KERK, BELIJDENIS, ZENDING. m. M. burg een at is I, ah t een alles echt- rillen egeu. joda reede 11 al le heid, duia-; htig- echt- i één God t het j wil ;t, en leid” it hy roote ook ;erk” wel i „tot riste- kon van oude rok l.” a we ierde ukes. hier trekt ïhep- ir de st de i het leeld het hart Ana- van voe- ogen zullen wjj nog langer confereeren Wat baat ons nu dit alles, zoo lang Zeeland aan de eéne groote vrucht, n.l. zelf Zending dry ven, toch niet denkt? Velen doen gelijk sommige men- schen, die voor de enge poort blijven staan, en o zooveel spreken over het heerlyke dat achter die poort gelegen is, maar vergeten dat zy stryden moeten om door die enge poort tot dat heerlyke in te gaan. Eerst dan, wanneer Zeeland een eigen Dienaar voor Java had, zou er geestdrift en bezieling, ijver en liefde zijn, terwijl nu onze yver en liefde voor de zending zich nog verliest in het algemeene, vage en zwevende. Wat wy in Zeeland doen, is niets anders dan werken voor de Generale Kasen hoe goed dit ook is, het is niet moedgevend. Neen, wat de veer van onzen Zendingsijver zal spannen, is het bezit van een eigen arbeidsveld, van een eigen Dienaar des Woords. Maar zoover is het nog niet. Het kan evenwel zoo ver komen. En daarop ziende, zeg ik by alle teleur stelling, het is goed dat wy weer eene confe rentie houden. Grootelyks verblijdt het my dat deze samenkomst nu niet gehouden wordt in Middelburg of in Goes, maar in het land, „over den Jordaan”, zoodat wy thans vergaderen met broeders en zusters uit den uithoek van ons dierbaar vaderland, doch waar velen gevonden worden die een warm hart hebben voor het Koninkrijk van onzen God. Hoe menige collec tant moet getuigen van uw mild en warm hart, toen hy met éen heir over de wateren trok, en tot twee heiren was geworden toen hy uit het Over-Jordaansche terugkwam Dat was dan ook myne hopedat verlevendigde ook by my den moed om nogmaals te confereeren, en dat wel in uw midden, om voor uwe ooren uit te spreken wat er in myn hart leeft, en u een conscientiekreet voor (e leggen in de vraag „Kan en mag het zóó langer gaan in Zeeland?” Als gij wilt, dan duurt het geen jaren meer, voor de kleine krachten in Indië versterkt zijn met een Dienaar, met onzen missionaris. O, dan eerst zal er blijdschap zyn! Want, vergeet het niet, er wordt uitgezien naar Zeeland, naar Zee land dat schier nog niets van zich hooren liet. Die enkele arbeiders op Java bidden en smee- ken, de groote nood doet hen zuchten tot den Heere der Heirseharen om toch meerdere ar beiders uit te zenden. Gy, broeders landbou wers, zult dit wel verstaan. Stelt u eens voor, dat gij een groot arbeidsveld hadt, doch slechts éen enkelen arbeider kondt krygen. Uw oog is droef, uw ziel heeft geen genoegen, het laat u onbevredigd, gy zucht onder uw arbeid. O, kondt gy maar arbeiders krygenZoo veel arbeid wacht, maar ach, de werkkrachten mist gij. Zoo ook zuchten onze broeders in Java. Zy zien uit of er geen hulp komt opdagen, of er geen straal van licht in de duisternis door breekt. Pijnlijk zal hunne teleurstelling zyn, als het blyken mocht dat er ook van deze eoytfè- rentie weer geen vrucht uitgaat. Dat onze Geref. Kerken toch eens wat minder redeneer den, en wat meer deden Ik heb eens een missionair-dienaar gesproken, die tot my zeide: „Weet gij wat onzen arbeid zoo zwaar maakt? Dat alleen-staan voor dien reusachtigen arbeid.” Dat woord h&eft my aan gegrepen, en daarom, ik vraag uHebt gij eenig medegevoel met die arbeiders, die zoo verlangend uitzien naar vermeerdering van werkkrachten De arbeid is zoo reusachtig groot! Gy zult dit zelf moeten toestemmen, wanneer wij saam in den geest even op Java rondreizen. Te Batavia, waar Ds. Weyers arbeidt, vinden wy eene goede Geref. Kerk. Voor de lessenaar of op de katheder. Voor de vuist. goed begrip heeft. „Veurdroagen”, dat deed ik altoos het liefste. Maar dat kwam misschien wel, omdat ik het zoo goed kon. Ik was nooit „zeningaehtig”, want ik keek de menschen nooit aan, maar ik keek altoos maar naar een vast punt, en als men dat maar doet, dan kan men nooit „zeningaehtig” worden. „Eens echter” zoo vertelt Bart verder „eens heb ik in de war gezeten. Wy moesten met ons beiden naar een Jaarfeest, en toen het tyd was om heen te gaan, kreeg ik bericht van myn kame raad, dat hy niet kon meegaan. Ik moest dus alleen. Dit was nu niet zoo erg, maar omdat het zoo onverwacht opkwam, had ik ook geen „beslag” opgemaakt, want myn kameraad had het „beslag” voor zyn rekening genomen. Toch liep het nog goed af. Toen de afgevaardigde van onze Vereeniging opgeroepen werd, kwam ik voor ’t bordje, en ik begon zoo maarte spreken, heelemaal „uit ’t voesjen”, en ’t ging goed, ja het ging best, man 1 Maar toen ik dacht: „nu zal ’t mis worden, want nu weet ik niets meer”, toen hield ik opeens op, en zeide„ik heb het gezegd” en ging naar myn plaats. En lachen deden ze allemaal van belang een bewys dus, dat ik het er toch goed afge bracht had.” Maar, zie je, wat ik maar zeggen wou, op de Jongelingsvereeniging kan men ook zooveel leeren van de „Bibelsehe geschiedenis.” Ik spreek zoo nog wel eens met de menschen als ik op myn werk ben, maar och, dan word ik wel gewaar, dat ze van de Bibelsehe geschie denis” heelemaal niets weten. Zoo vertelde ik eens aan een kameraad, met wien ik op het veld werkte, dat Kain een stad bouwde met een hoogen muur er om heen, maar dat hy nooit dien laatsten steen op dien muur kon krygen. En toen ik myn kameraad vroeg: „En weet je nu wel hoe dit kwam kon hij my geen antwoord geven. Ik zei tegen hem „Dat kwam nu door de zonde.” Maar, zie je, daar weten die menschen niets van. En verder vervolgt Bart„Ik heb eens gehoord, of neen ik heb het gelezen, geloof ik ja, ik heb het gelezen in in ja, nu weet ik het al ik heb het gelezen in de Openbaring van Johannes„de wereld is een groot orgel, en de menschen zyn de „pipen”. Maar ’t is ook volkomen waar, want zulke menschen zijn krek „orgelpipen”ze weten van niets.” Waar Bart die laatste uitdrukking vandaan heeft, en wat hy er mee bedoelt, begrijpen we niet, en we zullen hem ook maar geen nadere verklaring er van vragen. Wy willen hem groeten en ook zyne hut verlaten. (Wordt vervolgd.) ’f by laas nade rreu- de aren met vond j u uit I zijne I Jnze n be- hier leere icht- aren king nan- rden iver- dene rods rmdt, irom z z een er is looft, >rven leidt. God, I Jem. even >ege- n uw d en Maar gaan wy de binnenlanden in, dan is het treung. De natuur is er prachtig en bezingt den lof van haren Schepper. Heerlyke palm- boomen, onmetelyke koffietuinen, ryke tabaks plantages, weelderige rijstvelden boeien u. Van dat land is om land ryk geworden Maar de inwoners van dat land zyn schrikkelijk arm geworden, doordat het moederland aldaar trok en zoog hu meent gij, dat het moederland heX?SChe gaVen daarV°°r iu de Plaats gegeven Neen, niets van dat alles. Eerst op Midden- Java treft gy onze stations en onze zendelin gen aan, maar op dat Midden-Java (dat haast Z°° groot is als heel ons Vaderland!) vindt gy slechts drie, zegge drie predikanten, die daai arbeiden met eenige helpers, eenige dok toren en br. Zuidema. Eerst het terrein van de kerk van Delft, met Ds. Netelenbos als missionair-dienaar te Wonosobo. Dan Poer- bohnggo, waarheen Ds. Ruyssenaers door de kerk van Rotterdam gezonden werd, dieeven- we wegens ziekte terugkeeren moet. Voorts Keboemen, het arbeidsveld van Ds. Bakker, uitgezonden door de kerk van Heeg, doch thans benoemd tot Hoofd van de Keuchenius- school, wat voorzeker een goede zaak is, want er moeten mlandsche predikers gevormd wor den, die tegen het klimaat bestand zyn. Te Poerworedjo arbeidde Ds. Adriaanse voor de kerk van Utrecht, doch ook hy moest naar et vaderland terugkeeren, zoodat nu zyn arbeid zoo goed mogelyk wordt waargenomen dooi Ds. Zwaan, die evenwel meer dan genoeg heeft aan zyn eigen arbeidsveld te Jogja, waar et I etrouella hospitaal is. Ook daar is het droef gesteld, zoowel Mej. Kuyper als Ds. Es ser moesten terugkeeren. Zoo rondreizend moeten wy uitroepen: Wat een klein aantal rachten voor zulk een reusachtigen arbeid oe jammer dat dit gezegd moet worden met betrekking tot zulk een heerlijken arbeid' Kent gy iets heerlyker dan arme heidenen de oogeu te openen voor het heil dat er in Christus 18. u, als een Javaan weent, dan staat hy a leen dan heeft hy geen troostergeen bede- nis, waar hy zyne bedroefde ziel kan opheffen tot Hem, by wien alleen uitkomsten en ver troostingen zyn. Een Javaan kan niet zingen: „Ga niet alleen door ’t leven Die last is u te zwaar. Daat Eèu u sterkte geven, Ga tot uw Middelaar." Neen, dien Middelaar kent hy niet, en als hy in benauwdheid of plage is, dan buigt hij zich neder voor dat houten of voor dat steeuen, aar a tyd voor dat onvermurwbare Boedha- beeld Br. en Z. dat zyn uwe naasten, tegenover wie Nederland eene eeresehuld heeft! Denkt u eens in, dat gij zoo leven moest. Dan kondt gy niet zeggen„Rust myn ziel, uw God is K°mug O, als gij eens niets kendet van dien vrede Gods, die alle verstand te boven gaat en harten en zinnen bewaart in Christus den Heere! Daarom bind ik u op het hart dat het kermen van den Herder een aanklacht is tegen het geweten van u en van my. Als van dat heidendom in Indië een wanhoopskreet over den Oceaan komt, of van de arbeiders een geroep gehoord wordt: „Helpt ons, Zeeuwsche broeders en zusters, om Jezus wille helpt ons dan moet gy niet alleen de koorden van uw beurs losmaken, en niet alleen neerkuielen in het gebed, maar dan moet gy ook luisteren naar de stem van den verhoogden Middelaar dle “iet smeekt, maar beveelt: Gaat henen’ predikt het Evangelie allen creaturen. Doen wy dat met, dan zyn wy Hem ongehoorzaam. En door genade is het ons toch te doen om gehoorzaamheidals krijgsknechten staan wy toch onder Hem, onzen Koning, om Zyne bevelen ten uitvoer te leggen. Waarom hebt gij zoo veel Waarom kunt gij, temidden van ziekten, gaan tot Hem, die slaat maar ook liefderijk geneest Waarom kunt gij, als de rampspoeden des levens u ter nederbuigen, het hoofd opheffen tot Hem, die in den hemel woont en tot Wien gy den vryen toegang hebt? Waarom hebtaij voedsel en kleeding, deksel en zooveel meer’ t Is alleen om Jezus’ wil, maar dan ook hebt gy als soldaten van Koning Jezus te arbeiden aan de volmaking van Zyn ryk, en moet ge heel de wereld toebereiden voor de wederkomst van onzen grooten Koning. De kerk van onzen Heere Jezus Christus is het leger van den Middelaar, waarmede Hö de wereld doortrekt. Gy moet niet deuken, dat de Geest zoo maar werkt in Indië, neen, ook daar werkt de Geest middellijk. En dan geeft God Zyn zegen. Dat moet de kerk beseffen. Zy moet een goede krijgsknecht zyn. Wat een beschamend voorbeeld geven de Russische en Japansche krygers, die hun leven zetten voor hun vorst, en stryden in zyn dienst. Welnu, ook onze Koning spreekt tot u, en daarom kan ik thans eindigen. Vraagt ge my ten slotte nogWat kost het als wy, als Zeeland, een eigen missionaire-dienaar uitzenden Dat tost in de eerste plaats uw dagelijks terug- keerend, nimmer ophoudend gebed„Uw Ko ninkrijk kome” niet vormelijk uitgesproken, maar opgezonden tot den Vader in de hemelen als de innige wensch uwer ziele. Voorts kost het uw geld. „Hoeveel geld?” vraagt ge. Ik doe een wedervraagHebt gy er èèn rijksdaalder per jaar voor over Dat kost hek niet. Geen twee gulden, geen daalder, geen gulden, geen halve guldenals elk lid geeft èen kwartje per jaar, dan kan Zeeland een eigen Dienaar uit zenden. De Geref. Kerken in Zeeland tellen 21540 zielengeeft ieder èen kwartje, dan is er een jaarlijksch bedrag van f5400. Stel het traktement van den Dienaar op f 2400, dan blyft er f 3000 voor de Generale Kas en andere onkosten. Kan dat, moet dat nu niet? Maar zal het nu ook? Ook als er zyn die hun kwartje niet kunnen of willen geven Wilt gij dan aanvullen? Wy houden goeden moed dat er spoedig door de kerk van Axel of Neuzen een Dienaar naar Indië zal gezonden worden dan zullen de arbeiders, die nu schier alleen staan voor dat omvangrijke en heerlyke werk, juichen, 'en de heidenen zullen God loven voor de weldaad hun geschonken. Met stillen aandacht was dit pakkende woord aangehoord. Terecht noemde Ds. Donnir het dan ook de toepassing op het woord van br. Bouma. Toch moest br. Donner een enkel woord van het hart, na vooraf herhaaldelijk verzekerd te hebben dat het in de verste verte zyn doel niet was het gesprokene te verzwakken. Hy betwijfelt het, of Zeeland wel zoo spoedig tot het uitzenden van een missionaris zal komen als br. Ingwersen zich dit voorstelt, en gelooft dat er nog wel eens eene conferentie over heen gaan zal. Voorts, br. I. had geweeklaagd Waartoe zullen wy nog confereeren, Zeeland komt toch niet tot zijn doel? Neen, zegt br. D., al is het dat wy in Zeeland nog 10 of 20 jaar moeten samenkomen, de gedachte mag in onze ziel niet oprijzen om den moed op te geven. Telken jare zullen wy trachten eene schrede vooruit te komen. Dan wil br. D. dat meer erkend worde wat ook door Zeeland voor de Zending gedaan is. Het Zeeuwsche volk is niet ontbloot van belangstelling met betrekking tot dezen gewichtigen arbeid, waarvan de Pink- stercollecten en zoovele giften de duidelijkste bewyzen zyn. De belangstelling gaat in Zeeland langzaam maar zeker vooruit. Laat Zeeland toch geen oogenblik de gedachte koesteren dat het zyne gaven onnut besteed, want de Generale Kas wordt belangrijk door Zeeland gesteund. Nu zegt gy wel„nog geen missio naire dienaar voor Zeeland”, ja, maar Zeeland is altijd wat achterlijk. Denkt op ’t gebied van ’t Chr. onderwijs eens eenige jaren terug, en laat thans uw oog eens in onze provincie rondwaren wat een verschiloveral verrijzen er Chr. scholen. Persoonlijk konden wy meer, maar of wij generaal genomen reeds in Zeeland hadden kunnen komen tot uitzending vaneen missionaris, dat betwijfelt br. D. sterk. De som van f5400 is dan ook eene veel te lage taxatie. Volgens informaties, ingewonnen by de kerk van Heeg, is er f 8000 noodig. Volharden moeten wy met de bezieling van br. Ingwersen, maar ook met taai geloof. Niet vertragen, maar ons benaarstigen. Niet den moed verliezen, maar hem telkens weer verlevendigen. Ds. de Bruin (ik weet niet of ge dien broeder kent, amice, maar hy, is inzake de Zending, de optimist der optimisten) was het met br. Donner niet eens. Het behoefde niet zoolang meer te duren of Zeeland kon een eigen Dienaar hebben. Hy was in veel te optimistische stem ming om vandaag op zoo’u bezielende ver gadering te moeten hooren „het kan niet." Ds. Bouma merkt op, dat dit laatste ook niet door br. D. gezegd is, legt er eveneens nadruk op dat de som van f5400 veel te laag gesteld is, en doet de vraag of br. I. ook een middel aan de hand kan doen om die kwartjes uit de beurzen te krygen. Daarop komt het toch aan. Want rijke kerken zyn er niet, wel rijke mannen en vrouwen. Er zyn er in dit land wel, die geheel alleen een Dienaar konden uitzenden. Br. I. wist voor deze praetische vraag natuurlijk geen andere oplossing dan voort te gaan met de menschen te bearbeiden, telkens over dit gewichtig werk met hen te spreken, hunne liefde en yver aan te blazen en hen den nood der heidenen zoo op het harte te binden, dat zy tot geven gedwongen werden. Ds. Mulder zou gaarne zien dat mede vrucht van deze conferentie mocht zyn samen werking tussehen Brabant en Zeeland, opdat Brabant straks niet alleen sta. De Praeses wijst er dien broeder op, dat dit voorzeker zeer wenschelyk zou zyn, maar dat hy niet vergeten moet, dat de onderhandelingen juist door Brabant zijn afgebroken, en dat wel op grond van verschil in karakter by de be woners van Br. en Z., alsmede omdat Br. zooveel te doen heeft voor Rome en zich daarom liever met België zou associeeren. Mocht die gezind heid in Br. veranderd zyn, best, Zeeland wil Hoe tragisch ook het einde van dezen groo ten man is, toeh was ontegenzeggelyk zyn einde zegenrijk. Hy aanbidt. De rouwe en de tranen behooren voor eeuwig tot het verleden. Deze week was belangrijk. Gisteren immers durfde de Eerste Kamer het te bestaan de Hooger-Onderwijs-wet te ver werpen. Dat nam hare meerderheid op zich, in stryd met hetgeen de Tweede Kamer in dezen deed,en niettegenstaande de geestverwanten dier meerderheid van de laatst gehoudene verkie zing eene by uitstek politieke hebben ge maakt en het kiezersvolk zich in grooten ge tale verklaarde voor deze wet, die immers tot de stukken behoorde, die hare geestverwanten vooraan op het schaakbord plaatste. Ontbinding is daarom niet inconstitutioneel en verdiend. Of ze volgen zal, weten wy evenwel niet. De wet kon ook, om alles wat aan de ont binding verbonden is, tydelyk ter zyde worden gelegd. De by deze wet bijzonder betrokken Minister of het geheele Ministerie kan ook aftreden. Doch dat behoeft noch de Eerste Minister noch het Ministerie, wyl, zooals gezegd is, het kiezersvolk zich én iu 1901 én nu in 1904 getoond heeft aan zyne zyde te staan. De Heere geve genadiglijk de wysheid die van boven is! De Minister, ja het Ministerie blyve! De stryd tussehen geloof en ongeloof is fel en zal, denk ik, gedurig feller worden. Onze troost is, dat de Heere onze God en Koning de teugels des bewinds in handen heeft. Littooij. Amice frater! Niet „onbedacht”, zooals de zetter my ver- ledene week liet schrijven, maar „ongedacht” moest ik ook de vorige maal myn brief weer afbreken. Onder den indruk der bezielende woorden, die gesproken waren, had ik uit de volheid des harten geschreven. En ge weet, dan valt de arbeid niet zwaar. Zich zóó het gehoorde nog eens indenkend, schryft men on gemerkt meer dan de (zelfs nü nog) beperkte ruimte in ons blad toelaat. Daarom kon ik in mijn vorigen brief mijne belofte niet gestand doen, en moest gy u tevreden stellen met een kort summier van hetgeen door Br. Bouma gesproken was. Dit heeft evenwel ook weer zyne lichtzijde. Ge moet nu wel wat langer wachten, maar ge wordt niet op eens overla den, en kunt des te gemakkelyker het ge sprokene u indenken en verwerken. En waar lijk, dat loont de moeiteo, Dat ingaan door de geopende deur, wat is het een schoone en kostelijke gedachte, wat heeft het ons veel te zeggen met betrekking in de Zendingsarbeid Hoe schoon paste op dit woord, de bede die we zingend opzonden: Uw Koninkrijk koom toch, o HeerHoe eigenaardig dat juist thans Ds Ingwersen van Koudekerke uit de ry der sprekers naar voren trad om „de toepassing" te leveren op hetgeen we zooeven gehoord hadden. Wat heeft die broeder een warm hart voor de ZendingWat sprak hy met bezielenden ernstIn het vuur van zyn rede was hy soms een koopman gelyk, die op de markt zyne waren aanpryst met al wat in hem is. Eène gedachte bezielde hem Zeeland moet, en Zee land kan een eigenen missionaris hebben Daar die gedachte by hem den boventoon had, ging het hem als by den vorigen spreker, en kon ook hy de vraag niet onderdrukkenWat s wat ugde wam ook lart- jreld ■egt man,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 3