I
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
FEUILLETON.
Onder de Turfgravers en Helbewoners.
I
V A K I A.
Hulsebos.
Hulsebos.
aan
Slaap weêrhield Gij van mijn oogen;
't Was verslagen, neêrgebogen,
'k Schatte mij geheel verloren
'k Mocht van geen vertroosting hooren
Als mijn ziel aan God gedacht,
Loosd' ik niet dan klacht op klacht;
Peinsd' ik aan mijn vruchtloos kermen,
Vruchtloos roepen om ontfermen
Dacht ik, hoe God anders helpt,
Mijne ziel werd overstelpt.
vr
m
sto
gr<
wei
mij
1
wa
die
eer
en onderwijzeressen, maar ook allen die
de opvoeding onzer jeugdigen werkzaam
om op deze samen
gesmade
zou een
•log hee
"ineen is
de sehri
jouden i
stemme:
aan het
Hl
Ziekenzorg.
Te Amsterdam is opgericht eene Diakones-
sensehool der Nederlandsehe Hervormde Ge
meente.
De Diakonessenschool stelt zich ten doel
Antwerpen.
Deze Kerk heeft in de eerste worstelingen
van haar opnieuw ontwakeq veel tegenspoed
gehad, ook door het spoedig verliezen van
harenleeraar, den jverigen Ds. P.N. Krujswjk.
Maar de tijd der rouwe sch jnt nu voor haar
voorbij te gaan. De ledige plaats staat vervuld
te worden. De Heer Hepp, kandidaat aan de
Vrije üniversiteit, nam het beroep aan.
In Augustus D.V. het peremptoir examen
voor de classis Dordrecht, waaronder Antwer
pen behoort. Dan in October het doctoraal
examen aan de V.U. te Amsterdam. Daarna
hoopt de jeugdige leeraar den herdersstaf te
Antwerpen op te nemen. Schenke de Heere
tot dat alles zjnen zegen.
de voorloopige opleiding van jeugdige Chris
tinnen door onderwys en opvoeding tot dia-
konessen. De voorloopige gaat in eene voort
gezette opleiding over, als de vakopleiding
begint.
Tot de oprichting der Diakonessenschool is
men gekomen, geleid door de overweging, dat
zich voor eene wel toegeruste Christin een
zeer schoon arbeidsveld opent op het breede
gebied van den dienst der Christelijke barm
hartigheid.
De voorloopige opleiding duurt niet langer
dan twee jaar. Na afloop daarvan wordt met
de eigenlijke vakopleiding een aanvang ge
maakt. Men stelt zich voordiakonessen op te
leiden, niet alleen voor de ziekenverpleging,
maar ook voor de verzorging van kinderen in
of buiten de gestichten, misschien ook voor
andere takken van arbeid, waarin de welop-
geleide Christin tot zegen kan zijn.
Tot de Diakonessenschool worden toege
laten meisjes tusschen den 17 en 19 jarigen
leeftijd, behoorende tot de Hervormde Kerk,
gezond van gestel, bij voorkeur zij, die meer
uitgebreid lager onderwijs genieten of geno
ten hebben.
T. voor A.
En, verstomd door al 't verdriet,
Wars van menschen, sprak ik niet.
Meermalen gebeurde het, dat ik des nachts
mijne slaapstede verliet en in het schuurtje
mijner ouders op de knieën gevonden werd,
wanneer mijn vader opstond. En deze zeide
dan Wiebe, dat kunt ge nooit volhouden.
Op den dag hard werken, en ’s nachts niet
slapen. Ge zult zeker ziek worden”. En ik be
greep dit ook wel, maar wat zou ik anders
doen? Want:
„Ik lag gekneld in banden van dood,
Daar d'angst der hel mij allen troost deed missen
Ik was benauwd, omringd door droefenissen
Doch riep den lieer dus aan in al mijn' nood:
„Och Heer! och, wierd mijn ziel door gered
Maar het behaagde den Heere zich mijner
te ontfermen, want eindelijk na maanden van
bange worsteling, en afmattenden strijd, kon
ik getuigen: „Toen hoorde God"en toen wa
ren het blijde dagen, die ik doorleefde. O,
wat heb ik toen menigmaal in het veld ge
zongen
„Gij hebt, o Heer\ in't doodelijkst tijdgewricht,
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn' voet geschraagddus zal ik, voor Gods
[oogen,
Steeds wandelen in 't vroolijk levenslicht."
De Heere had mijne ziel gered, en mij uit
I
de strikken des Satans verlost. In die blijd
schap des geloofs mocht ik nu vervolgens ook
mijne jongelingsjaren doorbrengen, telkens
bij vernieuwing gesterkt door de eenvoudige
.oefeningen” van mijn vaderlijken vriend
Luitzen Dijkstra. Ja, dat waren goede tijden,
niet zoo dor als dezen tijd. Toen verheerlijkte
God Zijne genade aan menig jongeling en
jongedochter, die als trouwe getuigen voor des
Heeren Naam geleefd hebben, en gestorven zijn.
Ik trouwde en vond ook een vrouw, die den
Heere vreesde, en hoewel we met een karig
loon moesten rondkomen, hadden we een ge
lukkig leven. Ik verdiende toen op zjn hoogst
vier gulden per week, en wjj waren tevreden.
Tegenwoordig hebben de turfgravers aan het
dubbele nog niet genoeg, en zj bezitten nu
nog minder, dan wjj toen bezaten.
Toen wij echter ook kinderen kregen, moest
het er nog wat zuiniger langs. Doch we had
den wat aardappelland en een schaap en konden
ook nog wat rogge verbouwen, zoodat we ook
met weinig geld konden toekomen.
Ware ik maar in dienzelfden toestand van
tevredenheid gebleven, ik zou mij vele smar
ten bespaard hebben. Wjl echter de zorgen
al meer begonnen te drukken en de lasten
al zwaarder begonnen te wegen, werd ik on
tevreden en wat het eerste wasik liet den
Heere los, en murmureerde tegen Hem en
Zooa'
;en slo
ZEw
iede u
liet al
die do
opdat
in mij,
opdat
hebt.”
dit fu
bede
door d
geloov
ook n
schittf
wat g
der n
terreii
en hetgeen daaraan als vastgemaakt wordt, in
Hand. 2216, waar het luidt.Sta op, laat u
doopen en uwe zonden afwasschen, aanroepende
den naam des Heeren.”
Er is dunkt me schier geen plaats in de
Heilige schrift waarin meer aan den Doop
wordt toegekend dan deze. Hier is aanleiding
om van Doopsgenade te spreken. Met alle aan
dacht mogen wij dus wel nagaan, hoe onze
vaderen deze woorden hebben verstaan en ver
klaard. Wjj hoi?en dat de volgende week te
doen. Littooij.
(Wordt vervolgd.)
De Siste algemeene vergadering van de
Gereformeerde Zondagssclioolvereeniging „Ja-
chin”, zal D. V. gehouden worden Woensdag
3 Augustus a.s., in de Geref. Kerk te Goes«
Onder meer zal er een referaat geleverd
worden door den Weleerwaarden heer T. Bos,
predikant te Dokkum, over
„Het Genadeverbond en de Zondagsschool.
Het bevat eene ontwikkeling van de volgende
stellingen
1. Het Genadeverbond staat de Zondags
school niet in den weg.
2. De Zondagsschool krijgt veeleer door het
Genadeverbond grootere beteekenis.
3. De Zondagsschoolonderwjzers en het
Bestuur dezer Vereeniging dienen daarom met
hit Genadeverbond bijzonder te rekenen.
4. Zoo zal de Zondagsschool aan het kerke
lijke leven bevorderlijk zijn.”
Een tweede referaat te leveren is opgedragen
aan den eersten secretaris, den heer P. Oranje,
hoofd der Funensehool te Amsterdam.
Het luidt:
De Zondagsschool en de Christelijke Lectuur
(m aansluiting aan „Jachins" werk}
Hij hoopt achtereenvolgens de aandacht te
vragen voor dit viertal punten
1. Onberekenbaar groot is de invloed der
lectuur, zoowel ten kwade als ten goede, in
zonderheid op het verstand en het gemoed
der jeugd.
2. Ernstige keuring en nauwgezette toetsing
van boeken en bladen, die ouderen en jongeren
in handen worden gegeven, is mitsdien nood
zakelijk.
3. Wijl het woord Christelijk eene vlag is,
waaronder niet zelden eene onchristelijke leer
wordt ingevoerd, dient de keuring óók op de
.Christelijke lectuur” te worden toegepast.
4. De arbeid van „Jachin” in deze waar
borgt degelijkheid en onpartigheid en heeft
recht op de waardeering en den steun van
allen, wien het heil der jeugd ter harte gaat.
Referaten over zeer belangrijke, praktische,
in het leven diep ingrijpende onderwerpen
zullen dus, zoo de Heere wil, Woensdag a.s.,
geleverd worden. Geen wonder daarom dat wij
niet alleen alle ouders, Zondagsschoolonderwij-
zers
aan
zijn, dringend opwekken,
komst niet te ontbreken.
De Heere doe haar ten rijken zegen zijn
voor velenLittooij.
Schetsen uit den Zuidoosthoek van Friesland,
door PEKAH.
IV.
Onder de Turfgravers.
Tegen één of twee ure ’s namiddags gin
gen we dan weer naar huis, en na eerst ge
geten te hebben, was daar dan altijd nog een
en ander voor mij te doen op den akkerdoch
ten vijf of zes ure in den namiddag ging ik
naar bed, om van den zwaren en vermoeiën-
den arbeid uit te rusten. Dit ging zoo dag
dag, van ’t laatst van Maart tot Sep
tember.
Toen ik echter een jongeling werd, werd ik
meer van nabij met Luitzen Dijkstra bekend
en als ik dan vernam, dat deze des avonds in
een of andere boerenschuur nog een godsdienst
oefening houden zou, sloop ik meermalen stil
letjes uit mijn bed, of ging in ’t geheel niet
naar mijn bed, om die godsdienstoefening bij
te wonen. Dan kwam er van slapen en rusten
niet zooveel. Vooreerst was de tijd kort om te
slapenmaar daar kwam nog bij, dat ik ook
ontdekt werd aan mijne zonden, en zóó met
begin mij goed gedaan heeft, en ik wensch
dit even duidelijk te maken.
Er is een tijd geweest nog niet zoolang
geleden dat men in liberale kringen steeds
met zekere minachting sprak over het geloof.
Het deugde zoo wat nergens toe. Voor de
zedelijkheid gaf het niets. Gj moet niet vragen
aan den menschwat gelooft gij, want het
komt er in ’t geheel niet op aan, of hij gelooft
of niet, maar hoe hij leeft, wat hj doet, wat
hij is voor zijn medemenschen. Bjj alle gelegen
heden werd ons voorgehouden, dat wjj toch
verkeerd deden met nadruk te leggen op de
waarheden van het geloofen zij begrepen niet,
wat ons bewoog nog daarvan iets te wachten.
Waarlijk, het was toch al te dwaas, om in
het geloof een kostbare en heerlijke zaak te
zien. In hunne vriendelijkheid om ons tegemoet
te komen, waren zj wel zoo goed om te ver
onderstellen, dal de enkele mannen van kennis
en ontwikkeling, die er nog onder ons waren,
wel voorgaven aan het geloof beteekenis te
hechten, maar in den grond er niets van
meenden. Zj althans konden zich volstrekt
niet voorstellen, dat iemand, die op de hoogte
van de tegenwoordige wetenschap was, nog iets
voor het geloof kon voelen. Dat oude vrouwen
en de onkundige menigte alle geloof nog niet
prijs wilden geven, kon er nog door, maar
dat een beschaafde daaraan mededeed, moest
toegeschreven worden aan lage beweegredenen.
Doch zie, welk eene kentering er gekomen
is. Het geloot wordt hoog geprezen, het geeft elkan'
kracht in tegenspoed, troost in lijden en ver-
heft den mensch boven de aardsche beslom
meringen. Gj bemerkt, dat het geloof uit zijne
vernedering weer opgericht wordt; het wordt
weer eene begeerlijke zaak voor iedereen, over
mits allen, de een meer en de ander minder,
kennis maken met de tegenspoeden en is
het dus niet wenschel j’k in zulke dagen kracht
te hebben? Wonden worden het mensehelijk
hart geslagen en vaak maar voor een deel ge
heeld, maar gedurende het lijden bereidt het
geloof troost. Onder de menschen zijn sterke
en zwakke karaktersdoch ook de sterke
geraken wel eens onder de aardsche beslom
meringen begraven wie zou dan niet begeeren,
dat hij in zulke oogenblikken de kracht had
om er zich boven te verheffenWelnu, het
geloof maakt daartoe bekwaam.
Wjj gaan derhalve vooruit, wijl het geloof
in zijne eere hersteld wordt. Het is waar, dat
wjj niet weten, van wien die N. Walcherache
Courant uitgegaau is en ook niet, wie dit
artikel over het geloof geschreven heeft, maar
buiten twijfel is dit blad door liberalen aan
de kiezers gezonden, daar het eene warme
aanbeveling behelsde voor de vrijzinnige can-
didaten. En zou het ons dan niet verheugen,
dat deze lieden weer zoo beginnen te denken,
te spreken en te schrijven over het geloot
Gij lacht een weinig en ziet mij aan, alsof
gij mij vragen wilt: maar neemt gij aan, dat
zij er zoo over denken en spreken, al schrijven
zij het in een verkiezingscourant. Ik ant
woord dat ik mij daarover geen oordeel wil
aanmatigen, en afgedacht daarvan is het op
zich zelf reeds een verschijnsel, dat teekent
en veel te denken geeft.
Gij moet niet meenen, dat ik de waarde
daarvan wil overschatten, vermits het ook mij
bekend is, dat één zwaluw nog geen zomer
maakt, maar ik acht het toch de moeite wel
waardig er op te letten. Het is toch mogelijk,
dat ook in die kringen langzamerhand het
besef doordringt, dat het zoo miskende en
mijzelven te <|oen kreeg, dat de slaap van mijne
oogen week, én ik met God worstelde om ge
nade. Want ik zag zoo duidelijk en klaar dat
ik God door mijne zonden vertoornd had, en
mij het eeuwig oordeel Gods waardig had ge
maakt. Mijn geweten beschuldigde mij, dat ik
tegen al de geboden Gods had gezondigd, en
als ik om genade en vergeving bad, fluisterde
de Vorst der duisternis mj in, dat ik nooit
op vergeving behoefde te hopen, zoodat ik
meermalen dreigde wanhopig te zullen worden.
Dat was voor mj een benauwde tijd.
Het ging mij in dien tijd gelijk het den
dichter ging:
.„'k Zocht Hem in mijn bange dagen
'k Bracht de nachten door met klagen;
'k Liet niet af, mijn hand en oog
Op te heffen naar omhoog.
en door den Doop de verzekering geven wil.
En dat Hij, die het gebed hoort en de Sacra
menten hare werking laat doen, overeenkomstig
het doel barer instelling, dan bjj en door den
Doop de genade schenkt, welke noodig is voor
en uitkomt in de dankzegging, neen, dat is
niet vreemd, niet tégen, maar naar Zijn Woord
en wil en weg.
De kinderen, die trots den tegenstand kin
derlijk geloovig tot Jezus werden gebracht,
werden door Hem gezegend
Daarmee wordt o. i. te weinig gerekend, en
de Heere geeft het danklied niet buiten onze
biddende werkzaamheden om.
Wjl de formulieren ons gebeden geven naar
den eisch des Woords, kan en zal er, wanneer
er nu alzoö in den geloove gebeden wordt,
gedankt worden, geljk dat hier na het gebed
geschiedt. Vraagt Gjj mij nog: maar hoe is
hiermee te rjjmen de bekentenis dat onze
kinderen in Christus geheiligd zjjn, die moet
worden afgelegd vóór in den weg des ge-
loovigen gebeds, door den doop die jubelende
zekerheid des geloofs verkregen is Tot ant
woord dient, ten eerste', dat deze bekentenis na
het geëischte geloovige gebed wordt afgelegd.
In den weg des gebeds komen wjj tot het geloof
en zoo tot het bekennen, loven en prjjzen. Maar
wat meer zegt, onze bekentenissen moeten uit het
Woord gehaald en overeenkomstig het Woord
zijn, en dat onze kinderen in Christus gehei
ligd zjjn, ligt in de Verbondsbelofte„Ik ben
de God uws zaads". Het is immers hierom,
dus op dezen zelfden grond, dat de Gerefor
meerde Kerken steeds beleden hebben, dat wjj
aan de zaligheid onzer jeugdig gestorven kin
deren niet mogen twijfelen. En David bad ook
voor zjjn kind, voor bjj zich zalven en danken
kon. Wjj moeten bidden naar den toestand,
naar de wezenlijke behoefte, in den geloove,
op grond van het verbond en de beloften Gods,
beljjden overeenkomstig het Woord, ook als
wjj nog biddend worstelen moeten, om daar
met ons geheele hart te zjjn, en danken moe
ten wjj, voor hetgeen Hj naar Zjjn Woorden
in Zjju weg ons zelfbewust gegeven heeft.
Ook wjjs ik er nog op, dat in den tijd toen
onze belijdenisschriften en onze formulieren
zjjn opgesteld, zonder daarom Roomsch te wezen
en den Doop als voertuig der genade aan te
merken, o zooveel aan den Doop gehecht en
van den Doop verwacht werd want óók daar
uit kan wellicht, zonder dat er daarom strijd
is tusschen gebed en dankzegging, het verschil
in wjjze en kracht van uitdrukking in gebed
en dankzegging ook wel eenigszins worden
verklaard. Doch hoe groot gewicht zij er ook
aan hechten, onze vaderen en de Geref. Kerken
geloofden niet, dat de kinderen door den doop
wedergeboren werden. Zjj gronden altjd hunne
hoop op de zaligheid hunner kinderen op het
verbond en de beloften Gods en de Doop was
hun daarvan een teeken en zegel, dus diende
tot verlevendiging en verzekering dier hoop.
Geljjk in het formulier het gebed en de doop
voeren tot de besprokene dankzegging, zoo leert
ons ook de Heilige Schrift, volgens de verkla
ring van zeer beroemde uitleggers, dat reeds
wedergeborenen tot die zekerheid, dien jubel
en dien troost gekomen zijn. Ik neem aan, dat
wjj allen, op grond der Schrift, gelooven, dat
Paulus wedergeboren was, vóór hjj gedoopt
werd ik neem ook aan, dat Ananias, krachtens
hetgeen God hem gezegd en Paulus hem mee
gedeeld heeft, dit ook geloofd heeft. Na dit
aangenomen te hebben, vestig ik wel de aan
dacht op het gebed en den doop van Paulus
wordt
kerd,
zoo w
word!
door
kerke
beroo
een
word
een
hoofc
temic
niet.
Chris
Zoo
I den,
i werp
»B-br
f gewi
I in d
I in
kum
aans
zend
Een
één
eeni
den
»Be
A
I ovei
I z j 1
I zen<
ook
geb
I ZOÜ
liefi
kon
woi
de
lem
Da1
Me:
de
Het geloof.
Ofschoon de verkiezingen van leden voor de
Prov. Staten reeds tot het verleden behooren,
ofschoon de gemoederen, welke eenigen tjd in
spanning geweest zijn, weder tot rust zjjn
gekomen, ofschoon andere zaken aller aandacht
vragen, toch bljjven de bladen napraten en er
schjjnt geen einde aan te zullen komen. Over
den inhoud van het gesproken en geschreven
woord wordt gehandeld en van weerskanten
worden verwijten gedaan over de onwaardige
wjjze, waarop hier en daar de strijd gevoerd is.
Gjj begrjjpt, dat ik er niet aan denk om mjj
daarin te mengen. Toch gevoel ik lust om u
even te wijzen op een zeer verbljjdend verschijnsel.
In de dagen van de verkiezingsdrukte heeft
in onze omgeving bekendheid verkregen „de
Nieuwe Walchersche Courant”, waarvan tot
dusver slechts één nummer is verschenen.
Daarin nu heeft een artikel gestaan, waarvan
de aanhef aldus luidde: „Het geloof is een
kostbare, een heerlijke zaak. Het geeft kracht
in tegenspoed, troost in ly den en verheft den
mensch boven de aardsche beslommeringen.”
Wat dunkt u? Is het niet goed gezegd?
Wordt daarin niet met waardeering van het
geloof gesproken Aanmerkingen kan men
altjd maken, maar ik kan verklaren, dat dit
ree
hai
ma
ooi
kii
W
in]
mi
de
da
He
be
im
W
sa:
ge
th