reld. Zoo is het nog met „de wereld" maar ook met u, die alleen uiterlyke kerkvoorrech- ten kent. Dan zal het wel zijn, als er voor ons gelijk voor deze Efeziërs op mag volgen Maar nu in Christus Jezus zyjt gyj, die eertijds verre waartnabij geworden door het bloed van Jezus Christus. Hulsebos. Erratum. In ons vorig artikel, voorzijde, kolom 3, 13de regel van onder staat „welke onrechten", moet zijn, „welke vruchten." H. Y A R I A. Goede tijding. Ds. A. Littooij van Middelburg is door H. M. onze geëerbiedigde Koningin benoemd tot Ridder in de Orde van den Nederl. Leeuw. Wij verheugen ons daarover van harte en velen met ons. Jarenlang is hij een sieraad geweest voor onze Provincie en ieder weet dat hij veel gearbeid heeft. Wat hij geweest is voor de Gere formeerde Kerken en voor de anti-revolutionaire partij, daarover zou men een boekdeel kunnen schrijven. Ook waardeeren wij, dat deze ridderorde uit gereikt is te Kampen bij gelegenheid van het gouden jubilé der Theol. School, waarvan ds. Littooij 24 jaar curator is geweest, en waarvoor hij met zooveel liefde gezorgd en met zooveel ijver gearbeid heeft. Waarlijk, God geeft niet alleen genade maar ook eere aan allen, die Hem vreezen. Bouma. Zendingsdag te Terueuzen. Waaraan ligt het toch, dat onze zendings- dagen in Zeeland niet beter het doel bereiken Hebben wij te veel vergaderingen. Het kan wel. Doch samenkomsten, waarin uitsluitend over de zending gehandeld wordt, hebben wij niet vele. Of zou het soms toegeschreven moeten ■worden aan de vele vragen, welke in ons éigen land aan de orde zijn, en die om een antwoord roepen? Zeker, die zijn er vele en daaronder zeer gewichtige en wij verblijden er ons over, dat velen komen, wanneer deze of gene han delt over een onderwerp, dat het staatkundig of maatschappelijk leven van ons volk raakt. Maar moet dat belemmerend werken jroor de belangstelling in de zending Dat zou al heel droevig zijn. Wie er een hart voor heeft, dat de regeering voortbouwt op de Chr. grondsla gen van ons volksleven, moet zeker ook met ijver bezield zijn voor de zending. Er is nog zooveel te doen in eigen omge ving. Niemand spreekt het tegen. Het zou zelfs een zegen zijn, indien de overtuiging veld won, dat er weinig gedaan is in vergelijking met wat er nog te doen valt. Aan arbeid ontbreekt het niet, wel aan vaardige handen en gewil lige harten. Ge moet evenwel niet denken, dat ik daarmee gering acht, wat er voor Kerk, School en voor den arbeid der barmhartigheid wordt verricht. Dat zij verre. Maar onmogelijk kan ik gelooven, dat de ijver voor het werk in eigen omgeving aan de liefde voor de zending in den weg staat. Waaruit moet het verklaard worden? Aan onbekendheid met den nood der heidenen Al weder ik zou het niet durven te zeggen. In de prediking en in de christel. school wordt er op gewezen, en hoevele exemplaren van ons zendingsblad worden er niet gelezen, gezwegen nog van wat andere chr. bladen er van zeggen. Het komt toch zeker ook niet voort uit koel heid tegen het uitdrukkelijk bevel van den Heiland. Gaat dan henen, predikt het Evan gelie aan alle creaturen, want hoevelen zijn er niet, die zeggen, dat Christus de Heere is. Niettemin komt het mij voor, als ik denk aan onze zendingsdagen, dat de rechte zen dingsgeest nog meer ontwaken moet. Maar waaraan het ligt, dat onze provincie niet met meer warmte bezield is en niet een belangrijker deel in dezen schoonen arbeid heeft, daarover een oordeel vellen, durf ik niet. Wel heb ik er mijne gedachten over, en ik zou gaarne willen, dat deze of gene eens inlichting er over gaf, en wanneer soms de eerste vergadering in Terneuzen de ware oorzaken aanwijst, zal ze een vruchtbare taak verrichten. Wie kan, kome en helpe mede aan de ver breiding van 't Koninkrijk der hemelen en de Heere geve naar Zijne ontferming een rijk ge- zegenden dag. Bouma. Amice frater! Belofte maakt schuld, en hoe weinig zin ik er ook in heb na zoon'n groote en afmattende reis, wil ik woord houden en in „een open brief" u een en ander mededeelen aangaande het gouden feest der Theol. School j.l. Dins dag en Woensdag te Kampen gevierd. Ik weet het, gij hebt de School onzer kerken lief; o zoo gaarne hadt ge in onze feestvreugde ge deeld uw hart zou amen gezegd hebben op. den stroom van gebeden, die voor den groei en bloei dier kostelijke gave zijn opgezonden tot Hem, die haar kan doen zelfs verre boven ons denken en bidden. Wat zoudt gij genoten hebbenWat leeft die School in het hart van ons Geref. volkMaar de redenen waarom ge niet kwaamt, moet ik alleszins billijken. Toen ik las dat ge het zoo jammer vondt dat het niet in den tijd der vacantiekaarten was, zei ik bij mijzelven: „ja zoo gaat het mü ook, want wat zou er een hoop volk meer komen", maar nü moet ik zeggendat dit weinig zou gebaat hebben, want (inzonderheid) Woensdag was het heel den dag stampvol in de bij ons zoo goed bekende, groote en ruime Burgwal- kerk. De verwachting van collega Bouma, in zijn laatste samenpraak, is alzoo uitgekomen. En zonder nu te kibbelen, gelijk A. en B. in die samenspraak deden, over het woord als zoo danig, moet ik getuigen dat het een „zeldzaam" feest geweest is. Men zou niet gezegd hebben dat er zulke zware stormen over de School zyn heengegaandat als het ware de bijl aan den wortel was gelegd dat de rijke vruchtdra gende boom, die zijn kruin zoo fier omhoog hief, zoo deerlijk was geschud. Uit alle oorden des lands waren de feestgangers opgekomen; aangename ontmoetingen hadden plaatskrach tige handdrukken werden gewisseld de dagen van ouds werden herdachtmededeelingen uit het nieuwe, het pastorale, leven werden gedaan. Kampen, dat ik bijna niet meer herkende (zóó is het in die zeven jaar sinds wij er uittogen veranderd) was in feestgewaadrustig-breed hingen de vlaggen inde liefelijke zon die van eèn heerlijken zomerhemel straalde: 't was, alsof op eens alle wolken waren weggevaagd en elke rimpel was glad gestreken. „Soli Deo Gloria," dat was de grondtoon der bezieling, de diep gevoelde overtuiging, die tot een ge paste vroolijkheid stemde, zoo zelfs, dat de libe rale Kamper Courant (ook bij u uit de dagen van vroeger nog wel bekend) schreef„De Theol. School, welke haar 50-jarig bestaan viert, heeft een eigen leven, waarvan weinig naar buiten treedt, en noch de rëunisten, noch de tegenwoordige leerlingen zijn uit den aard der zaak drukke feestgangers. Het is vooral een kerkelijk feest." Een kerkelijk feest, dat in de groote Burg- walkerk met hare breede gaanderijen gevierd werd. Om 6 uur Dinsdagavond stroomde het gebouw zoo wat vol. (De Kerk was mooi ver sierd; bloemstukken en groote sierplanten, wapenschilden en prachtig geschilderde por tretten van de professoren Brummelkamp en v. Yelzen, de Cock en Wielenga, slingers van dennengroen langs orgel en gaanderijen, terwijl van twee sierlijk geschilderde breede linten een er aan herinnerde, dat „Het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid", en het andere de bede uitte„Uw werk, o Heere, behoud dat in het leven." Terwijl het statige pijporgel onver moeid zijn krachtige en klankvolle tonen deed hooren, zochten de feestgangers de plaats op hun door de leden der feestcommissie aange wezen. Het waren schier alle vreemdelingen, natuurlijk niet van de School, in dien zin ge nomen waren het bijna allen trouwe zonen, die zich in dankbare vreugde rondom hunne geliefde moeder geschaard hadden. Waarom ik zoo zeg „bijna"? Omdat ik er ook gezien heb die ik, naar vroegere uitlatingen te oordeelen, daar ganschelijk niet verwacht had. Och, als het er op aan komt, kruipt het bloed waar het niet gaan kan Hoe zou een kind zijn moeder vergetenNeen,als ik spreek van vreemdelingen, dan bedoel ik daarmede dat de schare van 12 a 13 honderd personen, schier uitsluitend uit broe ders en zusters „van buiten" bestond. In een aardig opgesteld baldekyn stond de spreker van dezen avond, Ds. Elzinga van Kampen. Vóór hem zaten de Profs., de ouden en de nieuwen. Toen zij binnentraden, zocht (en ik wist toch dat zij er niet meer waren) myn oog onwille keurig de Profs. Wielenga, Bavinck en Biester- veld. Dat kwam omdat ik er hen zoo gaarne als weleer gezien had. Wat hebben wy gezellig college bij hen geloopen, veel van hen geleerd, aangenaam met hen omgegaan Wat zou hunne tegenwoordigheid de feestvreugde verhoogd hebbenMaar het mocht zoo niet zijn. Onze goede prof. W. is reeds van den strijd afgelost, en de beide andere professoren hebben onze School verlatenzij zyn, zooals onlangs in de Kerkbode geschreven werd, „tijdelijk buiten den stryd geplaatst". Daar achter zaten de cu ratoren, zoowel (om een aanhaling te bezigen) die cureeren als die niet cureeren, zoowel van bijna 70 als van even 30 jaar, zoowel die langer maar ook die korter geridderd waren. Dan volgde de senaat, nog precies gekleed zooals in onzen tyd. En voorts een breede massa, van onderscheiden leeftijd en kunne, van verschil lenden rang en stand. Na psalmgezang en gebed werd Psalm 34 gelezen. Uit de ryke voorraad van dit lied nam spreker het 4e vers om tot dankzegging en het 7e vers om tot gebed op te wekken. Tot dankzegging want daartoe is overvloedige reden. David, wetende dat hy zijne ontkoming uit zoo groot gevaar niet aan zyn gebruikte list, maar aan Gods voorzienig bestuit# te danken had, dankt daarvoor den Heere èn wekt alle vromen op dit met hem te doen. De gejaagde vluchteling, de ellendige, dorst naar de gemeenschap der heiligensamen moeten zy den naam des Heeren groot maken hij kan alleen niet blijde, hij kan alleen God niet groot maken. Zoo ook wy in deze feesture. Allen te zamen hebben wy groote blijdschap te zamen willen wy God groot maken. Daarvoor bestaat reden. lo. omdat zij een krachtig middel geweest is tot bevordering van de eenheid van de kerken der Scheiding 2o. omdat zij zeer veel gedaan heeft tot stich ting der gemeenten en tot uitbreiding van Gods Koninkrijk; 3o. omdat zij krachtig gewerkt heeft om het beginsel eener opleiding vanwege de Kerketf in het licht te stellen; 4o. omdat zy veel gedaan heeft tot bevorde ring der Theol. wetenschap en de wetenschap pelijke opleiding tot den Dienst des Woords. 5o. omdat de Heere deze School een halve eeuw lang verzorgd en bewaard heeft by de zuiverheid der leer. Deze feestrede stemt niet alleen tot dank maar eveneens tot gebed. David was als een veldhoen op de bergen, een vluchteling, die nergens veilig was, in perikel des doods. Hy vertrouwde op God. Hy bad tot den Heere. En de Heere hoorde en verloste hem uit al zyne benauwdheid. „Deze ellendige riep...." (zie vs 7) dat kan ook van de Th. Sch. ge zegd worden, Vóór 50 jaren is zij zoo klein begonnen! Wat zouden die amechtige joden! Maar zij werd een voorwerp des gebeds in de huiskamer, op den kansel, in de binnenkamer. Hoe ellendiger zy zich gevoelde, des te meer riep zy tot den Heere. O, er is zoo veel voor haar gebeden! En tot voor korten tyd mocht zij zich in toenemenden bloei verheu gen. Toen werd het een lijdensgeschiedenis. Zij was als een gejaagd veldhoen, in perikel des doods. Vergeet niet, onze zonden zijn machtig velenhet zij n de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zyn. Noch- thans desespereert niet. Nog is er hope ook voor deze ellendige, als er maar veel in den lande voor haar gebeden wordt. Daartoe is noodig dat wy haar nood en ellende recht en grondig leeren kennen. Nog nooit stond het met de School zoo critiek als thans. Die nood moeten wij gevoelen, en dan zullen wij uit dien nood roepen tot God. Het gebed bewaart voor moedeloosheid, wrevel en zoo veel meer. Het gebed begint en eindigt met de betuiging: „De Heere regeert". Het kan in Gods raad besloten zyn, dat er voor de Theol. School Seene plaats meer is op het erf der kerken. 'es Heeren gangen zijn vaak in het heiligdom Z -Afrika moest uit de rij der staten. Mocht het God behagen de beide inrichtingen liefelijk naast elkander te doen staan, ook dan is er plaats voor ons gebed. Want meer dan de Th. Sch. of de V. U. is de bloei der kerken. Maar al was nog alles bij het oude, ja, al was de Th. Sch. de eenige inrichting, ook dan nog moest zy voorwerp van aanhoudend en ernstig gebed zijn. Daarom op dezen heuglijken dag gedankt voor alles, wat de Heere haar in die 50 jaren geschonken heeft, maar ook gebeden, vandaag, en morgen, en straks als de gloeiende kolen der feestvreugde zijn uitgedoofdgebeden door allen, die er niet alleen voor haar danken maar ook bidden kunnen. En God de Heere neige Zyne ooren tot ons gebed! Onder ademlooze stilte was deze schoone rede aangehoord. Zij maakte diepen indruk en was aangrypend ernstig en machtig bezielend. Ge speend aan alle bitterheid of personaliteiten, was zij met den gloed der overtuiging uitge sproken. En toen werd er voor die kostelijke gave Gods aan zijne uitgeleide kerken geschon ken, gedankt, zooals dat door zoo velen gedaan is, maar ook gebeden, zooals dat, helaas, door zoovelen niet meer kan gedaan worden. Nadat Ps. 146 3 en 4 gezongen was, ging de schare uiteen velen naar de versierde Aula der Theol. School waar het eene zeer gezellige samenkomst en eene broederlyke ontmoeting was, terwyl een 150tal gehoor gaf aan de uit- noodiging van het studentencorps om in de gehoorzaal van den heer Deinum saam te komen. Na het zingen van Ps. 103 1 opende de heer Postema, Praetor van het studenten corps, om half 9, dit samenzyn. Hy ging voor in gebed en hield een kranige speech, die niet minder kranig beantwoord werd door Ds. Kouwenhove, oud-praetor van F. Q. I. die in

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 2