dan nog verder uit, en gij ziet op uw vaderland. Nederland toch is ons gemeenschap pelijk Jeruzalem. Eertijds was ons land bloeiende door godsvrucht en thans O, er is weer op waken wij gaan vooruitheerljjke overwin ningen zijn dezer dagen behaaldmaar toch ’t kan best volstaan. Men zou ook van het goede te veel kunnen krjjgen. In naam van allen was het dan ook voorzeker, toen de Praeses de spre kers en den kerkeraad van Terneuzen harteljjk dank betuigde voor de goede woorden en de vriendelijke ontvangst. Ds. V. d Berg uit Terneuzen, die zich bereid verklaard had om het slotwoord te spreken, zou wel aan Deputaten willen verzoeken om de’ vergadering te laten heengaan „onder den indruk van het imponeerende, krachtige, ern stige woord, inzonderheid van den laatsten spreker.” Toch wilde hjj nog een woord van dank richten-aan de vrienden, dat zjj nog in zulken getale waren opgekomenhjj had er meer gewenscht, maar de zendingszaak mag zich nu eenmaal nog niet in groote sym pathie verheugen. De sprekers op zoo’n conferentie moeten z.i. gehuldigd worden om den moed, waarmede zjj telkens en telkens weer een pleidooi voor de zending leveren. Nochtans, niet gedesespereerd, maar moed ge houden, want het Geref. beginsel sterkt en staalt tot den strjjd, omdat het beljjdt de souvereiniteit Gods over de gansche wereld. Het is niet te doen om de enkelen te roepen, dan kunnen wjj wel bljjven in Nederland, waar velen nog dieper gezonken zjjn dan de heidenenmaar de blijmare moet gebracht worden aan alle volkeren, beginnende van Jeruzalem. Evenwel moeten wjj niet vergeten, dat de zendingsapostel Paulus gewoonljjk niet lang in Palestina vertoefde, doch reisde om overal te getuigen van Koning Jezus. Het Geref. beginsel geeft moed en energie. De zending van Gods Zone in de wereld is het beginsel en de triomf van den arbeid der zending. In Hem ligt de wortel. Zjjn Konink- rjjk is het onze. In de overwinning door den Zone Gods behaald, is reeds de triomf te aan schouwen, dien de arbeid der zending eenmaal zal wegdragen. Het Hoofd moet „verzadigd” worden. Daarvoor geeft het Geref. beginsel hope. Er is een verkiezing naar Gods genade. Alle verkorenen zullen eenmaal worden toege bracht. De Heere gebruikt daarvoor echter middelen. Laten wij nu klein en veracht zjjn, God staat er boven. Wjj hebben de middelen aan te wenden, in den geloove dat geen klauw zal achterblijven. Aan dien arbeid is ook loon verbonken. Immers, de zegenende ziel zal vet gemaakt worden. Daarom gearbeid aan de volmaking der heiligen, en de ontplooiing van het werk des Geestes. Hoe vuriger de gloed voor de zending is, des te meer zullen wjj staan naar reformatie, ook in eigen huis. Daarom houdt moedgrijpt naar zjjne beloftenbidt en geeft voor, en leeft in de zendingen God zal rjjkeljjk zegenen Hierop ging br. V. d. Berg voor in dankzegging en gebed, nadat nog gezongen was Ps. 72 11. De collecte bracht op f 109.85. Geloof mij, amice, indien in „het Over-Jordaansche” eens voor de zending werd geofferd, naar den maatstaf van het vermogen dat hier gevonden wordt, dan kon alleen de classis Axel gemakkeljjk een missionaris uit zenden. Br. Bouma zou zeggener zjjn er in dat land, die het wel alleen kunnen. En zoo is het. Men spreekt hier van „tonnen”, zoo dat een mensch, die nooit zoo’n beestje gezien heeft, er van duizelt. De vraag van br. Bouma maar hoe krjjgt men het geld uit de beurzen is dan ook alleszins eene ernstige overweging waardig. Maar de Heere regeert. Zjjns is het goud en het zilver. Hjj kan de harten neigen als water beken. Mocht onze kostelijke en aangename Zendingsdag daartoe mede een middel in zjjn hand zjjn. Geloof mjj intusschen, t.t. Ljttooij Jr. „Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulpstier mij in rechte sporen. Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, Dat, onbedacht zijn herder heeft verloren Ai! zoek Uw' knecht, schoon hij Uw wetten [schond Want hij volhardt naar Uw geboón te hooren!" En de Heere die gaarne vergeeft en niet verwijt, hoorde en verhoorde mjj ook nu. Nu vond ik weer den verborgen omgang met God, en deelde ik weer in Gods gemeenschap. Maar helaas, zoo vervolgt Wiebe Lam merts met een bange zucht „de gevolgen van mjjne ontevredenheid en van mjjne mur- mureeringen uit die dagen, zjjn niet uitgeble ven. Een mjjner kinderen heeft zich geworpen in de armen van het Socialisme, en het niet verhoedt, is hij voor tjjd en verloren.” stond tegen Hem op. Waarom moesten die groote verveners zoo veel hebben, en ik zoo weinig? Zie, deze zondige gedachte vervulde mijne ziel geheel en al. Mjjne vrouw, die ook wel aan mjj bemerkte wat er in mjj omging, waarschuwde mjj tegen die ontevredenheid, doch daardoor werd het eerder erger dan beter met mjj. En gewis, tengevolge van mijne reeringen, kwam de Heere met Zjjne slaande hand in mijn huisgezin. En had ik mjj nu maar onder des Heeren hand gebogen en ver ootmoedigd Maar dat deed ik niet. Mjjne kinderen werden ziek, en nu moesten er jaar- Ijjks ook nog eenige guldens van ons karig inkomen af voor den docter. Toen ik op zekeren tjjd ook hierover mur mureerde, sprak mjjne vrouw met tranen in de oogen „Maar Wiebe, ge weet toch wel, dat ook gezondheid en krankheid ons van des Heeren Vaderlijke hand toekomen En we heb ben immers nog niet te kort. We konden immers nog altoos ieder het zjjne geven Och, Wiebe, murmureer toch niet, maar laat ons samen de zorgen en de lasten des levens dra- I gen als voorheen, dan wordt de zwaarte al- thans tot op de helft verminderd.” Ik moest inwendig toestemmen, dat mijne vrouw geljjk had, doch, helaasik verzette mjj daartegen en gemeljjk antwoordde ik welk een verschil tusschen weleer en thans Welk een machtig leger van goddeloozen, die het driest uitspreken: Laat ons zjjne banden verscheuren, en zjjne touwen van ons werpen O, er heerscht zooveel Laodiceesche lauwheid Het zijn de millioenen, die wachtenwjj moeten ons haasten tot den arbeid, maar beginnende van Jeruzalem. Ter wille mogen wjj de verwilderde ongedoopten niet vergeten wjj niet vergeten, en dat Kerkeninzake de Jodenzending trad zjj stief moederlijk op, terwjjl het, ziende in het gebod, luidt: eerst den Jood en ook den Griek. De zaligheid is uit de Joden. Predikt het Evangelie allen creaturen, maar beginnende te Jeruzalem. Daaromvergeet den Jood niet I Maar zoo zegt gij is dat nu geen water inplaats van olie op het vuur brengen? Als al die arbeid moet voorgaan, wanneer komen dan de heidenen aan de beurt Ik antwoord gjj moet het eene doen, en het andere niet nalatenalzoo is de wille van onzen God. Als tot verstandigen sprekend, zeg ik als het vuur op onzen eigen altaar uitgaat, hoe zullen er dan vonken zjjn op andere haardsteden Op de haardsteden in ons eigen Jeruzalem moet het vuur aangehouden worden om ook de heidenwereld te verwarmen. De wereld vraagt naar menschenliefde, maar wat is de liefde die zjj geeft? Waar en wanneer zjjn er door haar zusters uitgezonden als de dames Rutgers en Kuyper De Schrift evenwel spreekt van naastenliefde. Zjj doet ons dat woord van wondere liefde hooren„Alzoo lief heeft God de wereld gehad dat Hjj zjjn eeniggeborenen Zoon gegeven heeft, opdat een iegeljjk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.” Heel de wereld is dus de akker, waarop gjj in het zweet uwer ziele werken moet, beginnende van Jeruzalem. Eenmaal zal heel de wereld één Jeruzalem worden. Het nieuwe Jeruzalem zal uit den hemel neerdalen. En dan zal, beginnende van Jeruzalem, in alle sferen de glorie gegeven worden aan onzen God. Maar zoolang dat nieuwe Jeruzalem nog toeft, moet er door ons gewerkt worden. Hjj, de Koning heeft het gezegd. Voor Zjjn woord hebben wjj ons te buigen. Daarom Heere Jezus, hier hebt Gij onze hand en ons hart. Wjj hooren uwe stem beginnende van Jeruzalem Met aandachtigen ernst was dit met gloed en bezieling uitgesproken woord aangehoord. Een eigenaardig talent, dat van het begin tot het eind tot luisteren dwingtIn ’t vuur van zjjn rede stond br. I. soms in zjjne handen te klappen, alsof het „een Halleluja-bjjeenkomst” was’t Was aangenaam om er naar te luis teren, en toch zoo bezielend-ernstig. Onzen optimistischen broeder de Bruin moest nog een opmerking van ’t hart. De inleiding vond hij te pessimistisch. Dat wij het niet in alles met elkander eens zjjn, komt omdat wjj zondige en zwakke menschen zjjn. Hjj was het met de lieve broeders zoowel uit A als uit B eens. Alles wees er heen, dat er een derde exodus op handen is. Hjj voor zich was met betrekking tot hetgeen br. Impeta gezegd had aangaande „de verloochening der eenheid” meer optimis tisch gestemd, doch sloot zich voor het overige van harte bjj het gesprokene aan. De Praeses deelt der vergadering mede, dat de laatste spreker, Ds. Tholen van Zaamslag, door ambteljjke bezigheden verhinderd was in ons midden op te treden. Nu, eerljjk gezegd, vier speechen, behalve het openings- en slotwoord, gesmade geloof nog niet zoo kwaad is, en dit zou eene schoone winste zjjn. Er moet zeker »iog heel wat gebeuren, voordat dit besef alge meen iser moet zelfs heel wat gebeuren, vóór de sehrjjver gekomen is, waar wjj hem gaarne jouden zien, doch het doet goed, dat er dergel jjke stemmen opgaan, en het is te hopen, dat wjj ian het begin van deze beweging staan. Bouma. -- V. Amice frater! Zooals ik U reeds schreef, trad Ds. Impeta ;en slotte voor ons op. ZEw. ving aan met ’ons te wjjzen op deze jede uit het Hoogepriesterljjke gebed: „Ik bid liet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in mjj gelooven zullen; opdat zjj allen één zjjn, gelijkerwijs Gjj Vader in mjj, en ik in U, dat ook zjj in ons één zijn opdat de wereld geloove, dat Gjj mjj gezonden hebt.” Deze bede is en wordt verhoord. Op dit fundament staan wjj onbewegelijk. Deze bede zal uitgewerkt worden, ook zonder ons, j door den Drieëenigen God. Allen, die in Hem 1 gelooven, zijn één, hoe onderscheiden zjj dan look mogen wezen. In die verscheidenheid i schittert juist de eenheid in liefeljjke glansen, wat gjj even duidelijk bespeurt op het gebied der natuur, als dat gjj dit waarneemt op het I terrein der genade. Als zjj, die één zjjn, op elkander toornen en met elkander twisten, dan wordt die eenheid niet vernietigd, maar verdon kerd, verloochend. Helaas, in die dagen, waarin zoo weinig van die eenheid gezien en gevoeld wordt, leven wjj. Onze dagen kenmerken zich I door treurige verdeeldheid. Daardoor is ons I kerkeljjk leven van zjjn glans en gulheid i beroofd. Men is tegenwoordig haast bevreesd een gesprek aan te knoopen schier elke vraag wordt tot een strjjdvraag, en de strijdvraag tot een twistvraag, en de twistvraag maakt de I hoofden warm en de harten koud. En toch I temidden van dat alles ontbreekt de eenheid I niet. Gelukkig zjjn er nog zaken, waarover de Christusbeljjders met elkander kunnen spreken. Zoo kunnen b.v. Hervormden en Gereformeer- i den, supralapsariërs en infralapsaristen, onder- werpeljjken en voorwerpeljjken, A-mannen en B-broeders, met elkander spreken over de gewichtige zaak der zending. Of zjj het dan I in dit stuk in alles eens zjjn? Wel neen,noch in de theorie, noch in de praktjjk, maar zij kunnen er met elkander over spreken zonder aanstonds boos te worden. Op ’t gebied der zending wordt steeds gestreefd naar eenheid. Eene kleine bijdrage wil ik u leveren door op één punt te wjjzen, n.l. dat kerken en ver- eenigingen, ja allen te zamen, dit woord van den Heiland in praktjjk moeten brengen „Beginnende van Jeruzalem.” Als de Heiland dit woord aan zjjne jongeren I overgeeft, dan spreekt Hjj daarmede uit, dat I zjj heel de wereld moeten beschouwen als hun I zendingsterrein. In Oosten en Westen, maar ook in Noorden en Zuiden moet de blijmare gebracht worden, dat Jezus gekomen is om zofidaren zalig te maken. De dringende en I liefeljjke noodiging„O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren” moet over heel de wereld worden uitgedragen, doch nadrukkeljjk voegde de Heiland er bjj„Beginnende van Jeruza lem.” Had Jeruzalem dit aan Hem verdiend Dat Jeruzalem, dat de profeten gedood, zijn Messias aan het kruis gehecht, en Hem buiten de legerplaats geworpen had, doof zjjnde voor

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 3