FEUILLETON". Onder de Turfgravers en Heibewoners. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. schen een goed hoofd, een goed hart en een goede hand, ze waren mitsdien profeten, pries ters en koningen. Door de kennis toch, die zij door schepping van God ontvingen, konden zy het ambt van profeet uitoefenen, door de hun ingeschapen rechtvaardigheid en heiligheid,had den zy een warm hart en wydden zy den Heere hun leven en traden zy dus als priesters op en tengevolge van hunne grootheid waren zy boven alle schepselen verheven en hadden zy een hand om te heerschen en te regeeren. Door het verliezen van den oorspronkelyken staat verloren zy die ambten, werden slaven der zonde en des satans en aan allerlei ellende onderworpen. Zelfs van hetgeen ons als rede ly ke schepselen onderscheidt, kunnen wy nu beroofd worden. In allerlei dwaasheden kunnen wij vervallen. De Heilige Schrift spreekt me nigmaal van ons als van dwazen en van zotten. Maar weinig geschiedt dat in den letterlyken zin van krankzinnigheid, waarin wy het gebrui ken wanneer iemand, zooals Nebucadnezar van zyn verstand beroofd is. Yan hem toch lezen wij„Mijn verstand kwam weer in mij." Dus dat hij er van beroofd is geweest, staat vast. Bij de van den duivel bezetenen, in Jezus leven op aarde, zullen er ook wel geweest zyn, die, als gevolg hiervan, aan deze kwaal lydende waren. Doch in den zin als bij Nebucadnezar, en zoo duidelyk aanwysbaar als ten opzichte van hem, zijn de voorbeelden schier niet te vinden in de Schrift. Hoe gansch anders is dat in onze tyden, en helaas, ook in ons dierbaar vaderland. Waaraan de krankzinnigheid middellyk ook is toe te schryven, buiten kyf rust ze als een oordeel Gods op de volkeren der wereld. In onze kleine provincie alleen telt men er 300. Ach de krankzinnigengestichten zyn overvol. Meer dan eens moet er naar plaats gezocht en ook wel gewacht worden. En dat niettegen staande er in den laatsten tyd drie zyn by ge bouwd. Eén te Veldwijk, één te Bloemendaal en één te Zuidlaren. Deze drie gaan uit van de Christelyke Ver eeniging tot verzorging van krankzinnigen. In ieder opzicht bleek het werk op zijn tijd te zijn dat door deze Vereeniging is ter hand genomen. God zegende ze. Ze kon aan hare verplichtingen voldoen. Ze genoot hooge waardeering. Haar gewicht- vol werk nogmaals uit te breiden ligt, als wij wel zijn ingelicht, niet in haar plan. Dat anderen, die zusterlijk naast haar gaan staan en in van hare stichtingen verwyderde provinciën de hand aan den ploeg slaan, kan en zal haar ontegenzeggelijk aangenaam zyn. Geen provincie nu is verder afgelegen van hare stichtingen dan de provincie Zeeland. Dit werk der Christelijke barmhartigheid te ondernemen en ten uitvoer te leggen, kunnen wy zeggen dat op onzen weg ligt en alzoo door den Heere ons als aangewezen is. Züllen wy het aanvatten? Zullen wij als be lijders van den Christus Gods het gemeenschap pelijk doen Zullen wij, teneinde er toe te geraken, beginnen met eene vereeniging er voor in het leven te roepen Eendracht maakt macht. En 't is geen werk, om het met zijn tweeën of drieën te doen. Met alleman, zonder onderscheid van kerk gemeenschap, kunnen wy het. Als waarborg, dat de verpleging eene Chris- Schetsen uit den Zuidoosthoek van Friesland door PEKAH. I. Iets over den Zuidoosthoek van Friesland in 't algemeen. Wanneer men op een heerlijken zomermorgen of een stillen zomeravond op dien Boschberg zich bevindt, wordt men onwillekeurig bepaald by de heerlykheid der schepping en by de grootheid en majesteit van den Schepper. Op de uitgestrekte heide ziet men dan het wollig vee", oftewel de Friesehe en Drentsche schapen, geweid door een scheper" of schaap herder, rustig grazendterwijl aan den voet van den berg „het groote bosch" zich uitstrekt, waarin een vreemdeling zeer gemakkelijk zou kunnen verdwalen. Daar aanschouwt men dan de werkelijkheid van des dichters ontboezeming „De dennen zijn, daar ze opgaan als pilaren. Het steil verblijf der kleppend' ooievaren." Van den top van dien berg ziet men: ,'t Gevogelte, dat in zijn snelle vlucht, De vlerken klapt en opstijgt naar de lucht, Of uit het loof zyn schelle stem laat hooren." telyke wezen zal, is de gedachte en de begeerte, om op denzelfden grondslag te bouwen, waarop men dat te Veldwijk begon en voortzette. Positief Christelijk, maar niet kerkelijk. Allen die op dezen grondslag de helpende hand, op welke wjjze dan ook, willen uitsteken, worden dringend en vriendelijk uitgenoodigd Vrijdag 20 Mei a. s. des namiddags te twee ure in het Schuttershof te Middelburg met mis te vergaderen. (Men zie de advertentie). En men bedenke, dat in het helpen van onze diep ongelukkige krankzinnigen geen sprake mag zyn van man of vrouw, van dienstbaren of vrijen, van jongen of ouden. Laten wy om Jezus wil gemeenschappelijk en krachtig optreden. Waar ellendigen geholpen moesten worden, werd, tydens Zyn leven hier, de Heiland aan getroffen en door Hem hulpe verleend. Wij moeten Hem hierin volgen en Zyne voetstappen drukken. Hy wil nu door ons olie en wijn druppelen in de geslagen wonden. Ons aller oog zy op en onze verwachting van HemLittooij. Geref. Kerkbode voor Belgie. Onze geachte vroegere mede-redacteur, Ds. J. H. M. G. Wolf, zond ons het eerste nummer van deze Kerkbode, door hem geredigeerd. In boekformaat, vier pagina's groot, met eene schoone letter, die aan België eigen schijnt, gedrukt, ziet dit bladeke er keurig uit, de in houd is kort maar degelijk. Wy wenschen deze zuster-Kerkbode groei en bloei toe. Bijzonder ook gericht op de toestan den en behoeften in België, diene zij onder Gods zegen tot opbouw der Gereformeerde Kerk aldaar. Hulsebos. Volgens de Walchersche Courant hoopt op den partijdag te Terneuzen des voormiddags te half elf ure Prof. P. Biesterveld te spreken over: De sociale beweging onzer dagen en de roeping der antirev. partij, en des namiddags te half drie Mr. A. cle Jong van Rotterdam, hoofdredacteur van de antirev. Rotterdammer over het onderwerpTegen Clericalisme en Pro tectionisme. De morgen vergadering is toegankelijk voor alle antirevolutionairen en hun geestverwanten, waarmede ook bedoeld zijn Christelyk-Histo- rischen en Roomsch-Katholieken. De middag vergadering is publiek en dus toegankelijk voor iedereen. Het aanstaand jubilé der Theol. School. A. Willen wij nu maar dadelijk met de zaak, waarover het liep, een begin maken B. My is het wel. Doch niet al te veel haast, daar kan ik slecht tegen. A. Het zal zoo'n vaart niet loopen, doch wy moeten ook vooruit. Wy kunnen niet al door over dit punt blijven praten. Er zyn ook andere zaken, welke eene beurt moeten hebben. B. Dat is naar mijn hart gesproken. Doch waar zyn wy gebleven Weet ge het nog wel? A. Laat dit maar aan my over. De School heeft zooals gebleken is een zeer voorspoedig leven gehad in de eerste jaren van haar bestaan en daarom was er blijdschap en dankbaarheid by het feest, dat in 1879 gevierd werd. B. Leefden toen de eerste docenten van de School nog Door den aanblik van dit een en ander wordt men gestemd tot aanbidding en bewondering en het doet u instemmen met des dichters woorden „Hoe schoon, hoe groot, o Oppermajesteit! Is al Uw werk, gevormd met wys beleid; Uw wijsheid streelt oplettende gemoedren Al 't aardryk is vervuld met Uwe goedren." Of wanneer men op een stillen zomeravond dit „groote bosch" doorwandelt, wordt het oor getroffen door der nachtegalen lied, welke hier in menigte te vinden zyn. Ook gebeurt het niet zelden, wanneer men op een warmen zomermiddag dit bosch door wandelt, dat ge een slang aantreft, die zich voortkronkelt voor uwen voet. Ge behoeft echter niet bevreesd te zyn, dat deze u kwaad zullen doen, want spoedig zijn ze tusschen het struikgewas ook weer verdwenen. Wel moet men op sommige plaatsen voorzichtig zyn voor de adder, welke zich echter meer nog op de heide dan in de bosschen ophoudt. Het schuwe konijn en de vlugge haas, rept zich meermalen op zulk een wandeling weg voor uwen voet, en niet zelden gebeurt het by wintertijd dat hier ook vossen worden gezien. Wanneer dit het geval is, trekken een twintig of dertig man uit op de vossenjacht, en reeds meer dan eenmaal zagen we hen des avonds met een geschoten vos huiswaarts keeren. A. Neen, de Haan was reeds ingegaan tot de rust, welke er overblijft voor al het volk van God. Maar Prof. v. Velzen was nog in zyne kracht en sprak met gloed over de daden des Heeren? Hebt ge hem nooit gehoord? B. Ik kan het mij niet herinneren. Wel heb ik vernomen, dat hy een man van een vast karakter en een vurig strijder was. A. Dat is zoo, en eene zeldzame liefde had hy voor de historie der Geref. Kerken en van ons vaderland. B. Kon hij ook niet uitnemend preeken -^en ka-usel was hij in zijne kracht en hy wist zijnen leerlingen zeer duidelijk te zeggen, hoe eene goede preek moest zijn. In de predikkunde was hy thuis. B. Hebt ge Prof. Brummelkamp ook nog gekend A. Zeker. Ik wilde juist zeggen, dat deze zich zeer opgewekt toonde op dien feestdag. Altijd maakte zyne verschijning indruk en wie zyne sprekende oogen eenmaal gezien had, kon ze nooit meer vergeten. Hij was een man van vorm en zijn voorbeeld is voor velen tot een rijken zeg^n geweest. Hy had de achting en de liefde van al zyne studenten. B. Nou, dat kan ik gelooven. Hij is in breeden kring bekend geworden wegens de ruimte van zyn hart en ik heb dan ook meermalen met warme liefde over hem hooren spreken. A. Het verwondert my niet, want van alle bekrompenheid vry steunde hy allen, die ijverden voor de uitbreiding van het Koninkrijk der hemelen en verblijdde zich, als hij maar hoorde, dat de Christus gepredikt werd. Met eene zeld zame vrijmoedigheid beleed hij Zyn Heiland overal, waar hij kwam. B. Onlangs hebt ge my een stuk voorgelezen uit de feestrede, welke naar ik meen gehouden is door Professor de Cock. Heb ik dat goed onthouden A. Recté tu, zou een mijner leermeesters gezegd hebben. Wat bedoelt ge daarmede? B. Niets bizonders. Of ja, wie onderwees destijds de dogmatiek? A. De door U genoemde. Hy is jaren lang aan de School verbonden geweest en heeft haar altyd met al zijne krachten gediend. B. Nu goed, maar ik heb weieens gehoord, dat er een tyd is geweest, waarin de candidaten van Kampen niet al te zuiver waren in de leer. A. Zoo En waar zat dat in B. Ach, het is een teêr punt voor je, en ik weet niet, of het wel verstandig is om het nog nader uit te werken. A. Kom, kom, wees nu maar niet al te schroomvallig. Ieder moet tegen een klein stootje kunnen en de waarheid mag altijd gezegd worden. B. In die dagen leefde Prof. van Oosterzee, die door zyne grootewelsprekendheid een grooten naam had verkregen, en meermalen vernam ik, dat de studenten van Kampen met zijn boeken zeer ingenomen waren. A. Neem eens aan, dat dit zoo ware wat zou dat dan nog? B. Vraagt ge dat? Ge begrijpt ook wel, wat ik er mede op 't oog heb. A. Liefst heb ik, dat ge het maar dadelyk zegt. Naar iemands bedoeling raden is moeiëlijk werk. B. Welaan, ik zal er dan maar mede voor den dag komen. Prof. van Oosterzee was niet gereformeerd, dit weet ge ook wel, en zyne werken waren het ook niet. Waar nu aanstaande leeraren met zooveel ijver nagingen, wat deze Jammer maar dat deze omgeving zoo afge zonderd ligt en niet gemakkelijker te bereiken is, anders zou in deze bosschen met de gezonde dennenlucht een zeer geschikte plaats zijn voor een Sanatorium, waar zwakken en zenuw lijders een aangenaam herstellingsoord konden vinden. Wellicht wordt deze afzondering nog wel eens opgeheven, wanneer de tramverbinding tusschen Heerenveen en Assen totstandkomt. Vroeger was dit „groote bosch" bekend, en „berucht" om de dusgenaamde „bergfeesten" waar het vreeselijk goddeloos toeging. Sedert vele jaren echter worden deze feesten niet meer gehoudendoch nu wordt al sedert eenige jaren op Pinkstermaandag een Openlucht- Samenkomst georganiseerd door de Jongelings- vereenigingen van de Friesch-Drentsche grens, die nog wel niet door duizenden, maar dan toch door honderden wordt bezocht. Ook dit getal zou grooter zijn, indien men er gemak kelijker komen kon. Behalve dit „groote bosch", treft men ook nog een paar kleinere bosschen hier aan, waar echter minder natuur, doch meer kunst op te merken valt, en waarvan de schoonheid door vreemdelingen niet minder wordt geroemd. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 2