FEUILLETON.
Onder de Turfgravers en Helbewoners.
of I
die
bre
kin
pla
•en
H.
R. K.
H.
(Wordt vervolgd.)
maakt, en het wordt oorzaak dat het Christe
Want Gjj behoudt,
En zult Uw almacht toonen
Aan dieren, die in ’t diepst der zeeën wonen;
Tot mjjn behoud.
spreekt m’in
[d’ooren.
neer zjj eene of andere afwijking zien in andere,
en voornamelijk in de belijders van den Chri
tus, worden hierop dadeljjk aanmerkingen g
m
wi
he
nc
m
Koloniën, die eenige dagen op Flakl
HET GEBED VAN JONA.
n
a
ii
r
1
i:
I
h
Al wat ik heb beloofd in ’t bangst gevaar,
Betaal ik U bjj ’t heilig dankaltaar,
Terwjjl met offerbloed U looft de snaar
„’t Heil is des Heeren
Het boek der Riehteren.
I.
Mjjn lezer, weet gjj wel wat lezen is
Wat een vraagWie zou dat niet weten
Nu ’k hoop dat gij het allen weet, maar ik
heb, dat verzeker ik U, wel menschen aange
troffen die dat niet wisten. Als zjj hun huis
bijbel hadden genomen en er op eentonigen
dreun en met onverstaanbare stem eenige ver
zen uit hadden opgedreund, noemden zij dat
lezen. Maar ik was dat nooit met hen eens.
Mijn God, o Heer, mjjn God Ik roep hoor toe!
Benauwdheid prangt mjj ’t hart zoo bang
[te moe.
’k Ben in den buik des grafs, alwaar ik doe
Mjjn stemme hooren.
Gjj antwoordt, antwoordt mjj, en
7
diet
te
kei
koi
jaa
die
dergelijke, hier wel aangebrachte verandering.
„Het komt”, zegt Brakel in zjjn „Redelijke
godsdienst” pag. 968 25, „uit onkunde en
misvatting van de zaak, als sommigen het
formulier veranderen en zeggen in Christus
geheiligd zijn (wil zeggen) in Christus gehei
ligd moeten worden”. Dus als men zijn in
moeten verandert.
In mijn in druk verschenen referaat, vóór
drie jaren te Nijkerk geleverd, is door mjj reeds
op deze uitspraak van Brakel gewezen en iu
navolging van hem deze verandering veroor
deeld. In den strijd, die over deze verklaring
nu weer gestreden wordt, sta ik alzoo aan de
zijde van Dr. Wielenga. Hiermee is echter
ganschelijk niet gezegd dat door mij, zonder
nadere en duidelijke verklaring, geaccepteerd
wordt, wat deze broeder ter verklaring van het
„bjj ons wonen wil", zegt. Het luidt: „Niemand
denke er een oogenblik aan, de kracht dezer
verzekering te ontmergen, door de spitsvondige
opmerking, dat in ons formulier alleen staat,
dat de Geest in ons wonen wil, niet dat hij het
werkelijk doet." (Aecoord Dr. W.Maar dat zeg
ik vooralsnog niet met het oog hetgeen nu
volgt). „Dergelijke ontluistering der doopsgenade,
zegt Dr. W., komt alleen van de zijde der-
genen, die in den doop, geheel tegen Gods Woord
in, alleen een verzegeling van beloften zien.”
Niet zonder reden toch zegt Ds. Bos op zijne
beurt op deze woorden„Hoe klaar blijkt nu
reeds, dat Dr. W. dus niet op het standpunt
des Verbonds en der beloften staat. De schrij
ver gelooft aan eene bijzondere genade in den
Doop gegeven, die hjj doopsgenade noemt.
Maar hierin verschilt Dr. Wielenga derhalve
ook van Prof. Dr. Bavinck, die in zijn Dog
matiek 4de deel pag. 278 zegt: „Er is geen
enkele genade, die niet door het woord en
alleen door het sacrament wordt uitgedeeld.”
„De doopsgenade bestaat en kan naar de Hei
lige Schriften en de Geref. belijdenis nergens an
ders in bestaan dan in de declaratio en confir-
matio (in verklaring en verzekering).”
Doch door dat te doen, wat namelijk Brakel
wraakt, of wat Ds. Bos meent dat Dr. W. wil,
de moeilijkheid mag en moet opgelost worden,
dus opgelost is, stem ik, natuurlijk, niet toe.
Naar het mp voorkomt, ging de eene broeder
te veel aan den eenen en de andere broeder
te veel aan den anderen kant staan. Ten
minste als door „doopsgenade” wat aparts, in.
a. w., meer wordt verstaan dan, naar de aan
gehaalde woorden van Dr. Bavinck, mag en
kan verstaan worden. Dat deed in den laatsten
tijd meer dan één. Daarom is nadere verklaring
hier gewenscht. Want, naar het ten minste
mij voorkomt, is de schijnbare tegenstrijdigheid
door de niet-duidelpk gemaakte en niet-be-
wezene „doopsgenade” niet opgelost, en ze mag
niet worden opgelost, door wijziging van de
dankzegging. Wjj gaan daarom voort.
Littooij.
(Wordt vervolgd.)
Christus- en uiet-ChristusbellJders.
Zondag 19 Juni woonde ZEx. de Minis
van
vertoefde, de godsdienstoefening in de Gei
Kerk te Middelharnis bp, en verkondigde ml
die gemeente den dood des Heeren.
Minder liefelpk en welluidend was hetgeeF
dienzelfden morgen in de Geref. kerk te SM
terdjjk voorviel. Midden in de godsdienstoelt
ning werd Ds. Winckel geïnterpelleerd dol
een paar Amsterdamsche socialisten, die vnA
gen of er ook debat werd toegestaan. Aan rat
verstand gebracht dat de kerk geen debateer-
club is, verlieten zjj het kerkgebouw.
Schetsen uit den Zuidoosthoek van Friesland.
door PEK AH.
II.
Be bevolking en den godsdienst.
Bij een andere begrafenis, waar de man ge
storven was, en eene jonge weduwe met drie
kinderen onverzorgd achtergebleven was, had
men tot die weduwe gezegd: „Wjj hebben
dien „finen dominé" wel eens meer op begra
fenissen ontmoet, en weten dus wel, dat het
zpn gewoonte is, vooraf een heelen tjjd te
praten en te bidden, doch gjj kunt hem dat
wel beletten. Ge moet U houden, alsof ge een
toeval krpgt deze vrouw leed aan toevallen
en dan zwjjgt hp van zelf. En terwijl we U
dan schijnbaar trachten bp te brengen, kun
nen de buren de kist op den wagen brengen,
en dan heeft hij geen gelegenheid om iets te
zeggen.”
Toevallig echter was ons deze afspraak een
half uur te voren ter oore gekomen, doch we
hielden ons alsof we er niets van wisten.
Toen we nu begonnen te spreken, kreeg de
weduwe die voorgewende flauwte en kwam er
heel wat opschudding. Doch kalm en vastbe
raden zeiden we„Laat die vrouw maar stil
zitten, want op ’t oogenblik scheelt haar niets.
Reeds vóór we hier kwamen, wisten wp al
dat zp flauw zou vallen.”
Allen zagen ons met groote oogen en ver
wonderd aan, en niet het minst de schijnbaar
flauw gevallen vrouwdoch wp konden nu
ongestoord onze rede vervolgen.
En zoo zouden we kunnen voortgaau meer
zulke tooneelen te beschrijven, waarvan alle
in meerdere of mindere mate bljjk geven, dat
eigenlijk allen arbeid onder een dergeljjke be
volking te vergeefs is. Somtjjds hebben er zelfs
tooneelen plaats, die men onmogeljjk beschrij
ven kan. Wp namen ons daarom dan ook voor,
geen begrafenissen meer in dergeljjke huisge
zinnen te leiden, tenzij de familie zelf dat ver
zoekt, en onder voorwaarde, dat wij bij zulke
gelegenheden het alleenzeggenschap hebben.
Wanneer men aan die voorwaarden niet wil
voldoen, meenen we hier met het volste recht
het woord des Heilands in toepassing te mo
gen brengenWerp uwe paarlen niet voor de
zwijnen."
Dat het intusschen met zulk een bevolking
treurig gesteld is, zullen de lezers wel al be
grepen hebben. En nog eens dit is de
vrucht van het modernisme. Zóó gaat en ging
het op zoo menige plaats, waar het modernisme
Een gift van vijfhonderd gulden
voor Christelijke Scholen ten platten lani
De Feestcommissie tot herdenking van it
Halve-Eeuwfeest der Theologische School It
Kampen ontving ook een gift van f500 vm
Christelijke Scholen ten platten lande.
De WelEd. Heer H. Waller te Ubbergei
zond deze gift als een feestgave bp gelegen hal
van het Gouden Jubileum der Theol. Schol
De overweging, die dezen Broeder, dien ij
hier nogmaals dankzeggen, tot die feestgm
leidde, was, dat op den geloofsmoed vault
Vaderen der Scheiding met hare Theol. School
ook deze zegen heeft gerust, dat de rooked
vlaswiek van het eenvoudig geloof ten platte
lande voor uitblusschen is behoed, en dat h
thans niet weinig de Christelijke Scholen te
platten lande zpn, die dat werk van vóór
en 50 jaar, van Scheiding en Theol. Schot
voortzetten.
Dit greep mp aanverstooten aan Uw ooj
Ver van Uw Huis, Uw Heiligdom ik toog,
Nochtans mijn God, zal ’k slaan het oog omhoc
In Uwen Tempel.
dom in een bespotteljjk daglicht wordt voo
gesteld. Zelf willen zjj niet in den weg w
Gods ordonnantiën wandelen, maar voor k
zich Christen noemt, achten zij het en vo®
zeker met recht! een onafwjjsbaren eisth
Altoos en overal heeft de Christen de vt
ping om met bedachtzaamheid en met vo«-
zichtigheid te wandelen, maar bovenal onita
zulk een bevolking moet deze roeping en met
den eisch des Heeren, ernstig rekening wof
den gehouden. Want nog meer dan door
woord, moet in zulk een omgeving door do
wandel worden gepredikt. En een predikinj
door den wandel kan dan wellicht nog geze
gende vruchten afwerpen, waar men van he
woord zich geheel en al afkeerig betoont.
Jammer maar, dat ook hier de Christenen
niet altjjd zich openbaren, zooals zp zich open
baren moesten, en niet als lichten schijnen in
het midden van een krom en verdraaid ge
slacht, en niet altoos uitblinken in heiligen
wandel en godzaligheid.
De diep gezonken en van God afgewekene
bevolking roept het ons zoo luide toeWan
delt waardig der roeping, met wélke gij geroe
pen zijt.
Doch wij eindigen ook deze beschrijving
over „de bevolking en den godsdienst," om denl
lezer ook nog met een paar bizonderheden uit'"
dezen uitersten Zuidoosthoek van Friesland'
bekend te maken.
Al wie den valsehen goón die pdelheên -
Zpn achting geeft, God der weldadigheên,
Verlaat U zeer in zpn ondankbaarheên
U, Bron der goeden.
Mjjn ziel, zjj scheidt? zjj is verlost,o Heei
’k Ben in ’t verderf en in ’t verderf niet mee»
Gij voerdet op mijn leven het keert wee
’k Was U gedachtig;
Ik dacht aan U, genadig en waarachtig.
Gjj hebt gelet,
Toen ’k overstelpt, mijn smeeken
Tot U, tot U, Uw Tempel door deed brekel
Op mijn gebed.
Lezen is heel iets anders. De oud-Hollandsche
taal van uwen bjjbel kan het u leeren. Ruth
ging aren lezen, d. i. bijeenzamelen op den
akker van Boaz. Lezen is dus verzamelen, op-
gaderen, evenals de njjvere bij honig vergadert
uit alle bloempjes op uw akker, Zoo moet lezen
zjjn bijeenzamelen van geestelijke schatten, die
anderen u in hunne geschriften aanbieden. Zulk
verzamelen kan niet geschieden zonder eenige
inspanning. Wie niet puurt krjjgt geen honig,
wie niet karnt geen boter, wie niet ploegt geen
koorn. Maar wie niet leest, d. i. al nadenkende
inzamelt, vergadert ook geen geestelijke
schatten.
Nu is er zeker geen boek meer gelezen dan
onzen bijbel. Misschien ook geen boek slechter
gelezenalthans door velen. De vraag komt
niet opverstaat gp ook hetgeen gjj leest
Dat is eene beleediging voor de waarheid
Gods. Het moet ons om kennis van den wille
Gods te doen zjjn. De Heilige Schrift is een
heer]jjk boek, maar zij werkt niet als een too-
vermiddel, zjj wil opgenomen worden in uw
bewustzjjn, zjj wil ingedacht worden. G ijd
moet opgedolven worden. Wie nu zich "de
moeite en het zweet van het opdelven niet ge
troosten wil, krjjgt het goud niet.
Er zullen altjjd zoowel voor den eenvoudi-
gen bjjbellezer als voor den meest geleerden
Schriftonderzoeker wel moeieljjkheden bljjven,
maar de arbeid wordt zeker rjjkeljjk beloond.
Ik wil dan eene poging wagen om met u
ons bijbelboek te lezen. Mjjn keuze viel op het
boek der Riehteren.
Zeker, acht menigeen dit niet een van de
belangrijkste gedeelten der H. Schrift. ’kWil
er niet over twisten. Alleen het heeft een
plaats in Gods Woord en ’t kan dus niet zon
der beteekenis zpn. Als ’t ons gelukt de be-
teekenis van dit boek te verstaan, zal zeker
het schijnbaar dor verhaal der Riehteren voor
ons gaan leven.
De geschiedenis van het volk Israëls is voor
alle andere volken van groote beteekenis. In
zpn midden heeft God zich geopenbaard niet
alleen als den Almachtigen, maar ook als
Jehova, als Verbonds-God. Tot op Jozuakunt
gij dit volk volgen op zpn pad. Een kleine
tpd in de woestijn, die voor Israëls toekomst
weinig van beteekenis was, nu daargelaten.
Maar denk u het boek der Riehteren eens weg.
Wat zoudt gp dan van Israël weten van af
zpn komen in Kanaan tot op Saul den eersten
Koning En nu is bekend dat tussehen den
uittocht en den bouw des tempels 480 j-„. en
liggen. (I Kon. 6:1). Tel daar nu af 40 ja
ren voor de woestjjnreis, 40 jaren voor Sauls
en 40 jaren voor Davids regeering. Dan houdt
gp 360 jaren over en van die meer dan drie
eeuwen, weten wp nu alleen wat ons in het
boek der Riehteren wordt verhaald. Reeds
daarom verdient het ten volle onze belang
stelling.
Wat is nu de inhoud? Kort saamgevathet
geeft ons onderscheidene episoden uit Israëls
geschiedenis van af Jozua’s dood tot Simsons
einde, ’t Is een tpd waarin de ongehoorzaam
heid en afval des volks telkens wordt afgewis
seld door strenge tuchtiging En werd er dan
weer geboren een roepen tot den Heere, zoo
verwekte God een Richter, die de zaak zjjns
volks bestelde en hen verloste van den vjjand.
Drie hoofdafdeelingen zpn er in dit boek.
I. De Inleiding. Hoofdst. I 1III 6.
Korte inhoudIsraëls verhouding tot de
overgebleven Kanaanieten.
De Heere had geboden„gjj zult hen gan-
sehelijk verbannen, gjj zult geen verbond met
De waatren, waatren, Heer mijn ziel in nooi
De afgrond, afgrond, Heerik vind den dooi
Het gras der zee, ’t omwindt mjjn hoofd zi
[snood
Het zjjn mijn zonden.
’k Ben neergedaald, ik raak der bergen gronde
O, Eeuwigheid
O, aard’ uw grendels vingen
Mjjn leven, toen de golven stroomen gingi
Mpn ziele scheidt
hen maken noch hun genadig zjjn” Deut. 7 2.
Hoe heeft Israël dit bevel volbracht Het ant
woord vindt gij in dit deel van ons boek.
II. Het lichaam van het boek. Hoofdst. 3
7—16 31.
Daarvan is de korte inhoudde geschiedenis
der onderscheidene verdrukkingen. Telkens
weer verwekt de Heere een Richter. De daden
dier mannen worden uitvoerig beschreven en
Israëls toestand telkens aangegeven met de
woorden „de kinderen Israëls deden wat kwaad
was in de oogen des Heeren.” Laat mjj dit
deel ter verduidelijkingsamenvatten in drie
onderdeelen.
a. De onderdrukking door Cusehan Rischa-
taim (Othniel) door den Moabitischen koning
Eglon (Ehud)door de Filistijnen (Sangar)
door den Kanaanitischen koning Jabin (Sisera-
Debora-Barak) 3 75 31.
b. De Midianitisehe overheersching. (Gideon
Hoofdst. 68) waarbij de driejarige konings-
heerschappij van zjjn zoon Abimelech (e. 9) en
korte mededeelingen over Thola en Jefta (c. 10).
c. De Ammonitisch-Filistijnsehe overheer
sching, waarin Jefta en Simson de hoofdper
sonen zijn (c. 1116.)
III. Het besluit bestaande in twee bjjzondere
geschiedenissen die het Richtertjjdperk ka-
rakteriseeren.
n.l. a. Het verhaal van Micha, een man van
het gebergte Efraims (e. 17).
b. De verhuizing der Damieten de gruweljjke
zonde der Gibeonieten tegen den man van Levi
en zjjn bjjwjjf uit Bethlehem Juda, voor welke
de stam van Benjamin zoo streng gestraft werd.
Deze beide aanhangsels behooren in tijds
orde zeker vooraan in het boek der Riehteren.
Aangaande den tjjd van vervaardiging wil
ik er u alleen op wjjzen dat dezen op grond
van c. 1 26 moet gesteld worden voor het
verdrjjven der Jebusieten uit Jeruzalem. Dit
nu is geschied door David, zie 2 Sam. 5 6
v. v. en I Kron. 11 49. Velen meenen dat
het geschreven is in de eerste zeven jaren van
Davids regeering.
Wie de auteur is kan niemand met zeker
heid aanwjjzen. Mischien de richter-profeet
Samuël.
H.
wortel schoot.
Roomschen vindt men hier in het geheel
niet.
Wel vindt men nog enkele Doopsgezinden,
doch deze bekommeren zich om den godsdienst
volstrekt niet. Toch staat er nog altjjd een net
Doopsgezind Kerkgebouw, en een groote pas
torie doch de pastorie wordt verhuurd, en het
kerkgebouw is ingericht voor gymnastiek
lokaal.
Nu, ’t is misschien nog beter dat men in
dit gebouw halsbrekende toeren maakt, dan
dat men er ouder den naam van godsdienst,
de menschen met God en Zjjn dienst leert
spotten.
Uit een en ander bljjkt genoegzaam, dat,
wie aan God en Zjjn dienst getrouw wil bljj-
ven, hier tegen een sterken stroom moet op
roeien en dat misschien hier nog meer dan
elders, door wie aan den zuiveren godsdienst
wil vasthouden, wel ernstig mag ter harte ge
nomen worden, de vermaning van den Heere
Jezus„Laat uw licht alzoo schijnen voor de
menschen, dit zij uwe goede werken mogen zien,
en uwen Vader, die in de hemelen is. verheer
lijken."
Want meen niet, dat deze onverschilligen en
spotters niet weten, hoe een christen behoort
te leven en te wandelen. Neen, al zjjn ze ook
nog zoo onverschillig en ongodsdienstig, wan-
„Geen schuld, geen schuld op ons, God
[der Hebreên
Deez’ zeeliên niet, Gij zelf, Uw hand alleen
Heeft mjj geworpen tot in ’t hart der zeên.
Dus in de stroomen
Gaan over mjj Uw golvenzie, zjj komen
Der waatren niet,
Uw gramschap, al Uw baren
Benauwen mij en mijne ziel vervaren
Uw toorne giet.
zi
'ei
et
Jona II I.
En Jona bad tot den Heere, zijnen God,
uit het ingewand van den visch.
O
ei
5
IXLEIDIMÖ.